Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
€ 125.000x 6% =
€ 7.500
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een paardenbedrijf exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel q, van de Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer 1970 (WBR) van toepassing is op de door belanghebbende verkregen cultuurgrond. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van het paardenbedrijf niet in overwegende mate gericht zijn op het fokken, mesten of houden van paarden, maar voornamelijk op het trainen en opleiden van springpaarden. Hierdoor is er geen sprake van landbouw in de zin van de WBR, en voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden voor de vrijstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op 15 april 2013 een bedrag van € 44.000 aan overdrachtsbelasting heeft voldaan bij de verkrijging van een onroerende zaak, die onder andere cultuurgrond omvatte. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze heffing, met een beroep op de cultuurgrondvrijstelling. Tijdens de zitting op 18 september 2014 is gebleken dat de cultuurgrond niet duurzaam en bedrijfsmatig ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd, wat een vereiste is voor de vrijstelling.
De rechtbank concludeert dat de activiteiten van belanghebbende niet voldoen aan de definitie van landbouw zoals bedoeld in de wet, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.