In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2015 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een vader, verzoeker, die zich niet kon vinden in de behandeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen. De vader, die geen gezag heeft over de kinderen, heeft op 16 maart 2015 tijdens een zitting van de kinderrechter een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gericht tegen mr. drs. [voorletters] Slot, de kinderrechter die belast was met de behandeling van de zaken betreffende de kinderen.
De procedure begon met een zitting op 16 januari 2015, waar de William Schrikker Groep een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing indiende. Tijdens deze zitting heeft de vader de kinderrechter gewraakt, maar zijn verzoek werd op 3 maart 2015 afgewezen. Op 16 maart 2015, tijdens de hervatting van de behandeling, heeft de vader opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij de kinderrechter beschuldigde van partijdigheid en het afwijzen van zijn verzoek om gezinsvoogden onder ede te laten verklaren.
De kinderrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, omdat hij als ouder zonder gezag niet als partij of belanghebbende kan worden aangemerkt in de bodemzaak. De wrakingskamer heeft deze stelling bevestigd en geconcludeerd dat de vader niet de bevoegdheid heeft om een wrakingsverzoek in te dienen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek tot wraking af te wijzen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters M. Peters, A. Kok en J. Pellikaan, met mr. De Baar als griffier.