Op 30 augustus 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen inzake een wrakingsverzoek van een verzoeker, die in een eerdere procedure een bewind had laten instellen over zijn goederen. De verzoeker had op 29 mei 2017 een beschikking ontvangen van de kantonrechter, waarin het bewind werd ingesteld. Op 31 juli 2017 verzocht de verzoeker om wraking van de kantonrechter, omdat hij meende dat de beschikking niet in overeenstemming was met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Hij stelde dat de kantonrechter incompetent was en dat er een onafhankelijk onderzoek moest komen naar de gang van zaken bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk was, omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om een rechter te wraken na het wijzen van een einduitspraak. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat uitgesproken beslissingen alleen ter discussie kunnen worden gesteld door het instellen van een rechtsmiddel, zoals hoger beroep. De rechtbank besloot om het wrakingsverzoek niet ter zitting te behandelen en verklaarde het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en is gegeven door de rechters M. Poerink, A. van Kralingen en J. van Roij, in aanwezigheid van griffier mr. de Baar.