ECLI:NL:RBZWB:2015:6253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
25 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2517
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor belastingschulden en inlenersaansprakelijkheid in de hotelexploitatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een belanghebbende voor belastingschulden van een andere rechtspersoon. De ontvanger van de Belastingdienst had de belanghebbende aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van [A], die het hotel exploiteerde. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 de rechtspersoon was die het hotel exploiteerde. De rechtbank concludeerde dat er in 2010 geen sprake was van inlening van werknemers, maar van uitbesteding van werkzaamheden aan de belastingschuldige. De beschikking van de ontvanger werd vernietigd, en de rechtbank oordeelde dat de belanghebbende ten onrechte aansprakelijk was gesteld voor de belastingschulden van [B]. De rechtbank heeft de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en het door de belanghebbende betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/2517
uitspraak van 24 september 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 27 juni 2011 (kenmerk [kenmerk] ) aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van [A] (hierna: [A] ) h.o.d.n. [B] (hierna: [B] ).
1.2.
De ontvanger heeft bij uitspraak van 19 maart 2014 het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 april 2014, ontvangen bij de rechtbank op 22 april 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
1.4.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting tweemaal nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2015 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [C] (hierna: [C] ), vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Budel, en namens de ontvanger, [verweerder] . De ontvanger heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Het [Hotel 1] in [plaats Y] (hierna: het hotel) is gecreëerd via plaatsing van hotelkamerunits in gehuurde kantoorruimte in het [E-gebouw] . Alleen personen die door de exploitant van het hotel zijn aangemeld bij de bewakingsdienst van het [E-gebouw] kunnen toegang tot het hotel krijgen. Hotelgasten betalen de kamerprijs bij het reserveren en checken zichzelf op digitale wijze in, waarna toegang kan worden verkregen tot de kamer voor de geboekte tijdsduur. Als backoffice faciliteit kunnen hotelgasten met medewerkers van belanghebbende telefonisch contact opnemen; de backoffice functie wordt uitgeoefend door medewerkers in het [Hotel 2] in [plaats X] . Het hotel beschikt niet over een restaurant, wel over drank- en snackautomaten. Medewerkers van belanghebbende verzorgen desgewenst een “grap and go” ontbijt. Ook distribueren zij het linnengoed en dragen zij verantwoordelijkheid voor de hygiëne. De verhuurder staat niet toe dat het hotel onbemand is. Bij calamiteiten in het hotel, zoals brand, treedt de beveiligingsdienst van het [E-gebouw] op.
2.2.
Bij de exploitatie van het hotel is tot in het jaar 2010 via gebruikmaking van de diensten van [B] voorzien in de vereiste minimum aanwezigheid tijdens de nachtelijke uren. De door [B] geleverde personen (hierna: de nachtportiers) kregen van de belanghebbende geen taken. De facturen van [B] zijn gericht aan “ [Hotel 1] ” en vermelden alle als debiteurnummer “10022”.
2.3.
Belanghebbende, destijds genaamd [D BV] , heeft ultimo 2009 de activa overgenomen van [Hotel 1 BV] . Laatstgenoemde vennootschap heeft in haar jaarstukken over 2009 het exploitatieresultaat van het hotel van dat jaar verantwoord.
2.4.
Bij beschikking van 27 juni 2011 is belanghebbende op grond van artikel 34 van de Invorderingswet 1990 en artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 50.743 in verband met onbetaald gebleven naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen van [B] . Deze belastingschulden hebben betrekking op tijdvakken in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 augustus 2010.
2.5.
Ter zitting heeft [C] onder meer het volgende verklaard:

Het concept van belanghebbendes hotel in [plaats Y] wijkt af van dat van andere hotels. Het idee is dat de gasten zoveel mogelijk zelf doen. (….) Vanuit [E-gebouw] is aan belanghebbende de voorwaarde gesteld dat zij ervoor zorgt dat ook ’s nachts bewaking aanwezig is in het hotel. Belanghebbende had daarvoor nachtportiers aangetrokken van [B] . Waar andere hotels gebruikmaken van nachtreceptionisten, is in het hotel van belanghebbende ’s nachts geen personeel nodig gelet op het hotelconcept. [E-gebouw] vereiste dat echter, ook voor overdag.
