ECLI:NL:RBZWB:2015:7979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
C/02/301037 / HA ZA 15-409
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Geloven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met tekortkoming in verbintenis en de ontvankelijkheid van de eiser

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.E. de Leeuw-Blokland, een schadevergoeding van € 1.900.733,90 exclusief BTW van gedaagde, R&R Systems Holding BV, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.E.N. de Louwere. De vordering is het gevolg van een eerdere uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch, waarin werd vastgesteld dat er sprake was van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die verplicht tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de procedure besproken en geconcludeerd dat eerst het verweer van R&R, dat eiser niet ontvankelijk verklaard moet worden, aan de orde komt.

R&R betwist de vordering en stelt dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de verkeerde partij heeft gedagvaard. R&R Systems B.V. was de oorspronkelijke naam van de vennootschap, die in 2006 is gewijzigd naar R&R Systems Holding B.V. Eiser heeft in hoger beroep de verkeerde entiteit gedagvaard, wat volgens R&R leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie heeft aangegeven dat een procedure in een volgende instantie in beginsel dient plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie, en dat een onjuiste partijaanduiding niet snel tot niet-ontvankelijkheid moet leiden, mits er geen materiële belangen worden geschaad.

De rechtbank oordeelt dat R&R niet heeft aangetoond dat eiser onzorgvuldig heeft gehandeld door de verkeerde partij te dagvaarden. De rechtbank concludeert dat de procedure voortgezet kan worden met R&R als de juiste procespartij. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol van 27 januari 2016 voor conclusie van repliek aan de zijde van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/301037 / HA ZA 15-409
Vonnis van 16 december 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiser,
advocaat mr. H.E. de Leeuw-Blokland,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R&R SYSTEMS HOLDING BV,
gevestigd te Gemert,
gedaagde,
advocaat mr. N.E.N. de Louwere.
Partijen zullen hierna [eiser] en R&R genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 september 2015 en de daarin vermelde stukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 december 2015 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, R&R te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.900.733,90 exclusief BTW, vermeerderd met wettelijke rente, en R&R te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
R&R heeft de vordering weersproken en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser] , subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1.
Dit geding betreft een schadestaat procedure, die is gevolgd op een arrest van het gerechtshof in Den Bosch van 18 maart 2014 waarin bevestigend is beslist op de vraag of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die verplicht tot schadevergoeding. De rechtbank heeft met partijen ter zitting besproken dat eerst zal worden beslist op het verweer van R&R dat [eiser] niet ontvankelijk behoort te worden verklaard.
3.2.
R&R heeft in de conclusie van antwoord aan dat verweer het volgende ten grondslag gelegd.
“(…)
3.2
Medio 1995 en 2002 sloot [eiser] koop- en aan nemingsovereenkomsten met R&R (destijds
genaamd) R&R Systems B.V. (KvK nr.: 16078819). R&R verwijst hiervoor naar productie 1 bij
dagvaarding in eerste aanleg, waarin voornoemd kamer van koophandel nummer staat vermeld
(productie 3). Medio 2006 is de naam van R&R gewijzigd van R&R Systems B.V. naar de naam R&R Systems Holding B.V. Uittreksels van de kamer van koophandel worden als productie 4 aan deze conclusie gehecht.
3.3
Zoals reeds vermeld, is [eiser] op 26 januari 2011 in hoger beroep gekomen ten aanzien van het vonnis van de rechtbank Breda van 27 oktober 2010.
3.4
In deze procedure werd de rechtspersoon R&R Systems B.V. (KvK nummer: 01094524) gedagvaard. Deze rechtspersoon was evident niet de juiste procespartij. Echter, het arrest van 18 maart 2014 richt zich wel jegens R&R Systems B.V. De onderhavige schadestaatprocedure is echter weer gericht op R&R (zijnde R&R Systems Holding B.V).
3.5
De Hoge Raad hanteert in het kader van artikel 45 Rv een strenge maatstaf (Zie hiervoor o.a. Tekst & Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, Kluwer 2012, artikel 45, aantekening 4, blz. 160). Indien het exploot niet aan alle vereisten voldoet, dan kan zulks verhinderen dat de eisende partij in zijn vordering ontvankelijk wordt verklaard. In hoger beroep en cassatie kan zulks leiden tot nietigheid van het exploot.
