ECLI:NL:RBZWB:2017:3200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
AWB 16_10209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruikdiagnose en de beoordeling van psychiatrische rapportages

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J. van 't Hoff, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiseres had beroep ingesteld tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs, die was gebaseerd op een diagnose van alcoholmisbruik door psychiater [psychiater1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 8 januari 2016 was aangehouden met een hoog alcoholpromillage van 1065 µg/l na een aanrijding. Het CBR had op basis van de rapportage van [psychiater1] besloten dat eiseres niet voldeed aan de eisen voor het besturen van motorrijtuigen. Eiseres betwistte de diagnose en voerde aan dat de rapportage gebreken vertoonde. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van [psychiater1] onvoldoende was onderbouwd en dat het CBR zich niet op deze rapportage had mogen baseren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het CBR, herstelde het primaire besluit en veroordeelde het CBR tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/10209 WVW

uitspraak van 22 mei 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.J. van ‘t Hoff,
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(het CBR), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 november 2016 (bestreden besluit) van het CBR inzake de ongeldigverklaring van haar rijbewijs.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 mei 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het CBR heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Kwant.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiseres is een rijbewijs afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën A, AM, B en BE.
Op 8 januari 2016 is eiseres, nadat zij met haar auto betrokken was geraakt bij een ongeval met een scooterrijder, door verbalisanten van de politie Zeeland-West-Brabant aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Daarbij is, na het uitvoeren van een ademanalyse, een ademalcoholgehalte van 1065 µg/l geconstateerd.
Naar aanleiding hiervan heeft de korpschef van de politie Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2016 aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat eiseres niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het CBR een onderzoek naar de geschiktheid aan eiseres opgelegd en de geldigheid van haar rijbewijs geschorst.
Het onderzoek naar de geschiktheid is op 30 mei 2016 verricht door psychiater [psychiater1] en bestond uit een anamnese, een lichamelijk onderzoek, een psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in een verslag van bevindingen van 7 juni 2016 (de rapportage). In de rapportage is op grond van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld. Verder is in de rapportage vermeld dat aannemelijk is dat het recidiefvrije jaar is aangevangen op het moment van aanhouding.
Bij brief van 16 juni 2016 heeft het CBR aan eiseres medegedeeld dat op grond van de uitslag van het onderzoek het voornemen bestaat haar rijbewijs ongeldig te verklaren. In de brief is vermeld dat eiseres binnen twee weken na verzending van de brief om een tweede onderzoek kan vragen. Van deze mogelijkheid heeft eiseres geen gebruik gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2016 (primair besluit) heeft het CBR naar aanleiding van de in het onderzoek gestelde diagnose het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard, omdat eiseres niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan houders van een rijbewijs.
Met het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het CBR stelt dat [psychiater1] bij het specieel psychiatrisch onderzoek heeft aangegeven dat het voorval op 8 januari 2016 niet als incident kan worden beschouwd, gelet op het torenhoge alcoholgehalte, en dat een forse mate van gewenning aan alcohol moet worden aangenomen. De alcoholanamnese is daarom volgens [psychiater1] weinig betrouwbaar. Het CBR ziet niet in dat deze conclusie onredelijk is, temeer nu uit het proces-verbaal van verhoor van de aanhouding een andere reden voor het alcoholgebruik blijkt dan bij het onderzoek is aangegeven, namelijk omdat eiseres zich grote zorgen maakte, en een andere door eiseres opgegeven hoeveelheid genuttigde alcohol. Voorts acht het CBR de conclusie van [psychiater1] dat er sprake is van alcoholtolerantie niet onredelijk, nu eiseres blijkens het proces-verbaal van de aanhouding in staat was om bestuurdershandelingen te verrichten. Zo kon zij wegrijden, volgens getuigen haar auto met hoge snelheid besturen en was eiseres volgens haar eigen verklaring capabel om meteen uit de auto te springen om naar de scooterrijder te gaan.