(…) Naast de computer is een telefoon aanwezig die verbonden is met het hoofdkantoor van belanghebbende in [plaats X] . Indien de gasten problemen hebben met inchecken, kunnen ze via deze telefoon hulp vragen. U vraagt mij of de nachtportiers ook gasten hielpen met inchecken indien zij daarmee problemen hadden. Ik weet dat niet; hypothetisch gezien zou dat kunnen. Overigens was 95% van de gasten al ingecheckt als de nachtportiers aan hun dienst begonnen. (…) Het [E-gebouw] staat belanghebbende niet toe om zogenaamde “walk in” gasten te ontvangen. De nachtportiers kregen van belanghebbende geen taken.
Het [E-gebouw] heeft haar eigen bewakers in dienst. Deze bewakers ontvangen van belanghebbende dagelijks een lijst met namen van de gasten. Door middel van camera’s kunnen de gasten in het gebouw worden gevolgd door de bewakers van het [E-gebouw] . De nachtportiers van [B] waren in het hotel aanwezig en konden ter plekke ingrijpen in geval van een calamiteit. Indien daarvan sprake was, werd van de nachtportiers van [B] verwacht dat ze 112 belden, de beveiliging van het [E-gebouw] waarschuwden en eventueel ehbo dan wel bhv toepasten. Het hotel heeft geen eigen brandinstallatie. De brandbeveiliging is in handen van de beveiligers van het [E-gebouw] . U vraagt me wat de nachtportiers deden indien er geen calamiteit was. Dat weet ik niet; televisie kijken denk ik. Wellicht dat ze een enkele keer wat opruimden als er iets gemorst was, maar dat was op zichzelf geen taak; dat is normaal dat iemand dat doet.
Overdag is personeel van belanghebbende werkzaam in het hotel. (…) U vraagt wat de aflossing ‘s ochtends met de nachtportiers inhield. Dat was niet meer dan ‘dag’ zeggen; de nachtportiers hoefden geen verslag of iets dergelijks uit te brengen aan het personeel.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de juiste rechtspersoon aangesproken voor de belastingschulden over de jaren 2008 en 2009?
2. Is sprake van inlening?
3. Is het gelijkheidsbeginsel en/of het vertrouwensbeginsel geschonden?
4. Is op juiste wijze rekening gehouden met de door de belastingschuldige gedane betalingen?
Belanghebbende beantwoordt de vragen 1, 2 en 4 ontkennend en vraag 3 bevestigend. De ontvanger beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging dan wel vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de eerste vraag
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van de ontvanger ligt om de feiten te stellen waarop de aansprakelijkstelling steunt, en deze bij gemotiveerde betwisting aannemelijk te maken. Met de door de ontvanger aangevoerde omstandigheden dat de facturen van [B] over alle jaren steeds zijn gericht aan [Hotel 1] , het debiteurennummer ongewijzigd is gebleven en [Hotel 1] blijkens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel de handelsnaam van belanghebbende is, is hij naar het oordeel van de rechtbank niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 de contractspartij van [B] was. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft onweersproken verklaard dat zij de activa (het hotel) en de handelsnaam “ [Hotel 1] ” ultimo 2009 heeft gekocht van [Hotel 1 BV] . De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, nu deze steun vindt in de jaarrekening van [Hotel 1 BV] over 2009. Het uittreksel uit het Handelsregister waarop de ontvanger zich beroept, is gedateerd 5 februari 2014 en vermeldt wel de handelsnaam [Hotel 1] maar niet wanneer belanghebbende die handelsnaam is gaan bezigen. Dit uittreksel biedt dan – tegenover de jaarstukken van [Hotel 1 BV] . die de stelling van belanghebbende ondersteunen dat die B.V. het hotel tot 2010 heeft geëxploiteerd – onvoldoende bewijs voor de stelling dat belanghebbende reeds vóór het jaar 2010 de handelsnaam [Hotel 1] voerde en dit hotel ook exploiteerde. Ook de omstandigheid dat [B] in alle jaren hetzelfde debiteurnummer heeft gebruikt op de facturen acht de rechtbank onvoldoende bewijs dat belanghebbende in 2008 en 2009 de contractspartij van [B] was. Voor [B] was immers van belang dat de facturen werden betaald, niet welke rechtspersoon dat deed. Het voorgaande in acht nemende, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de belastingschulden van [B] over de tijdvakken in de jaren 2008 en 2009. Partijen hebben ter zitting verklaard dat voor dat geval de beschikking moet worden verminderd tot een bedrag van € 10.516.
