Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Werknemer is werkzaam geweest in loondienst van eiseres als straler/schilder. Hij is op 19 oktober 2012 uitgevallen door arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts van de door eiseres ingeschakelde arbodienst heeft werknemer vanaf 4 december 2012 begeleid. Er is een plan van aanpak opgemaakt dat werd bijgesteld als adviezen door de bedrijfsarts of een arbeidsdeskundige daar aanleiding toe gaven.
In de eerstejaarsevaluatie van 18 oktober 2013 is vastgelegd dat het tweede spoor nog niet kan worden gestart omdat er nog geen mogelijkheden zijn.
Op verzoek van eiseres heeft een arbeidsdeskundige van het UWV op 6 januari 2014 een deskundigenoordeel uitgebracht, waarin wordt geconcludeerd dat de door eiseres uitgevoerde re-integratie-inspanningen voldoende zijn.
Volgens een actueel oordeel bij de probleemanalyse, dat de bedrijfsarts heeft opgemaakt op 20 juni 2014, zijn er allerlei behandelingen geweest, maar hebben die behandelingen de arbeidsgeschiktheid niet kunnen verbeteren. Volgens de eindevaluatie van het plan van aanpak van 23 juni 2014 is er bij eiseres geen ander werk en kan het tweede spoor niet worden gestart omdat er nog geen mogelijkheden zijn. Er is gestart met arbeidsoriëntatie.
Werknemer heeft op 30 juni 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
Een verzekeringsarts van het UWV, S. Sabadi, heeft de bedrijfsarts een medische onderbouwing van de gestelde beperkingen gevraagd, die door de bedrijfsarts is verstrekt. De verzekeringsarts heeft op 31 juli 2014 gerapporteerd dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn omdat werknemer niet werkt conform zijn mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts heeft de bedrijfsarts de beperkingen te ernstig ingeschat. Er is sprake van een blokkerend advies van de bedrijfsarts, en werknemer is door de bedrijfsarts niet adequaat begeleid. Er zijn niet tijdig de juiste adviezen gegeven ten aanzien van herstel.
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft in een rapportage van 5 augustus 2014 vastgesteld dat uit de beoordeling door de verzekeringsarts voortvloeit dat het eerste en het tweede spoor niet adequaat zijn onderzocht en dat daardoor kansen zijn gemist.
Bij besluit van 7 augustus 2014 (primair besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiseres onvoldoende heeft gedaan om werknemer te re-integreren. Daarom is haar de verplichting opgelegd om werknemers loon door te betalen tot 17 oktober 2015.
Eiseres heeft bewaar gemaakt tegen het bestreden besluit.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft een bezwaarverzekeringsarts van het UWV een onderzoek ingesteld en geen reden gezien af te wijken van de conclusie van de primaire verzekeringsarts.
Een bezwaararbeidsdeskundige van het UWV heeft een onderzoek ingesteld en zij heeft op 24 maart 2015 gerapporteerd dat zij niet afwijkt van de beoordeling door de primaire arbeidsdeskundige. Zij leidt uit de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts af dat na 6 januari 2014, de datum van het deskundigenoordeel, de belastbaarheid van werknemer is toegenomen. Daarmee is volgens de bezwaararbeidsdeskundige, ten minste vanaf 1 februari 2014, een nieuwe situatie ontstaan en kan eiseres zich niet langer verlaten op het deskundigenoordeel. Eiseres heeft geen adequate re-integratie-inspanningen verricht en daardoor zijn re‑integratiekansen gemist.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zij mocht uitgaan van de juistheid van het deskundigenoordeel van 6 januari 2014. Zij vindt voor dat standpunt bevestiging in de jurisprudentie.
De verzekeringsartsen motiveren niet waarom sprake is van een hogere belastbaarheid dan door de bedrijfsartsen en door de medisch specialisten is geconstateerd. Het UWV is voorbijgegaan aan alle inspanningen die door eiseres zijn verricht om werknemer weer aan het werk te krijgen.
Volgens eiseres zijn de verzekeringsartsen uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van werknemer. Daarom zijn volgens haar geen re-integratiekansen gemist, noch in het eerste, noch in het tweede spoor.
Subsidiair heeft eiseres aangevoerd dat, als de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest, een deugdelijke grond bestaat voor dit verzuim die maakt dat geen loonsanctie had moeten worden opgelegd. Dat zou in strijd zijn met het vertrouwen dat eiseres mocht ontlenen aan het deskundigenoordeel.
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd zodanige uitspraak te doen dat de loondoorbetalingsverplichting met terugwerkende kracht wordt opgeheven.
3. In artikel 25, negende lid, van de WIA is bepaald dat het UWV, indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
4. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Staatscourant 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Staatscourant 2006, 224) (Beleidsregels) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
Mede met het oog op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 november 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717) merkt de rechtbank de Beleidsregels aan als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omtrent de uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de WIA. De CRvB heeft in beginsel geen reden gezien om te oordelen dat het in de Beleidsregels neergelegde beoordelingskader in strijd komt met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 15, negende lid, van de WIA. 5. Volgens de Beleidsregels dient eerst te worden beoordeeld of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het resultaat van de re-integratie-inspanningen niet bevredigend is in de zin van de Beleidsregels. Van een bevredigend resultaat in de zin van de Beleidsregels is sprake wanneer is gekomen tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die min of meer aansluit bij de functionele mogelijkheden van de werknemer. De hervatting moet een structureel karakter hebben. Ook is sprake van een bevredigend resultaat wanneer de werknemer is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het loon vóór de ziekte, als die hervatting een structureel karakter heeft.