2. Eiseres heeft in beroep samengevat aangevoerd dat de rapportage van de psychiater naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Eiseres stelt allereerst dat [psychiater1] ten onrechte de door haar voorgestelde correcties op zijn rapportage niet heeft meegenomen en deze ten onrechte niet naar het CBR heeft gezonden. Voorts stelt eiseres dat [psychiater1] heeft gehandeld in strijd met de Richtlijn diagnostiek, nu de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gebaseerd op de aanhouding en de daaruit af te leiden argumenten, hetgeen volgens vaste rechtspraak onvoldoende is die diagnose op te baseren. Verder stelt eiseres dat het CBR de motivering dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin zelf aanvult met omstandigheden die door [psychiater1] niet als zodanig in zijn conclusie zijn betrokken. Zo verwijst het CBR naar het proces-verbaal van de politie waarin eiseres een ander alcoholgebruik heeft opgegeven dan bij [psychiater1] . Ook vult het CBR zelf de tolerantie aan door te stellen dat eiseres nog in staat was bestuurdershandelingen te verrichten en uit de auto te stappen. Dit zijn medisch specialistische conclusies die aan de psychiater zijn voorbehouden, maar die hij niet heeft getrokken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verschillende rapportages overgelegd van psychiater [psychiater2] . De reacties van [psychiater1] op de rapporten van [psychiater2] zijn volgens eiseres niet afdoende. [psychiater1] gaat uit van een promillage van 3, terwijl dat niet gemeten is. Voorts is geen objectief bewijs geleverd dat een dergelijke alcoholgehalte bij een naïeve drinker kan leiden tot een comateuze toestand. Eiseres had een promillage van 2.4, waardoor zij zich erg beroerd en moe voelde en de behoefte kreeg om te rusten. Volgens eiseres valt niet in te zien waarom hieruit tolerantie blijkt. Niet is komen vast te staan dat het onmogelijk is zo’n promillage te bereiken bij een normaliter sociaal alcoholgebruik. [psychiater2] geeft aan dat het hoge alcoholgebruik op de avond van de aanhouding niet voorkomt uit controleverlies, maar uit een uitzonderlijke emotionele toestand, waardoor vermoedelijk acute tolerantie is opgetreden. Volgens [psychiater2] kan er geen sprake zijn van tolerantie en daarmee niet van alcoholmisbruik.
3. Artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) bepaalt:
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131, eerste lid, van de WVW 1994 bepaalt:
Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
Ingevolge artikel 134, tweede lid, van de WVW 1994 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 bepaalt:
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Op grond van artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling gaat over misbruiken van psychoactieve middelen, zoals alcohol en drugs. Volgens deze paragraaf is voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres standhoudt.
Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2831) bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
Het CBR heeft het besluit tot ongeldigverklaring gebaseerd op het rapport van psychiater [psychiater1] van 7 juni 2016. [psychiater1] komt daarin tot de volgende samenvatting van de bevindingen en psychiatrische diagnose:
“[leeftijd]-jarige vrouw die werd aangehouden wegens rijden onder invloed op 8 januari 2016 met een AAG van 1065 ug/l resp. een BAG van
2.45 %.
Betrokkene beschrijft de gebeurtenissen op de aanhoudingsdatum als een incident, wat toch weinig geloofwaardig geacht moet worden gelet op de torenhoge waarden die zijn
gemeten. Dergelijke hoge waarden worden als regel niet gevonden bij naïeve
drinkers. (Vanaf een promillage van 3 of hoger kan bij een naïeve drinker de dood
intreden.) Bovendien heeft betrokkene in de avond en nacht voorafgaande aan de
aanhouding dermate veel gedronken dat het onwaarschijnlijk is dat zij doorgaans
gewend was om sociaal alcohol te gebruiken. Er moet bij betrokkene sprake zijn
geweest van fors controleverlies, hetgeen alleen kan worden opgebouwd na een
voorafgaande langdurige periode van overmatig alcoholgebruik. Daarom kan op grond
van bovenstaande gegevens toch niet anders worden geconcludeerd dan tot
alcoholmisbruik in de algemene klinische betekenis van het woord, aannemelijk
gestopt sinds de aanhoudingsdatum.”
