ECLI:NL:RBZWB:2014:8601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
18 december 2014
Zaaknummer
AWB 14_4716 & AWB 14_4974
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor medische heroïne unit ongegrond verklaard

Op 19 december 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken AWB 14/4716 en AWB 14/4974, waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het vestigen van een medische heroïne unit (MHU) op een perceel in Tilburg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de MHU niet past binnen de bestemmingsplanvoorschriften en dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank overwoog dat de MHU niet kan worden aangemerkt als een maatschappelijke voorziening in de zin van het bestemmingsplan, omdat deze niet voldoet aan de definitie van een ziekenhuis of kliniek. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, die stelden dat de MHU onder de bestemming van het bestemmingsplan valt, verworpen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de omgevingsvergunning heeft verleend, omdat het gebruik van het pand voor de MHU in strijd is met het bestemmingsplan. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 14/4716 WABOM en 14/4974 WABOA
uitspraak van 19 december 2014 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1.[naam eiser1], te [plaatsnaam],

2.[naam eiser2], te [plaatsnaam], eisers 1-2
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]

3.[naam eiser3], te [plaatsnaam],

4. [naam eiser4]te [plaatsnaam],
5. [naam eiser5]te [plaatsnaam]
6. [naam eiser6]te [plaatsnaam], eisers 3-6,
gemachtigden: mr. [naam gemachtigde] en mr. [naam gemachtigde],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Eisers 1-2 en eisers 3-6 hebben als
derde partijendeelgenomen aan het geding in elkaars zaken.
Procesverloop
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 27 juni 2014 (bestreden besluit) van het college inzake het aan eiser 1 verlenen van een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan van gebouw 6 op het perceel [adres] te [plaatsnaam] ten behoeve van het vestigen van een medische heroïne unit (MHU).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 november 2014. Namens eisers 1-2 zijn verschenen hun gemachtigde mr. [naam gemachtigde], [naam gemachtigde] (voorzitter Raad van Bestuur [naam eiser1]), [naam gemachtigde] (voorzitter Raad van Bestuur [naam eiser2]),[naam persoon 1] (vastgoedmanager), [naam persoon 1] (locatieverantwoordelijke) en[naam persoon 1] (regiomanager), alsmede [naam persoon 1] (architect) en [naam persoon 1] [naam adviesbureau]).
Van de zijde van eisers 3-6 zijn verschenen [naam eiser5], [naam eiser4], [naam eiser6], hun gemachtigden mr. [naam gemachtigde] en mr. [naam gemachtigde], alsmede, mr.dr. [naam gemachtigde].
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger], mr. [naam vertegenwoordiger], [naam vertegenwoordiger], [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].
Overwegingen

1.feiten

Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 november 2013 heeft het college van eiser 1 een aanvraag ontvangen om een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen van een bestaand gebouw. Eiser 1 heeft de aanvraag gedaan ten behoeve van het vestigen van een MHU.
Bij besluit van 28 januari 2014 (primair besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat er geen strijd is met het vigerende bestemmingsplan Hoogvenne-Armhoef 2007. De omgevingsvergunning is derhalve verleend op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) juncto artikel 2.10 van de Wabo.
Eisers 3-6 hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan Hoogvenne-Armhoef 2007. Het college heeft alsnog een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo verleend met gebruikmaking van de kruimelgevallenregeling ex artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wabo en artikel 4, eerste lid, aanhef en negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het college heeft de bezwaren van eisers 3-6 ongegrond verklaard.

