ECLI:NL:RBZWB:2017:7287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
BRE 17_2000
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet en de beoordeling van woonplaats

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, [naam eiser1] en [naam eiser2], en het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden. De eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 16 februari 2017, waarbij hun uitkering op grond van de Participatiewet werd ingetrokken en teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur niet voldoende had onderzocht of eiser zijn woonplaats in [plaats1] had verlaten, voordat het besloot tot intrekking van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat zolang eiser zijn woonplaats in [plaats1] had, het dagelijks bestuur niet bevoegd was om te oordelen over zijn woonsituatie in [plaats2]. De rechtbank concludeerde dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat eiser niet in [plaats1] woonde. Daarom werd het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op bijstand voor de periode van 1 augustus 2015 tot en met 9 december 2015 en dat hij de ontvangen bijstand niet hoefde terug te betalen. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld in de proceskosten van eisers en het griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/2000 PW

uitspraak van 3 november 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser1] , te [plaats1] , eiser, en

[naam eiser2], te [plaats2] , eiseres,
gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 16 februari 2017 (bestreden besluit) van het dagelijks bestuur inzake intrekking en terugvordering van uitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 8 september 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Minnaard.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving sinds 10 november 2014 van het dagelijks bestuur een uitkering als alleenstaande op grond van de Participatiewet. Hij kreeg die uitkering als inwoner van de [gemeente1] .
Het dagelijks bestuur heeft een onderzoek laten instellen omdat het vermoeden is gerezen dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met eiseres, die woont in [plaats2] , gemeente Noord-Beveland. In het kader van het onderzoek is dossieronderzoek verricht, hebben observaties plaatsgevonden, zijn eisers gehoord, is een huisbezoek aan de woning van eiseres afgelegd en is een schuur van eiser in [plaats2] bezocht alsmede eisers kamer in [plaats1] , is een getuige gehoord en zijn verbruiksgegevens opgevraagd. Het onderzoek werd afgesloten op 16 december 2015.
Bij besluit van 22 december 2015 (primair besluit I) heeft het dagelijks bestuur eisers recht op uitkering ingetrokken over de periode van 1 augustus 2015 tot en met 9 december 2015. De bijstand die over de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 november 2015 aan hem is uitgekeerd, een bedrag van € 3.657,68, is van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van eveneens 22 december 2015 (primair besluit II) is aan eiseres meegedeeld dat de volgens primair besluit I teveel verleende bijstand ook van haar wordt teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar tegen de primaire besluiten, overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriften- en klachtencommissie Gemeenschappelijke Regeling De Bevelanden, ongegrond verklaard, met aanpassing van de wettelijke grondslag van primair besluit II.
2. In beroep is, samengevat, aangevoerd dat eiser hoofdverblijf heeft in zijn woning in [plaats1] , dat hij daar staat ingeschreven en dat hij nooit blijk heeft gegeven zijn woonstede te willen prijsgeven. Nagelaten is te onderzoeken of eiser nog woonplaats had in de [gemeente1] .
Met betrekking tot eiseres is aangevoerd dat zij geen aanspraak heeft gemaakt op bijstand. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) staat het niet aan het bijstandsverlenend orgaan ter beoordeling of de betrokkene in de gemeente waar hij wel vermoed wordt te wonen een gezamenlijke huishouding voert met een ander. Evenmin staat het ter beoordeling van dat orgaan of ten aanzien van die ander is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 59, tweede lid, van de Participatiewet.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat haar beroep uitsluitend betrekking heeft op de aan haar gerichte terugvordering van aan eiser verleende uitkering.
3. In artikel 54, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet of intrekt indien schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Het college kan een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In de artikelen 58 en 59 van de Participatiewet zijn bepalingen gegeven over de terugvordering van bijstand die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
4.1
Ter zitting is stilgestaan bij de betekenis voor deze beroepszaak van de uitspraak van deze rechtbank van 13 maart 2017 (ECLI:NL:RBZWB:2017:1521). De overwegingen 4, 5 en 6 van die uitspraak zijn in deze uitspraak van overeenkomstige toepassing. Onder meer is daar overwogen:
