ECLI:NL:RBZWB:2015:7527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
02-811270-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Prenger
  • mr. De Kroon
  • mr. Huiskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in ontnemingsvordering na vrijspraak verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte, die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij, een bedrag van € 153.910,00 zou betalen. Dit bedrag was gebaseerd op een rapport van de politie over het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De verdediging heeft echter betoogd dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastelegging en dus ook geen wederrechtelijk voordeel had verkregen. De rechtbank heeft in haar oordeel de vrijspraak van de verdachte in aanmerking genomen en verwezen naar een eerder arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat er geen grondslag was voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, in overeenstemming met het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2009, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de ontnemingsvordering. Dit is gebaseerd op het wettelijk systeem, waarin het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit een belemmering vormt voor de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering. De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/811270-12
beslissing van de rechtbank d.d. 24 november 2015
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. Van Asselt, advocaat te Roosendaal.

1.De procedure

Op 10 november 2015 is de strafzaak behandeld tegen verdachte. De officier van justitie heeft hierbij ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Deze vordering is gelijktijdig met de strafzaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hennepkwekerij en daarmee een voordeel heeft behaald ter hoogte van € 153.910,00. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd en derhalve ook geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

4.Het oordeel van de rechtbank

Verdachte is door de rechtbank bij vonnis van 24 november 2015 vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14 juli 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:2631) waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat er gelet op de vrijspraak van de gehele tenlastelegging geen grondslag is voor de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dient te worden afgewezen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat – overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad d.d. 17 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009: BG4258) – het openbaar ministerie in haar ontnemingsvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Uit het wettelijk systeem, meer in het bijzonder uit artikel 511e eerste lid jo artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering, moet worden afgeleid dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit aan de ontvankelijkheid van een ontnemingsvordering in de weg staat.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. Prenger, voorzitter, mr. De Kroon en mr. Huiskamp, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Beijsterveldt en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2015.