Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2017, gaat het om een beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 29.770, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2015. De inspecteur had vastgesteld dat de belanghebbende fictieve bedragen als voorbelasting in aftrek had gebracht zonder dat daar inkoopfacturen aan ten grondslag lagen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende ten onrechte voorbelasting in aftrek heeft gebracht, omdat er geen bedragen aan omzetbelasting in rekening zijn gebracht door andere ondernemers die als voorbelasting konden worden aangemerkt.
De rechtbank behandelt ook de vergrijpboete van € 5.000 die aan de belanghebbende is opgelegd. De inspecteur heeft deze boete opgelegd op basis van artikel 67f van de Algemene wet rijksbelastingen in samenhang met het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende met zijn aangiften omzetbelasting willens en wetens de kans heeft aanvaard dat te weinig omzetbelasting werd geheven. De rechtbank acht de boete van € 5.000 passend, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de belanghebbende ten tijde van de boete.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.