6. Het standpunt van het UWV dat geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat is door eiseres niet betwist en komt de rechtbank juist voor. Vast staat immers dat werknemer in de periode die hier ter beoordeling staat, die duurt van de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid, 19 oktober 2012, tot de datum van het primaire besluit, 7 augustus 2014, niet heeft hervat zoals in overweging 5 omschreven.
7. In de Beleidsregels is voorts bepaald dat ondanks het uitblijven van een bevredigend re-integratieresultaat geen loonsanctie wordt opgelegd wanneer het UWV de inspanningen van de werkgever wel voldoende acht. Evenmin wordt een loonsanctie opgelegd wanneer de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende zijn, maar de werkgever naar het oordeel van het UWV daarvoor een deugdelijke grond heeft.
8. Partijen verschillen van mening over de vraag of de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn.
Volgens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 maart 2015 zijn de inspanningen tot het moment van het deskundigenoordeel, 6 januari 2014, voldoende geweest, maar heeft de bedrijfsarts daarna zijn standpunt niet herzien, ten onrechte omdat uit de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat de belastbaarheid van werknemer na 6 januari 2014 is toegenomen.
De opvatting dat de belastbaarheid na 6 januari 2014 is toegenomen komt voor het eerst naar voren in een e-mailbericht van 21 februari 2015 van een stafbezwaararbeidsdeskundige van het UWV. Die opvatting berust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van de rapportages van de verzekeringsartsen.
De verzekeringsarts rapporteerde wel dat de bedrijfsarts de beperkingen te ernstig heeft ingeschat, maar een oordeel van de verzekeringsarts dat de belastbaarheid na 6 januari 2014 is toegenomen treft de rechtbank niet aan in de rapportage. Weliswaar merkte de verzekeringsarts op dat de beschreven belastbaarheid minstens zes maanden aanwezig was, maar daar is niet uit af te leiden dat de belastbaarheid vóór die periode geringer was.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien af te wijken van het primaire oordeel.
Ter zitting is namens het UWV er op gewezen dat de bedrijfsarts verwachtte dat na vier weken arbeidsmogelijkheden zouden ontstaan, maar de bedrijfsarts sprak die verwachting uit op 18 oktober 2013, geruime tijd voor het deskundigenoordeel van 6 januari 2014, en niet blijkt dat die verwachting is uitgekomen.
Voor zover het bestreden besluit berust op de veronderstelling dat zich na 6 januari 2014 een verbetering in de belastbaarheid heeft voorgedaan, berust het op een ondeugdelijke motivering.
9. De rechtbank staat vervolgens stil bij de betekenis van het deskundigenoordeel dat eiseres op 9 december 2013 heeft gevraagd. Het door eiseres in de aanvraag aangekruiste onderwerp waarover zij een oordeel vroeg luidde: “Doe ik genoeg om mijn werknemer weer aan het werk te helpen?” De rechtbank leidt uit de aanvraag niet af dat eiseres uitsluitend een oordeel over de arbeidskundige aspecten van de re-integratie-inspanningen verwachtte. Niet valt in te zien dat het aankruisen van één van de andere drie onderwerpen tot een andere benadering door het UWV zou hebben geleid, waarbij meer aandacht zou zijn besteed aan de begeleiding door de bedrijfsarts. Aan de opmerking in de rapportage van de arbeidsdeskundige dat eiseres heeft aangegeven niet te twijfelen aan het oordeel van de bedrijfsarts, kent de rechtbank niet de betekenis toe dat de medische begeleiding buiten beoordeling diende te blijven.
Op een door het UWV ingezonden formulier dat bij de behandeling van de aanvraag is gebruikt is vermeld:
“Er is uitvoerige informatie in eaed aanwezig. Het is aan de arbeidsdeskundige om te overwegen de belastbaarheid die de bedrijfsarts vaststelt voor te leggen aan de verzekeringsarts: of de bedrijfsarts eea voldoende heeft onderbouwd.”
Het deskundigenoordeel is opgemaakt door een arbeidsdeskundige die overleg heeft gepleegd met een verzekeringsarts en het luidde dat de re-integratie-inspanningen tot dat moment voldoende zijn geweest.
Eiseres heeft gewezen op de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB: 2011: BR2382). Mede gelet op die uitspraak is de rechtbank van oordeel dat aan eiseres, gelet op de door haar aan het UWV voorgelegde vraagstelling en op het antwoord van het UWV, niet duidelijk kon zijn dat zij niet mocht uitgaan van het deskundigenoordeel. Van enig voorbehoud, dat de door de bedrijfsarts gehanteerde uitgangspunten niet mede zijn beoordeeld en bevestigd in het deskundigenoordeel, is niet gebleken. Toen zich, zoals in overweging 8 van deze uitspraak is besproken, geen veranderingen voordeden in de belastbaarheid van werknemer mocht eiseres voortgaan op de ingeslagen weg.
10. Tegen de achtergrond van het genoemde deskundigenoordeel moet dan ook worden geconcludeerd dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag berust en daarom moet worden vernietigd.
11. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
De rechtbank gaat er van uit dat het UWV zich rekenschap geeft van de consequenties van deze uitspraak voor het besluit van 7 augustus 2014 waarbij de behandeling van werknemers WIA-aanvraag werd uitgesteld.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
13. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490, en wegingsfactor 1).