“Eiser had jegens het dagelijks bestuur aanspraak op bijstand als inwoner van de [gemeente1] . De opvatting van het dagelijks bestuur dat eiser in gemeente [naam andere gemeente] een gezamenlijke huishouding voert met […] impliceert de opvatting dat eiser niet langer in de [gemeente1] woonplaats heeft. Het dagelijks bestuur had echter eerst moeten onderzoeken of eiser nog steeds woonplaats had in de [gemeente1] . Als de uitkomst van dat onderzoek zou zijn dat eiser daar geen woonplaats meer had, zou hij al om die reden jegens het dagelijks bestuur geen recht op bijstand meer hebben als inwoner van de [gemeente1] . In dat geval zou het dagelijks bestuur, na intrekking van de uitkering, kunnen onderzoeken of eiser als inwoner van de gemeente [naam andere gemeente] recht heeft op gezinsbijstand.
4.2
Namens het dagelijks bestuur is ter zitting erkend dat het bestreden besluit, dat vóór 13 maart 2017 is genomen, net als het op die datum vernietigde besluit, lijdt aan een motiveringsgebrek omdat het berust op het aannemen van een gezamenlijke huishouding buiten de [gemeente1] , zonder erbij stil te staan of eiser zijn woonplaats [plaats1] had verlaten. Gelet op deze erkenning zal het beroep gegrond worden verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
5.1
Het dagelijks bestuur meent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten dienen te worden omdat eiser niet langer woonplaats heeft in de [gemeente1] . Hij heeft daar, volgens het dagelijks bestuur, geen woonplaats meer omdat hij een gezamenlijke huishouding voert, althans hoofdverblijf heeft, in [plaats2] .
5.2
De rechtbank zal onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit om die reden in stand gelaten kunnen worden. Daarbij is van belang dat de intrekking van een uitkering een belastend besluit is, en dat het daarom op de weg van het dagelijks bestuur ligt om aannemelijk te maken dat eiser zijn woonplaats [plaats1] heeft verlaten.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is de door het dagelijks bestuur gevolgde redenering niet wezenlijk anders dan die in het bij uitspraak van 13 maart 2017 vernietigde besluit. De beantwoording van de vraag of eiser zijn woonplaats in [plaats1] heeft verlaten dient vooraf te gaan aan de beoordeling of hij in een andere gemeente een gezamenlijke huishouding voert. Anders gezegd: zolang eiser in [plaats1] woonplaats heeft is het bijstandverlenend orgaan niet bevoegd zich een oordeel te vormen over zijn woonsituatie elders. De rechtbank ontleent dat aan de uitspraak van de CRvB van 20 mei 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD2913). Een oordeel over de woonsituatie elders kan dus niet leiden tot de conclusie dat eiser geen woonplaats meer heeft in [plaats1] .
6.2
Het in opdracht van het dagelijks bestuur verrichte onderzoek is vooral gericht geweest op de vraag of eisers een gezamenlijke huishouding voerden. De vaststelling dat eiser vaak in [plaats2] overnachtte betekent niet zonder meer dat hij zijn woonplaats in [plaats1] heeft opgegeven.
6.3
Met betrekking tot de voortzetting van eisers woonplaats in [plaats1] is van belang dat uit de onderzoeksrapportage blijkt dat medebewoners van de woning waar eiser zegt te wonen aan de hand van een foto van eiser verklaard hebben dat zij hem nooit hebben gezien. Ter zitting heeft eiser echter verklaard dat de onderzoekers een oude, niet lijkende foto aan de huisgenoten hebben laten zien waarop zij hem niet hebben herkend.
Eiser heeft meerdere verklaringen van huisgenoten overgelegd waarin zij zeggen dat eiser bij hen in huis woont, dat hij slaapt in een door hem gehuurde kamer en dat zij hem daar bijna elke dag, althans meerdere keren per week zien.
6.4
De onderzoekers hebben eisers kamer bezocht, waar zij een bank, een bed, administratie ten name van eiser, blikjes drinken en kleding hebben aangetroffen. Eiser heeft in beroep verklaard dat hij in [plaats1] uitgaat, dat hij lopend naar zijn werk gaat, ongeveer tweehonderd meter van zijn woning, dat hij een abonnement heeft bij een sportschool in [plaats1] en dat hij een huisarts en een tandarts in [plaats1] heeft.
6.5
De rechtbank concludeert dat de onderzoeksbevindingen niet een voldoende grondslag vormen voor de conclusie dat eiser niet in [plaats1] woont. Daarom wordt niet toegekomen aan de vraag of hij hoofdverblijf heeft in [plaats2] , en of hij daar een gezamenlijke huishouding voert.
7. Het voorgaande betekent dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om eisers uitkering in te trekken. Als gevolg daarvan is ten onrechte uitkering van eisers teruggevorderd. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand worden gelaten. Omdat het bevoegdheidsgebrek ook kleeft aan de primaire besluiten zal de rechtbank die besluiten herroepen.
8. De consequentie van deze uitspraak is dat eiser in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 9 december 2015 recht had op bijstand en dat eisers de over die periode verleende bijstand niet hoeven terug te betalen.
9. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
10. De rechtbank zal het dagelijks bestuur veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.475,- (1 punt voor het indienen van het bewaarschrift namens eiser, 1 punt voor het indienen van het bewaarschrift namens eiseres, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1). De reiskosten en de verletkosten stelt de rechtbank, overeenkomstig de ter zitting toegelichte opgave van eisers, vast op € 27,60, respectievelijk € 75,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten I en II;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het dagelijks bestuur op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.577,60.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.