Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[B BV](hierna: [B BV]), gevestigd te [plaats X],
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door [A BV] tegen een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimten. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat [A BV] op [datum] 2014 was ontbonden en de vereffening van het vermogen was beëindigd. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de vereffening was heropend, zoals vereist volgens artikel 2:23c van het Burgerlijk Wetboek. Dit betekende dat [A BV] niet langer rechtshandelingen kon verrichten, waaronder het instellen van beroep.
De rechtbank behandelde ook de situatie waarin het beroepschrift was ingediend door [C], die zich presenteerde als algemeen directeur van [B BV] en hoofdvestiging van [A BV]. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als het beroep was ingediend op naam van [B BV], het beroep niet-ontvankelijk was omdat de uitspraak op bezwaar gericht was aan [A BV].
De rechtbank benadrukte dat zonder heropening van de vereffening, het beroep niet ontvankelijk kon zijn, ongeacht de hoedanigheid van de indiener. De rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de belastingplicht, omdat het beroep al op formele gronden was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.R.T. Pauwels en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. J.A. Riemens.