ECLI:NL:RBZWB:2017:4435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 657
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van leges voor omgevingsvergunning in relatie tot werkelijke bouwkosten versus normbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd van € 228.793,47 voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag leges is gebaseerd op de tarieven zoals opgenomen in de Verordening op de heffing en invordering van leges 2015-1 van de gemeente Tilburg. Het geschil betreft de vraag of de werkelijke bouwkosten van het project in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de leges, of dat het normbedrag per m2 zoals opgenomen in de tarieventabel van de Verordening moet worden gehanteerd. Belanghebbende stelt dat de werkelijke kosten van € 4.890.554, exclusief BTW, in aanmerking moeten worden genomen, terwijl de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat het normbedrag van de Tabel moet worden toegepast.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente op grond van de Gemeentewet zelf invulling kan geven aan de heffingsmaatstaven voor gemeentelijke belastingen. De rechtbank concludeert dat de keuzes van de gemeentewetgever om genormeerde bouwkosten te hanteren en geen differentiatie aan te brengen in de Tabel, binnen de vrijheid van de wetgever vallen. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, en bevestigt de aanslag leges zoals opgelegd door de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/657
uitspraak van 21 juli 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges van € 228.793,47 ter zake van de aanvraag van een omgevingsvergunning (factuurnummer [aanslagnummer]) opgelegd.
1.2
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 december 2015 de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 29 januari 2016, ingekomen bij de rechtbank op 1 februari 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
1.4
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2016 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Vught, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].
1.7
De rechtbank heeft tijdens de zitting van 16 september 2017 het onderzoek geschorst om de gemachtigde van belanghebbende in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken in te dienen. Vervolgens is de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.
1.8
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de hiervoor genoemde gemachtigde van belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [verweerder].

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1
Belanghebbende heeft op 22 juli 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van een distributiecentrum aan de [adres] te Tilburg. De aanvraag is geregistreerd onder het nummer [omgevingsvergunning]. De omgevingsvergunning is bij collegebesluit van 25 september 2015 aan belanghebbende verleend. De werkelijke bouwkosten bedragen (voor bedrijfsgebouw van 19.414 m2 en kantoorgedeelte van 560 m2) € 4.890.554, exclusief BTW.
2.2
Ten tijde van het indienen van de aanvraag gold in de gemeente Tilburg de Verordening op de heffing en invordering van leges 2015-1 (hierna: de Verordening). Daarin is voor zover hier van belang het volgende bepaald:

Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…);
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, (…), dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
(…)
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
2.3
In de tarieventabel behorende bij de Verordening (hierna: de tarieventabel) wordt in Hoofdstuk 8,
“Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning”, onder het kopje ‘
Bouwkosten’in onderdeel 8.1.1.2 het volgende bepaald:
“8.1.1.2 Bouwkosten:
De bouwkosten, exclusief BTW, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de tabel “Bouwkosten legesberekening”. Indien de tabel niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend met gebruikmaking van de meest recente uitgave “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” of de elektronische equivalent daarvan, zoals die worden uitgegeven door Sdu Uitgevers bv. Indien zowel de tabel als de “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” inclusief de elektronische equivalent, niet voorzien in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten door de aanvrager middels een open begroting aannemelijk moeten worden gemaakt. (…)”
2.4
In de Tabel Grondslag legesberekening behorende bij de tarieventabel (hierna: de Tabel) is in Hoofdstuk 3, ‘
Bedrijfspanden’in onderdeel 3.6 het volgende bepaald:

3.6 Distributiecentrum € 417 per m2”.
2.5
Met dagtekening 1 oktober 2015 is de onderhavige aanslag leges van in totaal € 228.793,47 aan belanghebbende opgelegd, bestaande uit € 228.581,02 voor de bouwactiviteiten en € 212,45 voor de binnenplanse afwijking. De bouwkosten die ten grondslag liggen aan het bedrag voor de leges bouwactiviteiten is op basis van de Tabel bepaald op € 8.329.158 berekend naar een prijs van € 417 per m2 en een oppervlak van 19.974 m2.
2.6
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag leges. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft op 17 december 2015 een hoorzitting plaatsgevonden. In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar vervolgens ongegrond verklaard. De aanslag leges is gehandhaafd en het verzoek om kostenvergoeding is afgewezen.

