ECLI:NL:RBZWB:2017:3692

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
16 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2742
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht aftrekken van voorbelasting en vergrijpboete in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2017, gaat het om een beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 29.770, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015. De inspecteur had vastgesteld dat de belanghebbende fictieve bedragen als voorbelasting in aftrek had gebracht zonder dat daar inkoopfacturen aan ten grondslag lagen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende ten onrechte voorbelasting in aftrek heeft gebracht, omdat er geen bedragen aan omzetbelasting in rekening zijn gebracht door andere ondernemers die als voorbelasting konden worden aangemerkt.

De rechtbank behandelt ook de vergrijpboete van € 5.000 die aan de belanghebbende is opgelegd. De inspecteur heeft deze boete opgelegd op basis van artikel 67f van de Algemene wet rijksbelastingen in samenhang met het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende met zijn aangiften omzetbelasting willens en wetens de kans heeft aanvaard dat te weinig omzetbelasting werd geheven. De rechtbank acht de boete van € 5.000 passend, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de belanghebbende ten tijde van de boete.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2742
uitspraak van 15 juni 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 16 april 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van € 29.770 ( [aanslagnummer] F.01.5501) en de daarbij bij beschikkingen vastgestelde belastingrente van € 2.352 en vergrijpboete van € 5.000.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, onder de naam [X] . In de jaren 2010 tot en met het eerste kwartaal 2015 heeft belanghebbende geen omzet behaald met die onderneming.
2.2.
Bij belanghebbende is op 17 juni 2015 een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 tot en met 2014 en omzetbelasting 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2015. Naar aanleiding daarvan is de onderhavige naheffingsaanslag met vergrijpboete opgelegd. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende fictieve bedragen als voorbelasting in aftrek gebracht, zonder dat daar inkoopfacturen aan ten grondslag lagen. Het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag is door de inspecteur bij uitspraak van 16 april 2016 ongegrond verklaard.
2.3.
In geschil is enkel of belanghebbende terecht voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
2.4.
Op grond van artikel 2 in combinatie met artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 kan een ondernemer voorbelasting in aftrek brengen op de door hem verschuldigde omzetbelasting. Belanghebbende bestrijdt niet dat aan hem door ondernemers geen bedragen aan omzetbelasting in rekening zijn gebracht die op grond van voormelde artikelen als voorbelasting kunnen worden aangemerkt. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat belanghebbende reeds om die reden ten onrechte bedragen als voorbelasting in aftrek heeft gebracht.
2.5.
Belanghebbende voert aan dat hij in de veronderstelling was dat hij te ontvangen belastingbedragen van verschillende belastingsoorten met elkaar kon verrekenen, omdat de Belastingdienst ook mag verrekenen. Belanghebbende heeft desgevraagd geen wetsbepaling kunnen noemen op grond waarvan een dergelijke verrekening mogelijk is. Ook de rechtbank acht geen juridische grondslag aanwezig voor deze stelling van belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende ten onrechte bedragen op de aangiften omzetbelasting in aftrek heeft gebracht. Nu belanghebbende de hoogte van de naheffingsaanslag niet heeft bestreden, acht de rechtbank de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
2.6.
De inspecteur heeft met toepassing van artikel 67f van de AWR in samenhang met § 25 en § 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) een vergrijpboete van 50% opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vergrijpboete terecht opgelegd, omdat het aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig omzetbelasting is betaald. Belanghebbende heeft immers met het doen van de aangiften omzetbelasting willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig omzetbelasting wordt geheven. Op grond van § 7, vijfde lid, van het BBBB kan rekening worden gehouden met de financiële omstandigheden van belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete. De inspecteur heeft daarmee rekening gehouden door de boete te matigen tot € 5.000. De rechtbank acht de boete van € 5.000 passend en geboden. De boetebeschikking is terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld.
2.7.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.