4.7.Het HvJ heeft in het arrest Kik onder meer het volgende overwogen:
“47. In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat wanneer een persoon binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, zoals deze is omschreven in artikel 2 ervan, de in artikel 13, lid 1, van die verordening genoemde regel dat slechts één wetgeving toepassing vindt, in beginsel van toepassing is en de toepasselijke nationale wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van titel II van die verordening (arrest Aldewereld, EU:C:1994:271, punt 10).
48. In punt 11 van dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat geen enkele bepaling van die titel rechtstreeks ziet op de situatie van een werknemer die in dienst is van een onderneming van de Unie, doch geen werkzaamheden verricht op het grondgebied van de Unie, omdat hij uitsluitend op het grondgebied van een derde staat werkt.
49. Met die situatie moet worden gelijkgesteld de situatie van een werknemer die is aangesteld door een onderneming van de Unie om te werken op een pijpenlegger die vaart onder de vlag van een derde staat.
50. Dat is het geval, los van het feit dat na het tijdvak dat in het kader van genoemd arrest relevant was, artikel 13, lid 2, onder f), van verordening nr. 1408/71 is ingevoerd. [volgt vervolgens motivering hiervan in de rechtsoverwegingen tot en met 53; rechtbank](…)
54. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat in een dergelijke situatie, voor zover de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de Unie vertoont, een wetgeving als toepasselijk wordt aangewezen op basis van de andere bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 dan artikel 13, lid 2, onder f), ervan.
55. Zoals is vastgesteld in punt 44 van het onderhavige arrest, bestaat er in een situatie als die van Kik een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de Unie.56. Met betrekking tot de vaststelling welke wetgeving in een dergelijke situatie krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is, moet worden vastgesteld dat de algemene regel van artikel 13, lid 2, onder c), ervan, die voor zeelieden de wetgeving van de lidstaat onder de vlag waarvan een zeeschip vaart, aanwijst, niet naar analogie van toepassing is omdat het in casu gaat om een persoon die werkt op een schip dat onder de vlag van een derde staat vaart.
57. Met betrekking tot een dergelijk geval heeft het Hof geoordeeld dat de toepasselijke wetgeving voortvloeit uit de bepalingen van titel II van deze verordening, waarbij moet worden gelet op de aanknoping die de betrokken situatie met de wetgeving van de lidstaten heeft (zie arrest Aldewereld, EU:C:1994:271, punt 20).
58. Net als in de situatie die in het arrest Aldewereld (EU:C:1994:271, punt 21) aan de orde was, zijn in casu de enige aanknopingsfactoren met de wetgeving van een lidstaat, of een daarmee gelijkgestelde staat, de woonplaats van de werknemer en de vestigingsplaats van de werkgever. Zoals het Hof in punt 22 van dat arrest heeft vastgesteld, is de toepassing van de wetgeving van de woonstaat van de werknemer in het stelsel van verordening nr. 1408/71 een ondergeschikte regel, die slechts wordt toegepast wanneer die wetgeving een aanknoping heeft met de arbeidsverhouding. Wanneer de werknemer dus niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast.
59. In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding is voor deze constatering steun te vinden in artikel 14, lid 2, onder a), eerste volzin, van verordening nr. 1408/71, welke bepaling aanduidt hoe het stelsel van deze verordening is opgebouwd met betrekking tot personen die hun werk voornamelijk al reizend verrichten onder zodanige voorwaarden dat de uitvoering ervan niet kan aanknopen bij één plaats in het bijzonder, en op grond waarvan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever zijn zetel heeft, op deze personen van toepassing is.
60. Hoewel deze bepaling blijkens het opschrift ervan regels bevat voor andere personen dan zeelieden, is de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, namelijk die van een werknemer die buiten het grondgebied van de Unie arbeid in loondienst verricht aan boord van een schip dat onder de vlag van een derde staat vaart, immers vergelijkbaar met die van personen op wie die bepaling rechtstreeks ziet, voor zover noch de vlagstaat noch de plaats van de arbeid een aanknoping met de wetgeving van een lidstaat biedt.
61. Bijgevolg is in de situatie van een werknemer als Kik de toepasselijke wetgeving die van de lidstaat, of van de daarmee gelijkgestelde staat, waar de onderneming waarbij deze werknemer werkzaam is, haar zetel heeft.
62. Gelet op het feit dat het Hof niet beschikt over informatie over de aard van het in de Zwitserse wettelijke regeling voorziene verzekeringsstelsel, en rekening gehouden met het feit dat in de Nederlandse wettelijke regeling is bepaald dat deze ziet op de situatie van een werknemer als Kik gedurende het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak, door te voorzien in aansluiting van een dergelijke werknemer bij een stelsel van verplichte verzekering, moet worden vastgesteld dat, overeenkomstig artikel 15, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1408/71, wanneer de toepassing van de wetgevingen van meerdere lidstaten, waarmee de Zwitserse Bondsstaat moet worden gelijkgesteld, leidt tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering en bij een stelsel van verplichte verzekering, op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing is.”.