2.gronden

2.1
Eisers 1-2 hebben aangevoerd dat het bouwplan binnen de bestemming en definitie van artikel 7.8.1 van het bestemmingsplan valt. In het bijzonder valt de MHU onder het bepaalde in sub C. van dit artikel in het bestemmingsplan: “
medische of paramedische voorzieningen, zoals kliniek, gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau e.d.”. Een MHU kan worden gezien als een medische of paramedische voorziening. Daar komt bij dat het, gelet op de woorden “zoals” en “e.d.”, niet gaat om een limitatieve opsomming. Ingevolge artikel 7.8.2 wordt niet tot een maatschappelijke voorziening gerekend de zogenaamde “andere gezondheidszorg gebouwen”. Eisers 1-2 zijn van mening dat de MHU niet valt onder het begrip “andere gezondheidszorg gebouwen”. Het Besluit geluidhinder (Bgh), noch het bestemmingsplan bevatten een definitie van het begrip MHU. Artikel 7.8.1. sub C staat een ziekenhuis of kliniek toe, terwijl die dan op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder in combinatie met artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder zouden zijn uitgezonderd, hetgeen tegenstrijdig is.
Eisers 1-2 zijn van mening dat de aanduiding in het bestemmingsplan een dynamische verwijzing betreft. Dat gekozen dient te worden voor een dynamische interpretatie volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 december 2008, TBR 2009, nr. 50.
Verder volgt uit de plantoelichting dat het de bedoeling van de planwetgever is geweest om rechtszekerheid te bieden door bestaande activiteiten positief te bestemmen. De vestiging op [locatie] van eiser 2 werd voorheen een Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis (APZ) genoemd. Verschillende APZ-functies, zoals de crisisopname zijn nog steeds gevestigd op [locatie]. Deze functies zijn positief bestemd. Het begrip psychiatrische inrichting wordt in de bestemmingsplanvoorschriften niet genoemd. Gelet op de omschrijving in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (Van Dale) wordt een psychiatrische inrichting geassocieerd met een ziekenhuis. Een ziekenhuis is toegestaan, dus ook een MHU in het geval dat die onder de bestemming ziekenhuis valt. Eiser 1 heeft geen aanvraag ingediend voor een psychiatrische inrichting, zodat daaraan ten onrechte is getoetst. Gelet op Van Dale kan gesteld worden dat een MHU een medische eenheid is als onderdeel van een groter zorgcomplex.
2.2
Eisers 3-6 hebben aangevoerd dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend op basis van de kruimelgevallenregeling. De vestiging van de MHU in gebouw 6 staat niet op zichzelf maar maakt onderdeel uit van een groter plan, namelijk het vertrek van [naam eiser2] van de locatie [locatie] en het verhuizen van een aantal dependances van [naam eiser1] naar deze locatie. Het huidige gebruik door de [naam eiser2] is reeds in strijd met het bestemmingsplan. Het totaal toegestane aantal vierkante meters van 1.500, zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en negende lid, van Bijlage II van het Bor, wordt ruimschoots overschreden. Verder heeft het college de nota “vestiging maatschappelijke voorzieningen” niet in acht genomen. Het stappenplan is niet doorlopen. Het bestreden besluit is voorts onvoldoende gemotiveerd en de belangenafweging kan geen stand houden. Tevens zijn er wijzigingen aan het bouwplan die het college ten onrechte aanduidt als van ondergeschikte aard. De wijzigingen betreffen de gevel, de indeling van het gebouw en de toevoeging van vier parkeerplaatsen. Voorts hebben eisers 3-6 zich op het standpunt gesteld dat wordt uitgegaan van een onjuiste parkeernorm.

3.Ontvankelijkheid

3.1
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers 1-2 onvoldoende procesbelang hebben. Voor een ontvankelijk beroep is vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden actueel procesbelang bij een beslissing van de rechtbank. Bij het bestreden besluit is de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het feit dat in heroverweging alsnog een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is verleend, maakt het voorgaande niet anders. Temeer daar eiser 1 het louter heeft over toekomstige belangen. Eiser 2 heeft volgens het college enkel een afgeleid belang. Zij hebben geen aanvraag ingediend en zijn derhalve niet rechtstreeks betrokken. Dat aan eiser 2 een omgevingsvergunning als bedoeld in 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo is verleend, maakt het voorgaande niet anders, aldus het college.
3.2
De rechtbank overweegt dat eiser 2 eigenaar is van de grond en het gebouw. Eisers belang is, nu deze procedure ten aanzien van de omgevingsvergunning ziet op de gebruiksmogelijkheden van het pand, rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
De rechtbank overweegt dat eiser 1 een aanvraag heeft ingediend ten behoeve van de vestiging van een MHU. Bij het primaire besluit wordt de gevraagde vergunning verleend. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat er geen strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Bij het bestreden besluit wordt het gebruik van het pand voor een MHU in strijd geacht met het bestemmingsplan. Het enkele feit dat het college de verleende omgevingsvergunning handhaaft, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser 1 geen procesbelang heeft. De rechtbank ziet in de beperking van de toekomstige gebruiksmogelijkheden een procesbelang voor eiser 1 gelegen. De beroepen van eisers 1-2 worden derhalve ontvankelijk geacht.

