ECLI:NL:RBZWB:2016:4591

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkstelling voor naheffingsaanslagen omzetbelasting en unierechtelijk evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkstelling van een B.V. voor niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting. De belanghebbende, een fiscale eenheid, was aansprakelijk gesteld door de ontvanger van de Belastingdienst op basis van artikel 43 van de Invorderingswet 1990. De rechtbank oordeelde dat deze aansprakelijkstelling niet in strijd was met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De rechtbank merkte op dat de aansprakelijkstelling niet vergelijkbaar was met de zaak Federation of Technological Industries (C-384/04) die door de belanghebbende werd ingeroepen. De rechtbank benadrukte dat de strekking van artikel 43 IW is om de rechten van de schatkist te beschermen en dat de deelnemers in de fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschuld. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7562
uitspraak van 7 juli 2016
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 2 november 2015 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling (kenmerk [aanslagnummer].AS.38114).
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Met ingang van [datum] 2006 zijn [A BV], belanghebbende en [B] bij beschikking voor de omzetbelasting aangemerkt als een fiscale eenheid. Op [datum] 2007 is [B] uitgetreden uit de fiscale eenheid.
2.2.
De ontvanger heeft belanghebbende op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW) bij beschikking van 15 juni 2015 aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting ten name van de fiscale eenheid over de laatste drie kwartalen van 2014 en het eerste kwartaal van 2015. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de ontvanger van 2 november 2015 gehandhaafd.
2.3.
In geschil is of de aansprakelijkstelling in strijd is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.
2.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van zowel de uitspraak op bezwaar als de beschikking. Belanghebbende beroept zich hierbij op het arrest van het Hof van Justitie van 11 mei 2006, nr. C-384/04 (Federation of Technological Industries). De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen hebben zich er niet over uitgelaten tot welke slotsom het bieden van een disculpatiemogelijkheid aan belanghebbende leidt.
2.5.
De strekking van artikel 43 IW is dat de deelnemers in de fiscale eenheid hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de omzetbelastingschuld van de fiscale eenheid in gevallen waarin de fiscale eenheid haar omzetbelastingverplichtingen niet (geheel) nakomt. Artikel 43 IW heeft daarmee als doel de rechten van de schatkist te beschermen en is een noodzakelijke maatregel voor de inning van omzetbelastingschulden. De aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 IW acht de rechtbank niet vergelijkbaar met die in de procedure behandeld door het Hof van Justitie waarop belanghebbende zich beroept. In het daar beoordeelde geval waren de belastingschuldige en de aansprakelijkgestelde immers geen gelieerde partijen, zoals bij een fiscale eenheid wel het geval is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU7276, BNB 2013/40) volgt dat het bij beschikking aangemerkt zijn als één ondernemer een noodzakelijke en toereikende voorwaarde is voor hoofdelijke aansprakelijkheid van de betrokken personen en lichamen. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen. Van strijd met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.6.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2016 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.