ECLI:NL:RBZWB:2015:4011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
02/296564 / HA RK 15-54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kinderrechter in familierechtelijke procedure betreffende ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2015 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van een vader, verzoeker, die zich niet kon vinden in de behandeling van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van zijn kinderen. De vader, die geen gezag heeft over de kinderen, heeft op 16 maart 2015 tijdens een zitting van de kinderrechter een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gericht tegen mr. drs. [voorletters] Slot, de kinderrechter die belast was met de behandeling van de zaken betreffende de kinderen.

De procedure begon met een zitting op 16 januari 2015, waar de William Schrikker Groep een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing indiende. Tijdens deze zitting heeft de vader de kinderrechter gewraakt, maar zijn verzoek werd op 3 maart 2015 afgewezen. Op 16 maart 2015, tijdens de hervatting van de behandeling, heeft de vader opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, omdat hij de kinderrechter beschuldigde van partijdigheid en het afwijzen van zijn verzoek om gezinsvoogden onder ede te laten verklaren.

De kinderrechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, omdat hij als ouder zonder gezag niet als partij of belanghebbende kan worden aangemerkt in de bodemzaak. De wrakingskamer heeft deze stelling bevestigd en geconcludeerd dat de vader niet de bevoegdheid heeft om een wrakingsverzoek in te dienen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om het verzoek tot wraking af te wijzen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.

De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters M. Peters, A. Kok en J. Pellikaan, met mr. De Baar als griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Breda
zaaknummer: 02/296564 / HA RK 15-54
Beslissing van 12 mei 2015
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting met gesloten deuren van 16 maart 2015 van de kinderrechter, waarin is opgenomen het door verzoeker op die zitting mondeling gedane wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie d.d. 1 april 2015 van de kinderrechter op het wrakingsverzoek;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek op 23 april 2015 ter zitting van de wrakingskamer, waarbij verzoeker en de kinderrechter in persoon zijn verschenen;
  • de pleitaantekeningen van verzoeker.
1.2.
De datum van de beslissing is bepaald op uiterlijk 13 mei 2015.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. drs. [voorletters] Slot, kinderrechter, die belast is met de gevoegde behandeling van de zaken met nummers C/02/290407, C/02/290928 en C/02/290932 betreffende, kort gezegd, een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de drie kinderen van verzoeker.
2.2.
De kinderrechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De feiten

3.1.
Verzoeker is de vader van de minderjarigen [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3], allen geboren uit het huwelijk van verzoeker met mevrouw [naam moeder]. Dat huwelijk is door echtscheiding ontbonden. De kinderen verbleven aanvankelijk bij de moeder. Later zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de William Schrikker Groep en uit huis geplaatst. De moeder heeft een omgangsregeling met de kinderen. Verzoeker heeft momenteel geen contact met zijn kinderen.
3.2.
De William Schrikker Groep heeft bij deze rechtbank een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 januari 2015. Op die zitting heeft verzoeker de behandelende kinderrechter gewraakt. Bij beslissing van 3 maart 2015 is zijn wrakingsverzoek afgewezen door de wrakingskamer.
3.3.
De behandeling van de bodemzaken is hervat ter zitting van 16 maart 2015. Daarbij was de advocaat van de moeder aanwezig, twee vertegenwoordigers van de verzoekende instelling alsmede verzoeker in persoon. De moeder was niet verschenen.
3.4.
Bij aanvang van de zitting heeft verzoeker de kinderrechter gevraagd om de vertegenwoordigers van de verzoekende instelling onder ede te stellen. Daarover vermeldt het van die zitting opgemaakte proces-verbaal het volgende:

De vader:
Ik wil dat u de gezinsvoogden beëdigt. Ik wil met de beëdigde verklaring aangifte doen bij de politie.
De kinderrechter deelt mede dat het beëdigen van gezinsvoogden ter zitting in een procedure betreffende een verzoek tot (verlenging) van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet gebruikelijk is, dat de argumenten van de vader geen afwijking van de gebruikelijke procedure rechtvaardigen en wijst het verzoek van de vader af.
De vader:
Dan wraak ik u.’
Vervolgens heeft de kinderrechter de behandeling ter zitting geschorst tot het moment waarop een uitspraak over het verzoek tot wraking is gedaan.