3.Geschil

3.1
In geschil is uitsluitend het antwoord op de vraag of de werkelijke bouwkosten in plaats van het bedrag van de Tabel voor de berekening van de leges bouwkosten in aanmerking moeten worden genomen. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de werkelijke kosten in aanmerking moeten worden genomen. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bedrag van de Tabel in aanmerking moet worden genomen.
3.2
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en tijdens de zittingen.
3.3
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot een aanslag berekend naar een bedrag aan bouwkosten van € 4.890.554, exclusief BTW.
De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft in de kern aangevoerd dat het normbedrag voor bouwkosten per m2 dat in de Tabel is opgenomen voor een distributiecentrum (zie 2.4) niet toegepast dient te worden voor een distributiecentrum als het onderhavige. De normbedragstelling in de Tabel is namelijk gebaseerd op het Taxatieboekje (Her)Bouwkosten bedrijfspanden (hierna: het Taxatieboek) en daarin zijn distributiecentra tussen de 5.000 m2 en 20.000 m2 als uitgangspunt genomen. Het onderhavige bouwwerk is een uitbreiding van een bestaand bouwwerk, waardoor een aantal voorzieningen al aanwezig was. Aangezien geen rekening is gehouden met reeds aanwezige voorzieningen en het feit dat sprake is van een uitbreiding van een bestaand bouwwerk, is het niet juist om het normbedrag van de Tabel toe te passen, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende ook ten onrechte niet onderbouwd dat het normbedrag de waarde in het economisch verkeer zou weergeven.
4.2
De heffingsambtenaar stelt dat de aanslag is berekend naar de regels zoals die op dat moment gelden en het de gemeente vrij staat een systeem te hanteren ter verdeling van de leges als in het onderhavige geval is gedaan. Gekozen is voor de Tabel om daarmee de vaststelling van de bouwkosten voor de aanvragers transparanter en duidelijker te maken. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat voor de bepaling van het normbedrag in de Tabel naast het Taxatieboek ook cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek als uitgangspunt zijn genomen.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regels, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hen in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. De wijze waarop een gemeente gebruik maakt van haar vrijheid mag echter niet in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen of tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leiden die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad (vgl. Hoge Raad 25 oktober 2002, nr. 36 638, ECLI:NL:HR:2002:AD8499, en Hoge Raad 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174).
4.4
Niet is in geschil dat de aanslag is berekend volgens de regels genoemd in 2.2 tot en met 2.4. Belanghebbende bepleit in wezen dat de gemeentewetgever de werkelijke bouwkosten als grondslag voor legesheffing had moeten aanwijzen, dan wel in de Tabel wat betreft het normbedrag per m2 voor een distributiecentrum een differentiatie had moeten aanbrengen op de grootte van het distributiecentrum en of sprake is van aanbouw in plaats van gehele nieuwbouw. De gemeentewetgever heeft evenwel gekozen voor genormeerde bouwkosten, en heeft daarbij niet gekozen voor differentiatie maar heeft voorzien in één normbedrag per m2. Dat zijn naar het oordeel van de rechtbank keuzes die binnen de in 4.3 beschreven vrijheid voor de gemeentewetgever vallen. Van bedoelde keuzes kan niet worden gezegd dat deze leiden tot willekeurige of onredelijke belastingheffing. Van de hoogte van het normbedrag, gezien de totstandkoming daarvan, kan evenmin worden gezegd dat deze zodanig is dat sprake is van willekeurige of onredelijke belastingheffing.
4.5
Op grond van hetgeen hiervoor is geoordeeld is het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar. Voor dat geval is niet in geschil dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.C.A. Koster, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.