ECLI:NL:RBZWB:2017:4460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2942GH
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhouding van stukken in belastingzaak en de afweging van belangen van belanghebbende en inspecteur

In deze zaak heeft de inspecteur van de Belastingdienst aan de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting opgelegd voor het jaar 2010, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 215.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.863. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag verminderd, maar de belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de procedure heeft de inspecteur zich op geheimhouding beroepen met betrekking tot bepaalde stukken die hij had ingediend ter onderbouwing van de aanslag. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over de geheimhouding van deze stukken op basis van de artikelen 8:29 en 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken niet volledig aan de rechtbank heeft overgelegd, wat in strijd is met de Awb. De rechtbank heeft de belangen van de belanghebbende, die recht heeft op volledige kennisname van de stukken, zwaarder laten wegen dan de belangen van de inspecteur om geheimhouding te handhaven. De rechtbank heeft het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming van de stukken afgewezen en hem in de gelegenheid gesteld om de ongeschoonde versies van de brieven binnen vier weken over te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/2942
uitspraak van 21 juli 2017
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 215.186 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.863 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 4.530.
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 maart 2016 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 171.265 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.863 en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 3.489.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 april 2016, ontvangen bij rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2016, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift zijn, als bijlage 22, geschoonde afschriften gevoegd van een tweetal brieven (hierna: de brieven) en de pagina’s 2, 4 en 10 van een taxatierapport van 31 juli 2009.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft, bij behandeling door de meervoudige belastingkamer, plaatsgevonden op 29 juni 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Oss en namens de inspecteur, [verweerder], tot bijstand vergezeld van een tweetal taxateurs, [taxateurs]. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om overlegging van ongeschoonde versies van de brieven. De inspecteur heeft een beroep gedaan op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De meervoudige belastingkamer heeft meegedeeld dat de geheimhoudingskamer op het beroep van de inspecteur zal beslissen.
1.6.
De inspecteur heeft, bij brief van 28 juni 2017, geschoonde en ongeschoonde versies van de brieven aan de geheimhoudingskamer verstrekt.
1.7.
Het onderzoek ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft, bij behandeling door de enkelvoudige belastingkamer, plaatsgevonden op 14 juli 2017 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], voornoemd en namens de inspecteur, [verweerder]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De inspecteur beroept zich ten aanzien van de volgende stukken op artikel 8:29 van de Awb:
een brief van de inspecteur aan [A BV] van 26 juli 2010;
het antwoord van [A BV] aan de inspecteur van 24 augustus 2010.
2.2.
Op pagina 10 van het in 1.4 bedoelde taxatierapport is het volgende vermeld:

Dit taxatierapport is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt door de opdrachtgever ten behoeve van de omschreven opdracht met bijbehorend doel van de taxatie. Door de taxateurs wordt geen verantwoordelijkheid aanvaard bij gebruik door derden, tenzij met schriftelijke toestemming door de taxateurs. Dientengevolge aanvaardt ondergetekenden ten aanzien van de inhoud van dit rapport geen verantwoordelijkheid jegens anderen dan opdrachtgever en slechts bij gebruik voor het doel waarvoor het is opgemaakt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of (i) de brieven en de overgelegde pagina’s van het taxatierapport op de zaak betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, en (ii) sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb die rechtvaardigen dat de inspecteur weigert de geschoonde gedeelten van de brieven openbaar te maken.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert dat de brieven en de pagina’s van het taxatierapport geen stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb zijn en tot toewijzing van het verzoek om volledige kennisname van de brieven en de inspecteur concludeert tot het tegenovergestelde.

