In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd van € 228.793,47 voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag leges is gebaseerd op de tarieven zoals opgenomen in de Verordening op de heffing en invordering van leges 2015-1 van de gemeente Tilburg. Het geschil betreft de vraag of de werkelijke bouwkosten van het project in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de leges, of dat het normbedrag per m2 zoals opgenomen in de tarieventabel van de Verordening moet worden gehanteerd. Belanghebbende stelt dat de werkelijke kosten van € 4.890.554, exclusief BTW, in aanmerking moeten worden genomen, terwijl de heffingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat het normbedrag van de Tabel moet worden toegepast.
De rechtbank oordeelt dat de gemeente op grond van de Gemeentewet zelf invulling kan geven aan de heffingsmaatstaven voor gemeentelijke belastingen. De rechtbank concludeert dat de keuzes van de gemeentewetgever om genormeerde bouwkosten te hanteren en geen differentiatie aan te brengen in de Tabel, binnen de vrijheid van de wetgever vallen. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, en bevestigt de aanslag leges zoals opgelegd door de heffingsambtenaar.