In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Abalhaj, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2014, waarin haar Ziektewet-uitkering per 1 januari 2014 werd beëindigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 16 september 2014, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. M. van Grinsven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd op basis van een 'Verklaring van arbeidsgeschiktheid' van 20 november 2013. Eiseres betwistte de rechtsgeldigheid van deze verklaring, stellende dat deze niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat zij geen bezwaar had kunnen maken. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring wel degelijk als een besluit moet worden beschouwd, omdat het een publiekrechtelijke rechtshandeling betreft die rechtsgevolgen heeft.
De rechtbank overwoog verder dat eiseres in de gelegenheid was gesteld haar bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting, maar dat zij hiervan geen gebruik had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd, en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres werd geschikt geacht voor haar eigen arbeid, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.