Eiseres heeft in bezwaar een contra-expertise van psychiater [psychiater2] van 5 augustus 2016 overgelegd. Vervolgens hebben [psychiater1] en [psychiater2] een aantal keren op elkaar gereageerd, ook hangende beroep.
De conclusies en het standpunt van [psychiater2] komen er in essentie op neer dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor alcoholmisbruik in ruime zin. [psychiater1] heeft de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin alleen gebaseerd op het hoge alcoholpromillage van eiseres, dat [psychiater1] niet anders kan verklaren dan met tolerantie. Volgens [psychiater2] is dit onvoldoende voor de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin. Er zijn geen argumenten om chronische tolerantie aan te nemen op grond van een eenmalige uitschieter. Temeer daar eiseres op alle domeinen goed functioneert en verder gezond is. Bij eiseres zijn interpersoonlijke, beroepsmatige, juridische of gezondheidsproblemen buiten het voorval op 8 januari 2016 niet aan te tonen. Gelet op de alcoholanamnese zal volgens [psychiater2] sprake kunnen zijn van enige tolerantie die eiseres heeft opgebouwd voor haar, overigens niet abnormale, alcoholgebruik en die kennelijk voldoende is geweest om haar staande te houden. Deze tolerantie is volgens [psychiater2] echter niet pathologisch, zij wordt daardoor niet aangezet tot extra consumptie. Bij een eenmalige uitschieter is het belangrijk om kennis te nemen van de omstandigheden die tot dit uitzonderingsgedrag aanleiding hebben gegeven. Het is niet onwaarschijnlijk dat de hoge opwindingstoestand waarin eiseres verkeerde er mede aan heeft bijgedragen dat zij enkele uren nadat zij gestopt was met drinken nog zo’n hoog alcoholpromillage had, aangezien bekend is dat bij stress de werking van de maag vertraagd is waardoor ook de alcohol vertraagd kan zijn opgenomen in het bloed, en dat acute tolerantie is opgetreden.
De reacties van [psychiater1] komen er op neer dat hij voor zijn conclusie alcoholmisbruik in ruime zin niet alleen uit is gegaan van de hoogte van het promillage, maar ook van de wijze waarop dat is opgebouwd, het gedrag dat eiseres nadien vertoonde, de contextvariabelen en de onbetrouwbaarheid van de anamnese. In het geval van eiseres ging het om een torenhoge waarde bij aanhouding, die zelfs bij het type keuringen in de vorderingsprocedure maar weinig voorkomt, en op zich inderdaad volgens [psychiater1] al een duidelijke aanwijzing vormt voor de conclusie alcoholmisbruik. Voorts geeft [psychiater1] aan dat het proces-verbaal aantoont dat eiseres tijdens/na de aanhouding geïntoxiceerd was en dysfoor/ontstemd. Verder voegt [psychiater1] toe dat het werkelijke promillage nadat eiseres gestopt was met alcoholinname nog veel hoger geweest moet zijn, omdat zij daarna nog een aantal uren geslapen/gerust heeft, vermoedelijk meer dan 3. Dit zou theoretisch tot een comateuze toestand hebben kunnen leiden bij een naïeve of sociale drinker en hoe hoger het promillage bij aanhouding hoe groter de kans dat sprake is van alcoholmisbruik. Voorts is er sprake geweest van extreem controleverlies, één van de criteria van alcoholafhankelijkheid. Ontkenning van alcoholmisbruik is zowel een kenmerk van alcoholmisbruik als zodanig als een regelmatig terugkerend fenomeen bij CBR-keuringen, omdat men het rijbewijs niet kwijt wil raken. De onderzoeker moet dus volgens [psychiater1] vaak indirecte bewijsvoering zoeken om een klinische indruk nader te objectiveren. De opmerking van [psychiater2] dat eiseres die dag zoveel kon drinken te maken zou hebben met haar opwindingstoestand, waardoor er sprake was van acute tolerantie, kan [psychiater1] niet thuisbrengen en wordt ook niet onderbouwd. Bovendien is volgens [psychiater1] niet in te zien hoe die in het voordeel van eiseres zou kunnen pleiten. Bekend is dat bij ontremmingstoestanden mensen extreem veel kunnen drinken maar niet dat dit die farmacokinetiek beïnvloedt. Het begrip acute tolerantie heeft daarnaast volgens Corthals nauwelijks betekenis in de klinische praktijk.
