Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2016 uitspraak gedaan over de belastingrente die in rekening is gebracht bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012. De belanghebbende diende op 26 november 2013 haar aangifte in, waarop zij een voorlopige teruggaaf ontving. In januari 2014 diende zij een tweede aangifte in met een hoger inkomen, maar de inspecteur legde pas in 2015 de definitieve aanslag op. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de tweede aangifte had moeten beschouwen als een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag, wat binnen acht weken had moeten worden beslist. De belastingrente was berekend over een periode die niet te hoog was vastgesteld, en de rechtbank concludeerde dat de inspecteur correct had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, en er was geen recht op vergoeding van wettelijke rente over de teruggaaf van belastingrente, omdat deze onder het wettelijke minimum bleef.