4.Beoordeling van het geschil

Artikel 8:42 van de Awb
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid van de Awb gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en BB5868, volgt dat dit stukken zijn die bij de besluitvorming van de inspecteur een rol hebben gespeeld dan wel daarbij van enig belang kunnen zijn geweest. De vraag of een stuk een op de zaak betrekking hebbend stuk is, dient op grond van dat stuk in zijn geheel en met inachtneming van het overheersende karakter van dat stuk te worden beantwoord. Een op de zaak betrekking hebbend stuk kan niet deels als een zodanig stuk worden bestempeld.
4.2.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur de brieven en de pagina’s van het taxatierapport heeft gebruikt ter onderbouwing van de door de taxateur van de Belastingdienst verdedigde waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming van het in 2010 door belanghebbende verkochte perceel grond, en daarmee ter onderbouwing van de hoogte van de in geschil zijnde aanslag. Daarmee zijn de brieven en de genoemde pagina’s op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in 4.1.
4.3.
De inspecteur heeft desgevraagd verklaard dat de in 1.4 genoemde pagina’s de enige pagina’s zijn van het taxatierapport die hem ter beschikking staan en dat deze pagina’s niet zijn geschoond. De rechtbank ziet geen aanleiding die verklaring niet te geloven. Met betrekking tot het taxatierapport heeft de inspecteur dan volledig voldaan aan zijn plicht die stukken over te leggen en is geen aanleiding daarover een beslissing als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb te nemen. Welke bewijskracht aan deze stukken moet worden gegeven, onder andere in verband met de in 2.2 genoemde clausule, staat ter beoordeling van de rechter(s) die beslissen op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
Artikel 8:29 van de Awb
4.4.
De omstandigheid dat stukken behoren tot de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb brengt niet mee dat die stukken reeds daarom volledig, dat wil zeggen zonder dat daarin delen onleesbaar zijn gemaakt, aan belanghebbende ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt juist de mogelijkheid delen van een op de zaak betrekking hebbend stuk voor belanghebbende geheim te houden of te anonimiseren indien daartoe gewichtige redenen bestaan.
4.5.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de ongeschoonde versies van de door de inspecteur overgelegde stukken en heeft deze onderworpen aan een afweging van het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming tegenover de redenen van de inspecteur om aan die kennisneming beperkingen te stellen. Slechts indien naar het oordeel van de rechtbank de door de inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende, is sprake van een gerechtvaardigd belang van de inspecteur bij geheimhouding.
Daarbij verdient opmerking dat aangezien sprake is van een op de zaak betrekking hebbend stuk, het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming steeds een zeker minimumgewicht heeft gelet op het principiële belang van gelijkheid der wapenen waarop de verplichting tot inbreng van de op de zaak betrekking hebbende stukken mede berust.
4.6.
De inspecteur voert aan dat op de weggelakte delen in de brieven geheimhoudingsplicht rust omdat deze delen inzicht geven in de fiscale positie van derden. Bovendien zouden derden erop moeten kunnen vertrouwen dat gegevens die zij aan de Belastingdienst verstrekken niet aan anderen worden kenbaar gemaakt, omdat anders het risico zou bestaan dat die derden in de toekomst terughoudender worden in het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 67, eerste lid, van de AWR bepaalt dat het een ieder verboden is hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet (geheimhoudingsplicht). Deze geheimhoudingsplicht staat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan niet in de weg aan het verstrekken van de gegevens van derden in een te behandelen beroep als het onderhavige.
4.8.
De rechtbank stelt voorts voorop dat gedeelten van de brieven zijn weggelakt die blijkens de niet weggelakte delen betrekking hebben op de verkoop van akkerbouwland door [A BV] aan [B BV] en op de eerdere verkrijging van die grond door [A BV] De rechtbank overweegt dat de gegevens die zijn weggelakt, behoudens het gedeelte genummerd 3, openbaar raadpleegbaar zijn in de registers van het kadaster. Omdat deze gegevens voor eenieder raadpleegbaar zijn, is de rechtbank van oordeel dat de belangen die de inspecteur heeft aangevoerd voor geheimhouding niet van zodanig gewicht zijn dat deze aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende om over ongeschoonde stukken te beschikken.
4.9.
De rechtbank overweegt voorts dat het gedeelte van de brieven dat is genummerd 3 betrekking heeft op eventuele aanvullende gegevens betreffende de in 4.8 bedoelde transacties die niet (kunnen) blijken uit genoemde registers. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen die de inspecteur heeft aangevoerd voor geheimhouding niet van zodanig gewicht dat deze aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende om over ongeschoonde stukken te beschikken. Het hypothetische belang dat derden door openbaarmaking van het gedeelte dat is genummerd 3 in de toekomst terughoudender worden in het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst weegt niet aanzienlijk zwaarder dan het concrete belang van belanghebbende om zich tegen de aan haar opgelegde aanslag te kunnen verdedigen.
4.10.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.7 tot en met 4.9, dient het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming van de brieven te worden afgewezen.

5.Proceskosten

De beslissing over een eventuele proceskostenveroordeling is aangehouden, omdat hierover in de einduitspraak moet worden geoordeeld.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek van de inspecteur om beperkte kennisneming van de brieven af;
  • stelt de inspecteur in de gelegenheid om binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak afschriften van de ongeschoonde brieven over te leggen.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze tussenuitspraak kan niet eerder beroep worden ingesteld dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak.