In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 augustus 2016 een beslissing genomen over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige], die onder toezicht is gesteld. De minderjarige was eerder onder toezicht gesteld tot 12 mei 2017 en had een voorlopige machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder, Idris, tot 12 augustus 2016. De Gecertificeerde Instelling (GI) verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 12 mei 2017, maar de kinderrechter moest beoordelen of dit naast de reeds verleende voorlopige machtiging nodig was.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden in het kader van de voorlopige machtiging. De GI had aangegeven dat de minderjarige onrustig was en dat er ingrepen nodig waren om haar en anderen te beschermen. De ouders van de minderjarige waren echter niet tevreden over de gang van zaken en voelden zich niet gehoord door de gezinsvoogd. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de noodzaak van een extra machtiging tot uithuisplaatsing ontkend, omdat de reeds verleende voorlopige machtiging voldoende was om de situatie van de minderjarige te waarborgen.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI voor het overige afgewezen en benadrukt het belang van een betere samenwerking tussen de gezinsvoogd en de ouders voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige. De beschikking is een schriftelijke bevestiging van de mondelinge beslissing die ter zitting is gegeven.