ECLI:NL:RBZWB:2014:7066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 14_2322
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en rechtsgeldigheid van besluiten UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Abalhaj, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 februari 2014, waarin haar Ziektewet-uitkering per 1 januari 2014 werd beëindigd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 16 september 2014, waarbij eiseres aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. M. van Grinsven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd op basis van een 'Verklaring van arbeidsgeschiktheid' van 20 november 2013. Eiseres betwistte de rechtsgeldigheid van deze verklaring, stellende dat deze niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat zij geen bezwaar had kunnen maken. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring wel degelijk als een besluit moet worden beschouwd, omdat het een publiekrechtelijke rechtshandeling betreft die rechtsgevolgen heeft.

De rechtbank overwoog verder dat eiseres in de gelegenheid was gesteld haar bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting, maar dat zij hiervan geen gebruik had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd, en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres werd geschikt geacht voor haar eigen arbeid, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/2322 ZW

uitspraak van 2 oktober 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. N. Abalhaj,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 februari 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 september 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Grinsven.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als secretaris voor de duur van 20 uren per week, tot 31 december 2011. Daarna ontving zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 23 augustus 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten als gevolg van een exacerbatie van de al langer bekende M. Crohn. Op 20 november 2013 heeft het UWV een ‘Verklaring van arbeidsgeschiktheid’ afgegeven, waarin wordt aangegeven dat eiseres met ingang van 1 januari 2014 hersteld zal worden verklaard en haar ZW-uitkering per die datum wordt beëindigd.
Op 23 december 2013 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de ‘Verklaring van arbeidsgeschiktheid’.
Op 3 januari 2014 heeft het UWV eiseres een ‘Beslissing van arbeidsgeschiktheid’ gestuurd, waarbij het UWV eiseres hersteld verklaart en de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 1 januari 2014.
Op 3 januari 2014 heeft eiseres nogmaals haar bezwaar van 23 december 2013 aan het UWV toegestuurd. Deze heeft het UWV ontvangen op 6 januari 2014.
Bij brief van 14 januari 2014 heeft het UWV de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en gevraagd naar de reden dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Eiseres heeft hier bij brief van 22 januari 2014 op gereageerd.
Het UWV heeft het bezwaar van eiseres opgevat als gericht tegen de ‘Beslissing van arbeidsgeschiktheid’. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
2. In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft
beëindigd per 1 januari 2014.
3. Eiseres voert aan dat de ‘Beslissing van arbeidsgeschiktheid’ niet is bekend gemaakt, zodat deze juridisch niet bestaat en zij daartegen geen bezwaar heeft kunnen maken. Nu het UWV stelt dat de ‘Verklaring van arbeidsgeschiktheid’ geen besluit in de zin van Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, heeft het UWV verzuimd formeel een besluit te nemen over de arbeidsgeschiktheid van eiseres per 1 januari 2014. Verder blijft eiseres van mening dat zij per 1 januari 2014 niet arbeidsgeschikt is te achten en dat de beoordeling door de verzekeringsartsen daarvan onzorgvuldig was. Tevens heeft eiseres verzocht om schadevergoeding.
4. Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder een besluit moet worden verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bezwaarschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege kan blijven als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 75k van de ZW bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken bedraagt, tenzij het geschil betrekking heeft op een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab.
5. Voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de vraag of eiseres geschikt is voor ‘zijn arbeid’, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of het besluit waartegen het bezwaar is gericht een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. De rechtbank stelt daartoe vast dat het formulier “Verklaring van arbeidsgeschiktheid” van 20 november 2013 niet slechts de mededeling bevat dat eiseres met ingang van 1 januari 2014 niet langer ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid, maar tevens de mededeling dat haar met ingang van deze datum geen ziekengeld meer wordt uitgekeerd. Daarnaast is het formulier ondertekend namens het bevoegde bestuursorgaan, de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank is daarom van oordeel, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 8 oktober 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF8063), dat het formulier “Verklaring van arbeidsgeschiktheid” is op te vatten als een besluit dat is gericht op rechtsgevolg, namelijk de beëindiging van de ZW-uitkering van eiseres, zodat moet worden gesproken van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat een bezwaarclausule op het formulier ontbreekt maakt dat niet anders.
