Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende uit Tsjechië. De zaak betreft een eerder door de rechtbank gedane uitspraak van 10 januari 2017, waarin het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard voor het overige. De belanghebbende heeft op 24 januari 2017 verzet aangetekend tegen deze uitspraak. Tijdens de behandeling van het verzet op 30 juni 2017 is de belanghebbende niet verschenen, ondanks dat hij op correcte wijze was uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging tijdig en op het juiste adres was verzonden.
In de beoordeling van het verzet heeft de rechtbank gekeken naar de gronden die de belanghebbende in zijn verzetschrift heeft aangevoerd. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die afwijken van zijn eerdere beroep. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in overweging genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep deels niet-ontvankelijk is en dat de rechtbank zich voor het overige terecht onbevoegd heeft verklaard. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard.