In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2011. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 42.235, waarbij ook een verzuimboete van € 226 was opgelegd. De belanghebbende had echter geen aangifte gedaan en stelde dat de herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte niet op de juiste wijze waren bekendgemaakt, omdat deze naar zijn woonadres waren gestuurd in plaats van naar het door hem opgegeven kantooradres van zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de aanmaning niet correct had verzonden, wat betekende dat de belanghebbende niet kon worden verweten dat hij geen aangifte had gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor omkering van de bewijslast, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar berustten op een juridisch onjuist uitgangspunt. De rechtbank heeft de zaak teruggeworpen naar de inspecteur om opnieuw uitspraak te doen, waarbij rekening moet worden gehouden met de juiste bewijslastverdeling. De uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van belastingstukken en de gevolgen van een onjuiste procedure voor de belastingplichtige.