3.6
Het dagvaarden van de verkeerde partij ligt derhalve in de risicosfeer van de appellant/requirant
(lees: [eiser] ). Het is juist aan [eiser] om registers van de kamer van koophandel te raadplegen en te controleren of de juiste partij in de hoger beroep procedure c.q. schadestaat procedure wordt gedagvaard. Klaarblijkelijk heeft [eiser] zulks nagelaten hetgeen voor risico van [eiser] komt.
3.7
R&R stelt vast dat [eiser] voornoemde controle in de registers van de kamer van koophandel
achterwege heeft gelaten en daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld. R&R concludeert dat [eiser] - althans de door deze ingestelde vordering - op grond van het voorgaande in de onderhavige schadestaatprocedure niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, als gevolg van deze omissie is ten aanzien van - thans genaamd - R&R Systems Holding het vonnis van de rechtbank in stand gebleven (productie 1 en 2.4), zodat [eiser] geen vordering heeft op deze vennootschap.”
3.3.
Ter zitting is door partijen op dit punt, zoals is opgenomen in het proces-verbaal, nog het volgende naar voren gebracht.
“Van de zijde van R&R wordt verklaard:
U houdt mij voor dat R&R in eerste aanleg geen melding heeft gemaakt van haar naamswijziging en in hoger beroep incidenteel appel heeft ingesteld onder de naam R&R Systems BV. U wijst mij ook op het arrest van de HR over de deformaliseringstendens. Ik denk dat R&R geen slapende honden heeft willen wakker maken, ik was toen echter niet de advocaat van R&R. Het hof heeft een veroordeling uitgesproken die niet ziet op R&R en de deformalisering gaat niet zo ver dat het arrest van het hof toch zo mag worden begrepen dat R&R is veroordeeld. Bij raadpleging van het handelsregister had [eiser] moeten zien dat R&R Systems BV een andere partij is dan R&R. Er is sprake van benadeling omdat R&R kapitaalkrachtiger is.
Ik verzoek u op voorhand hoger beroep toe te staan van de te nemen beslissing over de ontvankelijkheid. U zegt mij dat u op dit verzoek in het vonnis beslist.
Van de zijde van [eiser] wordt verklaard:
R&R is de contracts- en aan te spreken partij. Er is nooit aangevoerd dat R&R Systems BV niet de juiste partij was. Er was ook enkel sprake van een naamswijziging. Er is geen sprake van een rechtsopvolging. De dagvaarding in hoger beroep is ook uitgebracht aan Systems BV op hetzelfde adres en aan dezelfde directeur. R&R had redelijkerwijs zelf niet het idee kunnen hebben dat er een andere vennootschap dan de contractspartij in de procedure was betrokken. Dat geen slapende honden moesten worden wakker gemaakt, gaat te ver.
Volgens diverse jurisprudentie gaat het erom dat recht wordt gedaan tussen de werkelijke partijen die zijn betrokken bij de rechtsbetrekking in het geschil. Deze casus valt binnen de deformaliseringjurisprudentie. R&R heeft nooit kunnen menen dat de vordering tegen de andere vennootschap was gericht.”
3.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1881) meegedeeld aanleiding te zien voort te bouwen op een reeds eerder ingezette deformaliseringstendens. De Raad heeft de volgende regels geformuleerd.
“(i) Een procedure in een volgende instantie dient in beginsel plaats te vinden tussen de partijen uit de vorige instantie;
(ii) Indien een procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt, kan een verschenen partij wijziging verzoeken van haar aanduiding in de procedure op de grond dat een vergissing is begaan in die aanduiding of een partijwisseling heeft plaatsgevonden;
(iii) Het verzoek is toewijsbaar, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad (vgl. art. 122 lid 1 Rv);
(iv) Indien de wederpartij niet in de door het rechtsmiddel ingeleide procedure is verschenen, beveelt de rechter dat zij wordt opgeroepen teneinde zich over het verzoek tot wijziging uit te laten.”
Deze regels zijn in het arrest van de Hoge Raad gegeven in het kader van de beoordeling of de aanduiding van een procespartij kan worden gewijzigd nadat de procedure in een volgende instantie aanhangig is gemaakt.
3.5.
