In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, [naam eiser1] en [naam eiser2], en het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden. De eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 16 februari 2017, waarbij hun uitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur niet voldoende had onderzocht of eiser zijn woonplaats in [plaats1] had verlaten, voordat het besloot tot intrekking van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat zolang eiser zijn woonplaats in [plaats1] had, het dagelijks bestuur niet bevoegd was om te oordelen over zijn woonsituatie in [plaats2]. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat eiser niet in [plaats1] woonde. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op bijstand voor de periode van 1 augustus 2015 tot en met 9 december 2015 en dat hij de ontvangen bijstand niet hoefde terug te betalen. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van eisers en het griffierecht diende te worden vergoed.