De rechtbank stelt vast dat uitsluitend het rapport van [psychiater1] van 7 juni 2016, waarin wordt geconcludeerd tot alcoholmisbruik in ruime zin, ten grondslag ligt aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres. De rechtbank leidt uit dat rapport af dat [psychiater1] concludeert dat er sprake is van controleverlies/tolerantie (gewenning) als gevolg van een aan de aanhouding voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik en daarmee van alcoholmisbruik in ruime zin. De rechtbank leidt voorts uit dat rapport af dat de enige onderbouwing die [psychiater1] voor die conclusie geeft de hoeveelheid alcohol is die eiseres heeft gedronken de uren voorafgaande aan de aanhouding c.q. haar promillage ten tijde van de aanhouding. Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende om de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin te kunnen dragen. Bij eiseres zijn blijkens het rapport van [psychiater1] bij lichamelijk, psychiatrisch en laboratoriumonderzoek geen afwijkingen vastgesteld. Voorts is eiseres niet eerder in aanraking geweest met justitie in verband met alcohol. [psychiater1] heeft in het rapport alleen punt 10.1.1 – Tolerantie van de Classificatie DSM-IV-TR, beantwoord met ‘ja’ met de onderbouwing: ‘Gelet op de torenhoge AAG- en BAG-waarden moet een forse mate van gewenning aan alcohol aangenomen worden. Dergelijke hoge waarden worden als regel niet aangetroffen bij naïeve drinkers.’ Behalve dat dit, zoals reeds geoordeeld, onvoldoende is om de conclusie alcoholmisbruik in ruime zin te kunnen dragen, is dit standpunt door [psychiater1] ook verder niet onderbouwd met stukken. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande door [psychiater1] onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er sprake is van alcoholtolerantie en dus van alcoholmisbruik in ruime zin. Dat geldt ook voor de latere stelling van [psychiater1] in zijn reactie van 26 september 2016 dat het promillage van eiseres
vermoedelijkmeer dan 3 moet zijn geweest; dat promillage is niet vastgesteld en betreft slechts een aanname. Voorts is ook deze stelling niet nader onderbouwd. Uit internetinformatie van het Trimbos instituut en Jellinek zou overigens kunnen worden afgeleid dat eerst bij een promillage van 4 sprake zou kunnen zijn van coma, de rechtbank constateert dat de deskundige meningen op dit punt kennelijk verschillend zijn.
Nu de rechtbank de conclusie van [psychiater1] onvoldoende inzichtelijk vindt heeft het CBR het rapport van [psychiater1] niet aan het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiseres ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit houdt dan ook geen stand.
Het CBR noemt in het bestreden besluit nog enkele omstandigheden die volgens het CBR maken dat de conclusie alcoholtolerantie van [psychiater1] niet onredelijk is. De rechtbank beschouwt dit als een extra onderbouwing van het CBR waarom alcoholtolerantie aan de orde is. Deze omstandigheden zijn door [psychiater1] echter in zijn rapport niet genoemd, hij heeft deze niet betrokken in zijn beoordeling en ook niet als onderbouwing aan zijn conclusie alcoholtolerantie/ alcoholmisbruik in ruime zin ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR door deze omstandigheden aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen zijn eigen oordeel in de plaats van [psychiater1] gesteld. Ook daarom houdt het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank geen stand.
5. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
7. De rechtbank zal het CBR veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in deze procedure en in de bezwaarprocedure. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).
Voorts ziet de rechtbank aanleiding het CBR te veroordelen in de kosten van de door eiseres ingeschakelde deskundige. Deze kosten stelt de rechtbank volgens opgave van eiseres vast op € 990,-. Dit bedrag komt de rechtbank niet onredelijk voor.
De overige door eiseres opgevoerde kosten worden geacht onder de proceskostenvergoeding te vallen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt het CBR op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.475,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.