4.Wettelijk kader

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover hier van belang - bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m².

5.Bestemmingsplan

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het bestemmingsplan Hoogvenne-Armhoef 2007 vigerend is, alsmede dat op het onderhavige perceel de bestemming “maatschappelijke doeleinden” rust, nader aangeduid met de letter “M”. De als maatschappelijke doeleinden aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 25.1 van de planvoorschriften bestemd voor maatschappelijke instellingen.
Artikel 25.1.1.1 verwijst voor wat betreft de toegestane functies naar artikel 7 van
de planvoorschriften:
“Artikel 25: Maatschappelijke Doeleinden ‘M’
25.1
Bestemmingsplanomschrijving
25.1.1.1 Functies: de gebieden die op de plankaart zijn aangegeven als: ‘M’ zijn
bestemd voor de navolgende functies zoals nader omschreven in artikel 7:
a. maatschappelijke instellingen, (...].“
Onder maatschappelijke instellingen wordt — voor zover relevant — ingevolge
artikel 7 van de planvoorschriften verstaan:
“7.8.1 Onder maatschappelijke instellingen wordt verstaan:
c. medische of paramedische voorzieningen, zoals ziekenhuis, kliniek,
gezondheidscentrum, centrum voor dagbehandeling, consultatiebureau, e.d.;
[…]”
7.8.2
Tot maatschappelijke instellingen worden niet gerekend de zogenaamde
‘andere gezondheidszorggebouwen’ (blijkens hun constructie en inrichting bestemd
voor doeleinden van medische verpleging, verzorging of behandeling dan wel van
medisch onderzoek) zoals bedoeld in de Wet Geluidhinder en de daarop
gebaseerde uitvoeringsregelingen. (...]“
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder Wet geluidhinder (Wgh) verstaan:
“de wet van 16 februari 1979, staatsblad 99 (1979), houdende regels inzake het
voorkomen of beperken van geluidhinder”.
Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan (17 juli 2009) luidde
artikel 1 van de Wgh als volgt:
“Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan ander:
andere geluidsgevoelige gebouwen:
1 onderwijsgebouwen;
2. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
3 bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere
gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder 2; [...]“
Andere gezondheidszorggebouwen werden ten tijde van de inwerkingtreding van
het bestemmingsplan aangewezen in artikel 1.2 van het Bgh:
“Artikel 1.2
Als andere gezondheidszorggebouwen als bedoeld in artikel 1, in de definitie van
andere geluidsgevoelige gebouwen, onder 3°, van de wet worden aangewezen:
a. verzorgingstehuizen
b. psychiatrische inrichtingen;
c. medisch centra;
d. poliklinieken, en
e. medische kleuterdagverblijven.”
Na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is de Wgh gewijzigd. De
categorie ‘andere gezondheidszorggebouwen’ komt thans niet meer voor in de
opsomming van ‘andere geluidsgevoelige gebouwen’:
“Artikel 1 Wgh
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: ander
geluidsgevoelig gebouw: bij algemene maatregel van bestuur als zodanig
aangewezen gebouw niet zijnde een woning, dat vanwege de bestemming
daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, waarbij wat betreft de
bestemming wordt uitgegaan van het gebruik dat Is toegestaan op grond van het
bestemmingsplan, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet
ruimtelijke ordening, af, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan af de
beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1,
eerste lid, van laatstgenoemde wet;”
Het huidige Bgh wijst een aantal gebouwen aan als ”ander geluidsgevoelig gebouw’:
“Artikel 1.2
1. Als ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 van de wet worden
aangewezen:
a. een onderwijsgebouw;
b. een ziekenhuis;
c. een verpleeghuis;
d. een verzorgingstehuis;
e. een psychiatrische inrichting;
f. een kinderdagverblijf.”
5.2
De rechtbank kan het standpunt van eisers 1-2, dat in het bestemmingplan een dynamische verwijzing moet worden gelezen, niet volgen. Een dynamische verwijzing heeft tot gevolg dat er binnen het bestemming maatschappelijke doeleinden meer vormen van maatschappelijke instellingen zouden zijn toegestaan, zonder dat de daarvoor benodigde procedure tot herziening van een bestemmingsplan is gevolgd. De rechtbank volgt derhalve het college in zijn standpunt dat het bestemmingsplan verwijst naar de tekst van de Wgh en Bgh zoals die golden ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
5.3
De rechtbank zal derhalve uitgaan van de onder 5.2 bedoelde statische verwijzing in de bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank is van oordeel dat een MHU onder planvoorschrift 7.8.1 onder C valt, omdat een MHU een medische of paramedische voorziening is. De rechtbank is voorts van oordeel dat een MHU kan worden beschouwd als een polikliniek. Een polikliniek is een zorginstelling (of een deel daarvan) waar niet-bedlegerige patiënten onderzocht en behandeld worden. De cliënten van de MHU zijn niet bedlegerig. Voor behandeling en onderzoek verblijven de cliënten kortstondig in de MHU. Ingevolge artikel 7.8.2 van de planvoorschriften juncto artikel 1.2, onder e, van het Bgh wordt een polikliniek niet tot een maatschappelijke instelling gerekend. Het college heeft de MHU terecht niet aangemerkt als maatschappelijke voorziening in de zin van de planvoorschriften. Met het college is de rechtbank derhalve van oordeel dat het bouwplan (de vestiging van een MHU) strijdig is met het bestemmingsplan. De gronden van eisers 1-2 slagen derhalve niet.

