ECLI:NL:RBZWB:2016:1126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieu-investeringsaftrek voor investeringen in energieschermen voor kassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2016 uitspraak gedaan over de milieu-investeringsaftrek voor een belanghebbende die in 2005 investeerde in energieschermen voor kassen. De rechtbank moest beoordelen of de belanghebbende recht had op deze aftrek, gezien de voorwaarden die gesteld zijn in de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2005. De belanghebbende had een voorlopig certificaat ontvangen, maar het definitieve certificaat werd pas in 2008 afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet kon vertrouwen op een publicatie van de Stichting Milieukeur, waarin werd gesuggereerd dat de termijn voor het overleggen van het definitieve certificaat was verlengd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldeed aan de vereisten voor de milieu-investeringsaftrek, omdat het definitieve certificaat niet tijdig was overgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde dat de verliesbeschikking door de inspecteur correct was vastgesteld.

De zaak begon toen de inspecteur van de Belastingdienst een aanslag vennootschapsbelasting oplegde aan de belanghebbende, waarbij een verlies werd vastgesteld. Na bezwaar van de belanghebbende werd het verlies verhoogd, maar de correctie van de milieu-investeringsaftrek bleef in stand. De rechtbank behandelde het geschil en oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op de milieu-investeringsaftrek, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden die in de wet zijn vastgelegd. De rechtbank wees erop dat de regelgeving uit 2005 van toepassing was en dat de belanghebbende niet kon terugvallen op de regeling van 2007. De rechtbank besloot dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrek en dat de eerdere beslissing van de inspecteur juist was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 14/5385
uitspraak van 24 februari 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil. Gelijktijdig is bij beschikking een verlies vastgesteld van € 1.321.936.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2014 het verlies verhoogd tot € 1.414.356.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 27 augustus 2014, ontvangen bij de rechtbank op 28 augustus 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde 1] te Halsteren, en [gemachtigde 2] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde 2] te Naaldwijk, en namens de inspecteur, [verweerder] .
1.6.
Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende vormt samen met haar dochtermaatschappij [A BV] (hierna: de dochter) een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De dochter exploiteert een groentekwekerij welke beschikt over twee kassen.
2.2.
Belanghebbende heeft gemeld dat op 6 september 2005 voor € 362.650 is geïnvesteerd in energieschermen in de kassen van de dochter. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een voorlopig certificaat afgegeven waarbij de kassen zijn goedgekeurd volgens het certificatieschema Groen Label Kas (hierna: GLK), vastgesteld op 1 januari 2005 door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit voorlopig certificaat was geldig van 1 november 2005 tot 1 november 2007. Op 21 april 2008 is het definitieve certificaat afgegeven waarbij de kassen zijn goedgekeurd volgens hetzelfde certificaatschema. Dit definitieve certificaat was geldig van 21 april 2008 tot 21 april 2009.
2.3.
Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2005 gedaan naar een belastbaar bedrag van nihil en heeft daarbij een verlies van € 1.647.741 aangegeven. Daarin heeft zij ter zake van de investering in de energieschermen € 145.060 (€ 362.650 * 40%) aan milieu-investeringsaftrek in aanmerking genomen.
2.4.
In de periode 15 oktober 2007 – 28 oktober 2008 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden bij belanghebbende, waarbij onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2004 tot en met 2006 is beoordeeld. Het onderzoek was onder meer gericht op de milieu-investeringsaftrek. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de inspecteur bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 2005 afgeweken van de ingediende aangifte. Daarbij is onder meer de milieu-investeringsaftrek verminderd met € 145.060 wegens niet tijdige afgifte van het certificaat Groen Label Kas 2005. In de verliesbeschikking is het verlies vastgesteld op € 1.321.936.
2.5.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verliesbeschikking. In de uitspraak op bezwaar is de inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende. Het verlies is verhoogd tot € 1.414.356. De correctie van de milieu-investeringsaftrek wegens niet tijdige afgifte van het certificaat Groen Label Kas 2005 heeft de inspecteur in stand gelaten.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het verlies tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende ter zake van haar investering in energieschermen in de kassen recht heeft op de milieu-investeringsaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt primair dat het definitieve certificaat tijdig is overgelegd en subsidiair dat de wettelijke regeling de Minister niet de bevoegdheid biedt om voorwaarden te stellen aan de termijn voor afgifte van een definitief certificaat. De inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verhoging van het verlies met € 145.060 tot € 1.559.416. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot de primaire stelling
4.1.
In hoofdstuk 1 van de bijlage behorend bij artikel 1 van de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2005 is onder meer opgenomen dat een van de vereisten voor de toepassing van deze aftrek voor de post F 1090 Groen Label Kas is dat binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overlegd, dan wel binnen drie jaar een certificaat wordt overlegd volgens de dan vigerende maatlat GLK.