Met betrekking tot de tweede vraag
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de in 2.5 weergegeven verklaring van [C] tot uitgangspunt kan worden genomen voor de feitelijke werkzaamheden en taken van de nachtportiers en de verhouding tot belanghebbende. Partijen houdt verdeeld of er gelet op die feiten sprake is van inlening.
4.2.1.
Bij inlening als bedoeld door partijen gaat het in de woorden van artikel 34 van de Invorderingswet om het ter beschikking stellen van een werknemer van de uitlener aan een derde (de inlener) om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn.
4.2.2.
In het arrest van de Hoge Raad van 15 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:AN2610, BNB 1992/291, is – in verband met een aansprakelijkstelling op grond van het toenmalige artikel 32a van de Wet op de loonbelasting 1964 – geoordeeld dat van ter beschikking stellen van werknemers aan een derde sprake is “indien de werknemers de werkzaamheden rechtstreeks in opdracht van de derde verrichten. Van een ter beschikking stellen van werknemers aan een derde (…) is derhalve niet sprake indien de door de werknemers uit te voeren werkzaamheden worden verricht ter uitvoering van een tussen de werkgever en de derde gesloten overeenkomst van aanneming van werk dan wel een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten.”
4.2.3.
Gelet op de inhoud van de verklaring van [C] en de overige vaststaande, in 2.1 en 2.2 vermelde, feiten en omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van inlening, maar van uitbesteding van werkzaamheden aan [B] (overeenkomst van opdracht dan wel van diensten). De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de werkzaamheden van de nachtportiers buiten het hotelconcept van belanghebbende vallen en dat deze nachtportiers enkel zijn aangenomen omdat het [E-gebouw] dat van belanghebbende eiste. Niet is komen vast te staan dat de nachtportiers ook taken hadden die door belanghebbende in het kader van de uitoefening van haar onderneming zijn gegeven. Dit is anders wat betreft de werknemers van belanghebbende die overdag in het hotel werkten. Zij hadden immers aanvullende werkzaamheden als het verzorgen van het “grap and go” ontbijt en de linnendistributie en het ondersteunen van gasten bij de zelfbediening. Ook hadden zij verantwoordelijkheden met betrekking tot de hygiëne. Tot slot blijkt uit zowel het de door de ontvanger ingebrachte verslag van een telefoongesprek met [A] als de door belanghebbende ingebrachte verklaring van [A] dat instructies aan de nachtportiers door [A] werden gegeven en dat de nachtportiers aan [A] rapporteerden over klachten en wat er zoal voorgevallen was in de nacht. Al met al kan niet worden geconcludeerd dat de nachtportiers rechtstreeks in opdracht van belanghebbende werkten. Dat betekent dat geen sprake is geweest van inlening, zodat belanghebbende ten onrechte aansprakelijk is gesteld.
Conclusie
4.3.
Nu de beschikking gelet op het voorgaande moet worden vernietigd, laat de rechtbank de behandeling van de overige stellingen van belanghebbende achterwege.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling;
  • veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.468;
  • gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 september 2015 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.