Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Procesverloop
2.De feiten
3.De beroepsgronden
4.Het verweer
6.De beoordeling
7.Beslissing
1.1.4.4 Uitspraak van de strafrechter
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 14 juli 2017, wordt de weigering van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven om eiser een uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend na te zijn mishandeld door zijn buurman, die hiervoor door de strafrechter was veroordeeld. De Commissie had in eerdere besluiten geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat eiser slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank oordeelt dat de Commissie geen beoordelingsvrijheid heeft bij de vraag of eiser ernstig letsel heeft opgelopen door een geweldsmisdrijf, maar wel beleidsvrijheid heeft bij het verstrekken van een uitkering. De rechtbank concludeert dat er voldoende objectieve aanwijzingen zijn dat eiser slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, en dat de Commissie dit niet correct heeft beoordeeld. De rechtbank maakt gebruik van de bestuurlijke lus, waardoor de Commissie de kans krijgt om het gebrek in het besluit te herstellen en te beoordelen of de schade aan eiser kan worden toegerekend. De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor deze beoordeling.