6.bevoegdheid

6.1
Partijen verschillen van mening of het college op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo juncto artikel 2.7 van het Bor juncto artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor de bevoegdheid heeft om gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan is gelegen binnen de bebouwde kom. Het geschil spitst zich toe tot de vraag of voldaan wordt aan de voorwaarde dat het strijdige gebruik niet meer bedraagt dan 1.500 m2.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor zo uitgelegd te worden dat enkel de oppervlakte waarop de gebruikswijziging ziet niet meer dan 1.500 m2 mag bedragen. Het standpunt van eisers dat de oppervlakte van alle panden op het terrein in ogenschouw moeten worden genomen, volgt de rechtbank niet. Onderhavige gebruikswijziging tot een MHU overschrijdt de 1.500 m2 niet. Het college is derhalve bevoegd om het gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan.

7.locatiekeuze

7.1
Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsvrijheid, hetgeen reden is voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet de omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik te verlenen. Het college dient hierbij de betrokken belangen, waaronder die van de vergunninghouder en de omwonenden, tegen elkaar af te wegen.
7.2
Het college heeft bij zijn belangenafweging geen acht hoeven slaan op de Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan omdat deze Beleidsregels enkel betrekking hebben op woningen.
7.3
Eisers 3-6 zijn van mening dat niet wordt voldaan aan de Nota Vestiging Maatschappelijk Gevoelige Voorzieningen en het daarbij behorende Stappenplan. Volgens eisers 3-6 volgt uit dit beleid dat in buurten dienen te worden gevestigd (a) woonvoorzieningen gericht op maatschappelijke participatie en (b) voorzieningen waarvan de behoefte omgevingsgebonden is. Een MHU voldoet volgens eisers 3-6 niet aan deze criteria, zodat de MHU niet op onderhavige locatie mag worden gevestigd. De rechtbank volgt eisers 3-6 hierin niet en overweegt daarbij dat voornoemde criteria niet limitatief maar indicatief zijn. In het Stappenplan staat dat “in andere gevallen moet nadrukkelijk overwogen worden of vestiging niet beter buiten de buurten gerealiseerd kan worden.” De rechtbank overweegt dat het college aan de locatiekeuze het rapport Locatiekeuze [plaatsnaam] [naam eiser1] ten grondslag heeft gelegd. Uit dit rapport blijkt dat de locatie [locatie] de voorkeur geniet, omdat door een ligging in een gemengd gebied cliënten van eiser 1 kunnen (blijven) deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. De medische heroïneverstrekking vindt plaats onder toezicht van een arts. Verder biedt een casemanager ter plaatse ondersteuning en zorgt voor doorverwijzing of bemiddeling bij schuldhulpverlening, huisvesting, opleiding en (vrijwilligers)werk. Het college acht het voorts van belang dat de MHU wordt gevestigd in een wijk en niet aan de rand van de stad, omdat een locatie in een wijk meehelpt aan het welbevinden van de cliënten. Afspraak is dat de cliënten de MHU niet met de auto bezoeken. Een goede bereikbaarheid is derhalve ook van belang. De cliënten wonen op verschillende plaatsen in [plaatsnaam]. Volgens het college blijkt genoegzaam dat er sprake is van een evenwichtige verspreiding van maatschappelijk gevoelige voorzieningen in de stad. Het is daarbij in een aantal gevallen van belang dat voorzieningen juist wel geclusterd zijn. In dat kader acht het college het van groot belang