In deze zaak doet zich volgens R&R de situatie voor dat de naam van de contractuele wederpartij van [eiser] , R&R Systems B.V., als gevolg van een herstructurering in 2006 - tijdens de procedure in eerste aanleg - is gewijzigd in R&R Systems Holding B.V. (R&R), terwijl een nieuwe werkmaatschappij, R&R Systems B.V., met een nieuw kamer van koophandel nummer is opgericht. R&R werpt [eiser] nu tegen dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de nieuw opgerichte werkmaatschappij R&R Systems B.V. met KvK nummer 01094524, in plaats van tegen zijn contractuele wederpartij R&R. R&R werpt [eiser] voorts tegen dat de beslissing van het hof aldus niet R&R betreft, maar de nieuw opgerichte werkmaatschappij R&R Systems B.V.
3.6.
Het standpunt van R&R dat [eiser] hoger beroep heeft ingesteld tegen de nieuw opgerichte werkmaatschappij R&R Systems B.V.
met KvK nummer 01094524vindt geen steun in de feiten. De memorie van grieven duidt weliswaar R&R Systems B.V. als geïntimeerde partij aan, maar uit de memorie, bezien in samenhang met de daarbij gevoegde productie 1 blijkt dat [eiser] de R&R vennootschap met KvK nummer 16078819 op het oog had, die hij - qua naam onjuist - aanduidt met R&R Systems B.V. in plaats van met R&R.
De ratio van de hiervoor weergegeven regels I t/m IV is dat een onjuiste partijaanduiding niet snel tot een niet ontvankelijkheid verklaring moet leiden. Wanneer geen materiele belangen worden geschaad staat inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen de werkelijke partijen bij de rechtsbetrekking voorop.
In dit geval geldt dat R&R niet aan de rechtbank heeft meegedeeld dat de naam van de betrokken partij R&R Systems B.V. medio 2006 is gewijzigd naar R&R. Evenmin heeft R&R in hoger beroep aan het hof bij het instellen van het incidenteel appel kenbaar gemaakt dat R&R, zijnde voorheen R&R Systems B.V., hoger beroep instelt. Het incidenteel appel is ingesteld op naam van R&R Systems B.V. De beoordeling van het hof is evident gericht geweest op de contractuele wederpartij van [eiser] . Daaruit maakt de rechtbank de gevolgtrekking dat noch R&R op enig moment, noch het hof op enig moment de gedachte heeft gehad dat de procedure en de inhoudelijke beoordeling niet de contractuele wederpartij van [eiser] , R&R Systems B.V., later gewijzigd in R&R, betrof maar een andere entititeit die geen enkele contractuele relatie met [eiser] had.
Ook in deze situatie, waarin anders dan in het geval waarover de Hoge Raad oordeelde geen sprake is geweest van een verzoek tot naamsverandering in eerste aanleg of hoger beroep, bieden voormelde regels handvatten voor de beoordeling. Zou immers bekend zijn geworden tijdens de vorige procedures dat sprake was van een verandering in de partijnaamaanduiding, dan zou dat verzoek, gegeven voormelde regels I tot en met III, zijn toegewezen. Er is slechts sprake van een uitzakconstructie waarbij de oorspronkelijke werkmaatschappij holding is geworden zonder dat de overeenkomst met [eiser] is overgedragen aan de nieuwe werkmaatschappij. Van benadeling zou onder deze omstandigheden geen sprake zijn. Dat brengt mee dat de rechtbank, uitvoering gevend aan de regels betreffende de deformaliseringstendens, het arrest van het hof aldus verstaat dat R&R de procespartij was en dat de beslissing van het hof R&R betreft.
Dit alles leidt tot de slotsom dat het verweer van R&R wordt verworpen. De procedure wordt voortgezet zoals hierna is weergegeven.
3.7.
De rechtbank maakt geen gebruik van haar bevoegdheid hoger beroep tegen dit tussenvonnis toe te staan. Hoewel een motivering van deze beslissing niet nodig is, geldt dat de rechtbank bij haar beslissing in aanmerking heeft genomen dat zij het onwaarschijnlijk acht dat het hof, gegeven de door haar verrichte beoordeling, zal beslissen dat die beoordeling niet de contractuele wederpartij van [eiser] , R&R, betrof. Voorts is in aanmerking genomen dat een inhoudelijke beoordeling van de zaak vroeg of laat hoe dan ook aan de orde zal komen. De rechtbank hecht eraan deze zo spoedig mogelijk te verrichten.
3.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.
4. De beslissing
De rechtbank
verwijst de zaak naar de rol van 27 januari 2016 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiser] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.