In deze zaak heeft de Coöperatieve Rabobank Het Markiezaat UA een vordering ingediend in het faillissement van de heer [gedaagde 1] en mevrouw [gedaagde 2]. De vordering betreft een bedrag van € 272.677,71, dat door de Rabobank is ingediend als schuldeiser in het faillissement. De curator, mr. P.E. Butterman, heeft verweer gevoerd tegen deze vordering, met als argument dat de Rabobank niet tijdig heeft aangegeven namens welke schuldeiser de vordering is ingediend tijdens de verificatievergadering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank niet uiterlijk op de verificatievergadering heeft kenbaar gemaakt dat zij zowel voor zichzelf als namens de Staat der Nederlanden een vordering heeft ingediend. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de curator het bedrag van € 177.595,- dat de Rabobank van de Staat heeft ontvangen, terecht in mindering heeft gebracht op de vordering van de Rabobank. De rechtbank heeft de vordering van de Rabobank in zijn geheel afgewezen en de Rabobank veroordeeld in de proceskosten van de curator, die zijn begroot op € 4.282,00. Het vonnis is uitgesproken op 27 mei 2015 door rechter R. Römers.