dat een gecombineerde behandeling beter is uit te voeren, wanneer verslavingszorg en geestelijke gezondheidszorg ook fysiek dicht bij elkaar liggen. Temeer daar uit ervaringen is gebleken dat geïntegreerde behandelingen van psychiatrische stoornissen en middelengebonden stoornissen effectiever en ook voor cliënten logischer zijn. Daarnaast kent het college betekenis toe aan het feit dat de gemeenteraad op basis van het rapport Locatiekeuze [plaatsnaam] [naam eiser1] op 4 februari 2013 heeft ingestemd met de verhuizing van eiser 1 naar [locatie].
De rechtbank acht deze motivering van het college op het gebied van de locatiekeuze niet ondeugdelijk. De gronden van eisers 3-6 treffen op dit punt geen doel.

8.belangenafweging

8.1
De rechtbank overweegt dat door het college de belangen van partijen, zoals omwonenden, in kaart zijn gebracht.
8.2
Het college heeft die belangen als volgt gewogen. De gemeenteraad heeft op 4 februari 2013 ingestemd met de verhuizing van eiser 1 naar [locatie]. Om tegemoet te komen aan de wensen en zorgen die omwonenden hebben aangevoerd, heeft de gemeenteraad een aantal voorwaarden gesteld, zodat de leefbaarheid en veiligheid gegarandeerd blijven. Allereerst moeten de voorzieningen van eiser 2 (24 bedden in [locatie] ten behoeve van ernstig psychiatrische patiënten en 16 bedden ten behoeve van de kliniek voor eetstoornissen) vertrokken zijn voordat een omgevingsvergunning wordt verleend aan eiser 1. In januari 2014 zijn vorenbedoelde patiënten verhuisd naar elders. Tevens dient een beheerprotocol afgesloten te zijn voordat er een omgevingsvergunning wordt verleend. Op 28 januari 2014 hebben eiser 1, eiser 2, de gemeente en de politie het beheerprotocol ondertekend. In het beheerprotocol zijn onder meer afspraken gemaakt over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid en veiligheid in de directe omgeving van de [locatie]. Daarnaast vormen belanghebbenden uit de wijk [naam wijk], eiser 1, eiser 2, gemeente en politie een beheergroep, die regelmatig bijeenkomt om de kwaliteit van wonen, werken en verblijven in de wijk te bewaken en te borgen. Ook worden tussen deze partijen afspraken vastgelegd over transparante communicatie met bewoners en organisaties in de wijk. Over de samenwerkingsovereenkomst vinden thans nog gesprekken plaats. Voorts zal het college periodiek de ontwikkeling van de objectieve en subjectieve veiligheid in de woonomgeving onderzoeken en bespreken in de beheergroep. Inmiddels heeft hiertoe een zogeheten nulmeting plaatsgevonden. Het college staat voor een afweging van de belangen van eiser 1 zoals het kunnen aanbieden van verslavingszorg tegenover andere belangen, waaronder het belang van omwonenden (waaronder eisers) en andere personen nabij de MHU.
8.3
De rechtbank overweegt dat het college in zijn belangenafweging beleidsvrijheid heeft. De rechtbank is van oordeel dat een voldoende zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden en dat deze voldoende is gemotiveerd. Daargelaten de vraag of er gelet op de vele maatregelen overlast zal ontstaan als gevolg van het voorgestane gebruik, ziet de rechtbank hierin onvoldoende grond om het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid onredelijk te achten. Van belang acht de rechtbank hierbij nog dat deze bestemming niet zodanig ver verwijderd is van de ingevolge de planvoorschriften van het bestemmingsplan reeds bestaande mogelijkheden, zoals een ziekenhuis of een tehuis voor daklozen. De gronden van eisers 3-6 slagen op dit punt niet.