4.2.
Uit de stukken blijkt dat belanghebbende in 2005 in de kas heeft geïnvesteerd en dat het investeringsbedrag in dat jaar is betaald, maar dat de afgifte van het definitieve certificaat is vertraagd doordat enkele onderdelen van de kas niet de vereiste eigenschappen hadden en moesten worden vervangen. Nu de investering en betaling hebben plaatsgevonden in 2005, zijn voor de vraag of belanghebbende recht heeft op milieu-investeringsaftrek beslissend de regels van het jaar 2005, waaronder de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2005 (artikel 3.51 Wet inkomstenbelasting 2001 dat op grond van artikel 8, eerste lid, Wet vennootschapsbelasting 1969 ook van toepassing is voor de Vpb). De stelling van belanghebbende dat de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2007 van toepassing is wordt derhalve verworpen.
4.3.
Belanghebbende stelt dat door het antwoord van de Stichting Milieukeur (hierna: SMK) op vraag 345 van door deze stichting gepubliceerde vraag-en-antwoordpublicatie over GLK, bij haar het vertrouwen is gewekt dat een termijnverlenging geldt van 2 naar 3 jaar voor de afgifte van het definitieve certificaat en/of dat de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2007 van toepassing was. De tekst daarvan luidt, voor zover hier van belang:
“(Vraag, rb): Op 21 februari 2007 is een wijziging gepubliceerd voor MIA/Vamil (…). Het voorlopige certificaat is 3 jaar geldig. Door deze wijziging ontstaat spanning (…). Het certificaat voor MIA/Vamil is 3 jaar geldig (…). Het voorlopige groencertificaat voor de Regeling Groenprojecten is 2 jaar geldig (…). Is deze werkwijze correct?
(Antwoord, rb): Het College van Deskundigen heeft besloten dat met terugwerkende kracht vanaf 21 februari 2007 de termijn van de afgegeven certificaten voor GLK7 verlengd kunnen worden van 2 naar 3 jaar.”
Naar het oordeel van de rechtbank is uit deze publicatie niet op te maken dat ook voor investeringen uit 2005 waarvoor in dat jaar een voorlopig certificaat is afgegeven op grond van de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2005, een termijnverlenging geldt van 2 naar 3 jaar, en is er evenmin uit op te maken dat op voorlopige certificaten uit 2005 de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2007 van toepassing zou zijn geworden. De publicatie ziet blijkbaar op een verschil tussen voorlopige en definitieve certificaten die zijn afgegeven onder de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2007. Daarvan is in dit geval geen sprake. Van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen is dan geen sprake. De rechtbank hoeft dan niet te oordelen over de vraag of uitlatingen van ‘het College van deskundigen’ de inspecteur kunnen binden.
4.4.
Nu geen sprake is van in rechte te honoreren vertrouwen, geldt de in 4.1 vermelde eis dat (i) binnen twee jaar naar het voorlopige certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd dan wel (ii) binnen drie jaar een certificaat wordt overlegd volgens de dan vigerende maatlat GLK. Vast staat dan niet is voldaan aan voorwaarde (i). Ter zitting hebben partijen verklaard dat niet in geschil is dat niet is voldaan aan de in 2008 (het jaar van afgifte van het definitieve certificaat) vigerende maatlat GLK (alternatieve voorwaarde (ii)). Dat betekent dat belanghebbende volgens de toepasselijke regelgeving geen recht heeft op milieu-investeringsaftrek voor de kas.
Met betrekking tot de subsidiaire stelling
4.5.
In artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is een delegatiebepaling opgenomen waarin is bepaald:
“Milieu-investeringen zijn investeringen, (…) die (…) bij ministeriële regeling zijn aangewezen in het belang van de bescherming van het Nederlandse milieu.”. In de Aanwijzingsregeling milieu-investeringsaftrek 2005 in combinatie met de bijlage daarbij is onder meer de onder 4.1 genoemde eis gesteld. Belanghebbende stelt dat de delegatiebepaling van artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet IB 2001 niet zo ver reikt dat beperkingen in de termijnen van de afgifte van de certificaten gesteld mogen worden. Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke beperking niet terug te vinden in de tekst van artikel 3.42a, tweede lid, van de Wet IB 2001 en zijn er geen aanwijzingen dat de wetgever de delegatiebepaling op die wijze heeft willen beperken. Ook de subsidiaire stelling van belanghebbende faalt.
Slot
4.6.
Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op milieu-investeringsaftrek. In dat geval is niet in geschil dat de verliesbeschikking tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2016 door mr. M.R.T. Pauwels, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M. Harthoorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.