In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2016, is het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de ontvanger van de Belastingdienst, die op 3 maart 2014 was genomen. De rechtbank oordeelde dat de ontvanger artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had geschonden. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen en derhalve vernietigd moest worden. De ontvanger werd opgedragen om het bezwaar opnieuw te behandelen en een nieuwe uitspraak te doen.
Tijdens de zitting op 27 januari 2016, waar partijen het eens waren over de vergelijkbaarheid van de feiten met een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, werd besloten dat de rechtbank de beslissing van de ontvanger zou volgen. De rechtbank wees ook de verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding af, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank kende wel een vergoeding van € 250 toe voor de verletkosten van de belanghebbende voor het bijwonen van de zitting. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.H.M. van Ooijen.