9.Ondergeschikte wijziging

9.1
Eisers 3-6 hebben zich op het standpunt gesteld dat het college de wijzigingen van het bouwplan aan de gevel, de indeling van het gebouw en de toevoeging van vier parkeerplaatsen ten onrechte heeft aangeduid als zijnde van ondergeschikte aard.
9.2
De rechtbank overweegt dat blijkens de gewijzigde tekeningen de gevelwijzigingen komen te vervallen, de inpandige indeling van het bouwplan wordt gewijzigd zonder dat de oppervlakte van het bouwplan toeneemt en er vier parkeerplaatsen zijn toegevoegd.
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat voor een wijziging van ondergeschikte aard van een bouwplan geen nieuwe aanvraag is vereist. Gelet op het feit dat deze wijzigingen zowel in bouwtechnisch als stedenbouwkundig opzicht beperkt zijn en het bouwvolume als gevolg van de wijziging niet verandert, heeft het college terecht geoordeeld dat de wijziging van het bouwplan, zowel op zichzelf beschouwd als afgezet tegen het totale bouwplan, een wijziging van ondergeschikte aard betreft. Daarbij is tevens van belang dat de toevoeging van een viertal parkeerplaatsen geen verslechtering maar juist een verbetering van de woonomgeving tot gevolg heeft. De rechtbank vindt voor dit standpunt steun in een uitspraak van de AbRS van 16 april 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC9618. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat eiser 1 voor deze wijzigingen geen nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning hoefde in te dienen. Ook deze gronden van eisers 3-6 falen.

10.Parkeren

10.1
Eisers 3-6 hebben gesteld dat er onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Eisers 3-6 zijn van mening dat het college van een onjuiste parkeernorm uitgaan.
10.2
Ingevolge artikel 2.5.30 van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.
10.3
De rechtbank overweegt in navolging van het college dat voor de bepaling van de parkeerbehoefte, de normen worden gehanteerd zoals neergelegd in de Notitie parkeernormen Tilburg 2011. Het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd ligt binnen het gebied ‘centrum Tilburg’ en valt daardoor in zone A. De norm voor het type voorziening ‘arts/maatschap/kruisgebouw/therapeut’ in deze zone is 1,8 parkeerplaats per behandelkamer met een minimum van drie parkeerplaatsen per praktijk. Uit de bouwtekeningen blijkt dat er twee behandelkamers zullen worden gerealiseerd. Dientengevolge moet op grond van de norm het bouwplan worden voorzien in vier (2 x 1,8) parkeerplaatsen op eigen terrein (naar boven op hele parkeerplaatsen afgerond). Eiser 1 heeft de bouwtekening op dit onderdeel aangepast, door op eigen terrein in vier parkeerplaatsen te voorzien. Hiermee wordt voldaan aan de toename van de parkeerbehoefte en daarmee aan artikel 2.5.30 van de Bouwverordening. Deze gronden van eisers 3-6 falen eveneens.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het college in redelijkheid heeft besloten om een omgevingsvergunning te verlenen voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan van gebouw 6 op [adres]ten behoeve van het vestiging van een MHU. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven. De beroepen van eisers 1-2 en eisers 3-6 dienen dan ook ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. C.A.F. van Ginneken, leden, in aanwezigheid van mr. J.H.C.W. Vonk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.