4.De gronden van het wrakingsverzoek en het standpunt van verzoeker

4.1.
Volgens het proces-verbaal van de zitting van 16 maart 2015 stelt verzoeker zich op het standpunt dat de kinderrechter zich door leugens en bedrog van de gezinsvoogden laat leiden tot een uitspraak. Verzoeker wil de gezinsvoogden onder ede laten stellen zodat hij tegen hen aangifte kan doen wegens het afleggen van een valse verklaring.
4.2.
Ter zitting van de wrakingskamer licht verzoeker nog eens toe dat de weigering van de kinderrechter om de gezinsvoogden te beëdigen hen vrij baan geeft om een valse verklaring af te leggen, hetgeen niet in het belang is van de kinderen.

5.Het standpunt van de kinderrechter

5.1.
De kinderrechter voert in haar schriftelijke reactie aan dat verzoeker, als ouder zonder gezag, geen (rechtstreeks betrokken) partij is bij de bodemzaak aangezien hij niet is aangemerkt als partij of belanghebbende en om die reden niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek. Verder voert de kinderrechter aan dat het middel van wraking niet is bedoeld om op te komen tegen een onwelgevallige procesbeslissing.
5.2.
De kinderrechter vindt primair dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard en subsidiair dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

6.De beoordeling

6.1.
Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het wrakingsverzoek kan worden gedaan door een partij.
6.2.
De wrakingskamer staat allereerst voor de vraag of verzoeker kan worden aangemerkt als een ‘partij’ die bevoegd is om een wrakingsverzoek te doen. Volgens de kinderrechter is verzoeker een ouder zonder gezag en was hij op de zitting van 16 maart 2015 niet aanwezig als partij, dat wil zeggen als verzoeker of belanghebbende, maar als een persoon wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn. Verzoeker heeft over dit punt- ook desgevraagd - geen standpunt ingenomen.
6.3.
Naar het oordeel van de wrakingskamer gaat het hier om een familierechtelijke verzoekschriftprocedure als bedoeld in de artikelen 798 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Uit de van toepassing zijnde artikelen volgt dat naast de verzoekende partij aan zo’n procedure kan worden deelgenomen door ‘belanghebbenden’ en ‘anderen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn’. Alleen aan belanghebbenden komen allerlei processuele rechten toe, zoals het recht om alle processtukken te ontvangen, om een verweerschrift in te dienen en om hoger beroep in te stellen. Volgens artikel 798 lid 1 Rv is een ‘belanghebbende’: degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. In een uitspraak van 12 september 2014 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:HR:2014:2665) heeft de Hoge Raad beslist dat een niet met het gezag beklede ouder geen ‘belanghebbende’ is als het gaat om een ondertoezichtstelling van zijn kinderen. Dat betekent dat de wrakingskamer, evenals de kinderrechter, van oordeel is dat verzoeker op de zitting van 16 maart 2015 geen ‘belanghebbende’ was, maar moet worden aangemerkt als een ‘ander wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn’.
6.4.
De vraag is vervolgens of ‘een ander wiens verklaring…van betekenis kan zijn’ kan worden aangemerkt als ‘partij’ die bevoegd is om een verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 36 Rv te doen. Op pagina 18 van de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (kamerstukken 28 655, nr. 3) staat de volgende definitie van het begrip ‘partijen’:
6.4.
Partijen
Waar dit begrip in de eerste titel wordt gebruikt, moet het ruim worden uitgelegd. Behalve eiser en gedaagde – en eventuele derden-partijen – in de dagvaardingsprocedure, zijn daaronder eveneens begrepen verzoeker en belanghebbenden in de verzoekschriftprocedure.
Hieruit volgt dat in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige de bevoegdheid om een rechter te wraken toekomt aan de verzoekende partij en aan een belanghebbende, maar niet aan ‘een ander wiens verklaring…van betekenis kan zijn’, zoals verzoeker in de onderhavige bodemzaken. Dat betekent dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking van de kinderrechter.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.
Deze beslissing is bij vervroeging gegeven op 12 mei 2015 door mrs. Peters, Kok en Pellikaan, in tegenwoordigheid van mr. De Baar, griffier, en in het openbaar uitgesproken.