ECLI:NL:RBZWB:2016:534
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in kinderalimentatiezaak met betrekking tot de bijdrage van de vader
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 februari 2016 een beschikking gegeven in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een kinderalimentatiekwestie. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om een bijdrage van de man, verweerder, in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De vrouw heeft gesteld dat de man sinds het uiteengaan in maart 2015 niet bijdraagt aan deze kosten en dat zij zelf afhankelijk is van haar ziektewetuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende belang heeft bij haar verzoek en dat het niet redelijk is om te eisen dat zij de afloop van de bodemprocedure afwacht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man, ondanks zijn verweer, een bijdrage moet leveren. De rechtbank heeft de voorlopige bijdrage vastgesteld op € 251,-- per maand, met ingang van 10 december 2015, en voor de duur van het geding in de bodemzaak. De rechtbank heeft ook bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet beginnen met betalen, ongeacht een mogelijk hoger beroep.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, maar de zaak is op basis van de ingediende stukken beoordeeld. De rechtbank heeft benadrukt dat de voorlopige bijdrage een tijdelijk karakter heeft en dat in de bodemprocedure een andere bijdrage kan worden vastgesteld.