De in het formulier “Beslissing van arbeidsgeschiktheid” van 3 januari 2014 vervatte mededeling inzake de beëindiging van het ziekengeld roept naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen ander rechtsgevolg in het leven dan reeds met het besluit van 20 november 2013 was bereikt. Het formulier “Beslissing van arbeidsgeschiktheid” is derhalve niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar openstond. Anders dan het UWV heeft geoordeeld, stond dus geen bezwaar open tegen het formulier “Beslissing van arbeidsgeschiktheid”, maar wel tegen het formulier “Verklaring van arbeidsgeschiktheid”. De “Beslissing van arbeidsgeschiktheid” van 3 januari 2014 zal voor het overige dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Voorts merkt de rechtbank op dat het UWV er ten onrechte van uit is gegaan dat het bezwaarschrift van eiseres dateert van 3 januari 2014 en is ontvangen op 6 januari 2014. Eiseres heeft immers aangegeven het bezwaarschrift voor de zekerheid nogmaals toe te sturen, omdat zij heeft begrepen dat het op een verkeerde afdeling binnen het UWV terecht is gekomen. Het bezwaarschrift dateert van 23 december 2013, ontvangen op 30 december 2013, en is gericht tegen het besluit van 20 november 2013. Hiervan uitgaande stelt de rechtbank vervolgens vast dat eiseres niet binnen de in artikel 75k van de ZW voorgeschreven termijn van twee weken bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank acht deze termijnoverschrijding echter verschoonbaar, nu in het besluit van 20 november 2013 een bezwaarclausule ontbreekt.
6. Gezien voorgaande was er, anders dan eiseres stelt, een besluit waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. Op dit bezwaar heeft het UWV met het bestreden besluit mogen beslissen. De rechtbank overweegt dat eiseres in het kader van die bezwaarprocedure in de gelegenheid is gesteld haar bezwaar nader toe te lichten tijdens een hoorzitting. Dat eiseres van deze gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, moet naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico blijven. Dit klemt temeer nu juist tijdens de hoorzitting de rondom de besluitvorming ontstane onduidelijkheid met het UWV had kunnen worden besproken.
7. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
8. De rechtbank stelt vast dat het werk als secretaris voor de duur van 20 uren per week, als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
9. Het bestreden besluit is gebaseerd op een onderzoek door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de claim van eiseres dat zij niet kan werken gezien haar medische toestand en activiteitenpatroon geen stand houdt. De ontlastingsfrequentie is niet heel hoog en er is geen bloed bij. In psychische zin is er sprake van verwerkingsproblematiek/frustratie. Hier wordt eiseres niet voor behandeld. Eiseres is hele dagen op en in etappes actief in het gezin en de huishouding. Eiseres maakt een adequate indruk, zonder evident moe, laat staan uitgeput te zijn. Het werk is fysiek zeer licht en ten aanzien van cognitieve functies is eiseres eerder onderbelast dan overbelast. In psychische zin zou het goed zijn voor eiseres om weer iets in werk te doen. Eiseres is vanaf 2008 bekend met (exacerbaties) M. Crohn. Feitelijk is haar huidige toestand niet anders dan ten tijde van haar werkzaamheden. De verzekeringsarts is dan ook van mening dat eiseres weer in staat is haar arbeid te verrichten.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de verzekeringsarts de aanwezige klachten en ervaren beperkingen aan de orde heeft gesteld en dat er een voldoende uitgebreid en op de klachten gericht medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Er was voldoende informatie voorhanden om tot een weloverwogen beslissing te komen. De bezwaarverzekeringsarts is bij de heroverweging in bezwaar niet gebleken dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiseres en de daaruit voortvloeiende medische beperkingen. Nu in bezwaar geen nog niet bekende medische feiten aan de orde zijn gekomen die een ander licht werpen of de functionele mogelijkheden, is er naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts terecht uitgegaan van geschiktheid voor de eigen arbeid per 1 januari 2014. De rechtbank overweegt dat waar de bezwaarverzekeringsarts spreekt over de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), er kennelijk sprake is van een vergissing. Voor de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk als bedoeld in artikel 19 van de ZW, is een FML immers niet van belang.
10. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiseres, maar de aanwezigheid van deze klachten leidt niet per definitie tot het oordeel dat eiseres arbeidsongeschikt is. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De overgelegde informatie van MDL-arts/internist [naam internist] ([naam internist]) maakt dat niet anders, nu hij zich heeft onthouden van het doen van uitspraken omtrent de arbeids(on)geschiktheid van eiseres. Daarnaast hebben, zoals hiervoor reeds overwogen, de verzekeringsartsen blijk gegeven op de hoogte te zijn van de ziekte van Crohn, en de daarmee gepaard gaande klachten, waarover [naam internist] spreekt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en is van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 1 januari 2014.
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.