ECLI:NL:RBZWB:2018:4753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
02-665111-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Kooijman
  • M. van Bergen
  • P. van Duuren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en bewijsvoering in strafzaak tegen bestuurder van failliete rechtspersoon

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2018, stond de verdachte terecht voor faillissementsfraude. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als bestuurder van [bedrijf 1], niet voldaan had aan zijn verplichtingen met betrekking tot het voeren van een administratie, hetgeen leidde tot benadeling van de schuldeisers. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet bewaren en tevoorschijn brengen van de administratie van [bedrijf 1], die op 4 november 2014 in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op de hoogte was van de aanstaande faillissementsverklaring en dat zijn handelen de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat de bewezenverklaring niet kon worden gekwalificeerd onder de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals artikel 343, 341 en 344 Sr, omdat de verdachte niet persoonlijk failliet was verklaard en de handelingen niet onder de strafbare feiten vielen zoals in de tenlastelegging was opgenomen. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665111-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1] , [adres 1]
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is, nadat op 15 november 2017 een regiezitting plaatsvond, inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013
tot en met 13 februari 2015 in de gemeente Breda, tezamen en in vereniging,
althans alleen, in het vooruitzicht van het faillissement van [bedrijf 1]
en/of terwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de
arrondissementsrechtbank Zeeland West Brabant op 4 november 2014 in staat van
faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de
schuldeisers van [bedrijf 1] :
- lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(en) niet (heeft) verantwoord en/of
(een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of
- één of meer van de schuldeisers van [bedrijf 1] op enige wijze
heeft bevoordeeld en/of
- niet heeft voldaan aan de (mede) op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek
3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen
van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft(/hebben) verdachte (en zijn mededader(s)) - ondermeer -
- goederen, waaronder de inventaris (onder andere roerende goederen van de
unit, computers en meubilair) van het pand aan de [adres 2]
(vestigingsadres [bedrijf 1] ), weggevoerd en/of doen wegvoeren
en/of verkocht en/of doen verkopen zonder de opbrengst te (doen) verantwoorden
en/of
- een of meer geldbedrag(en) (in 2013 en 2014 in totaal 114.443 euro) -
onverplicht, althans zonder (adequate) tegenprestatie en/of zonder
onderbouwing in de administratie - gestort/overgemaakt en/of doen
storten/overmaken op de bankrekening van [bedrijf 2] met als
vertegenwoordiger de heer [naam 1] (ondanks dat de [bedrijf 2]
al op 12 december 2012 was ontbonden) en/of (aldus) buiten de
(faillissements)boedel gebracht en/of doen brengen en/of
- een of meer geldbedrag(en), in totaal 3.770 euro, in de periode september
tot en met oktober 2014 contant heeft opgenomen en/of doen opnemen van (een)
bankrekening(en) van [bedrijf 1] , terwijl de feitelijke
activiteiten in september 2014 stop waren gezet en/of
- na 1 september 2014 geen facturen meer betaald vanuit de [bedrijf 1]
, terwijl hij, verdachte, daarentegen loonbetalingen en overboekingen
naar [bedrijf 3] (oftewel niet-preferente schuldeisers van [bedrijf 1]
) heeft gedaan en/of heeft laten plaatsvinden en/of (alle) inkomsten
(onder andere gelden uit persoonsgebonden budgetten) heeft overgedragen/doen
overdragen aan [bedrijf 3] (in het zicht van het faillissement) en/of
- in de periode januari tot en met mei 2013 overboekingen, in totaal een
bedrag van 142.525 euro, heeft gedaan en/of heeft laten plaatsvinden naar het
[bedrijf 4] zonder (adequate) tegenprestatie en/of
onderbouwing in de administratie
- leasekosten gemaakt van gemiddeld ruim 4.500 euro per maand (in de periode
2013 en 2014 in totaal 105.013 euro) voor onder andere een Audi A4 Avant, een
Audi Limousine en een Audi A3 Sportback en/of voor voornoemde auto's in maart
2014 een contract afgesloten en/of doen afsluiten oftewel in een periode
waarin de [bedrijf 1] met liquiditeitsproblemen kampte en/of
- administratie van [bedrijf 1] niet bewaard en/of doen bewaren
en/of tevoorschijn gebracht en/of te doen brengen;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen voor zover het verwijt aan verdachte betreft datgene dat is opgenomen in de feitelijke omschrijving achter het laatste gedachtestreepje (het niet bewaren en tevoorschijn brengen van de administratie van [bedrijf 1] . Hij baseert zich daarbij op de omstandigheid dat verdachte op 1 september 2014, de datum waarop duidelijk was dat de activiteiten van deze [bedrijf 1] waren stopgezet, had moeten weten dat een faillissement aanstaande was. Verdachte besloot toch de gecrashte computer weg te doen, terwijl daarop relevante informatie stond, zoals door [bedrijf 5] teruggemailde stukken. Dat die informatie er niet meer is valt verdachte aan te rekenen. Als de volledige administratie er wel was geweest had dat kunnen leiden tot meer inzicht in de rechten en plichten van de [bedrijf 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het ontbreken van een deel van de administratie in geval van faillissement leidt tot benadeling van de schuldeisers.
Van de overige in de tenlastelegging (onder de eerste zes gedachtestreepjes) opgenomen verwijten acht de officier van justitie onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Voor die verwijten vordert hij vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de verwijten die verdachte gemaakt worden onder de eerste zes gedachtestreepjes van de feitelijke omschrijving.
De raadsman is echter ook ten aanzien van hetgeen wordt vermeld achter het laatste (zevende) gedachtestreepje van mening dat vrijspraak dient te volgen. Verdachte erkent weliswaar dat hij de gecrashte computer heeft weggegooid, maar dat daar bestanden op stonden die tot de administratie behoren en die verdachte niet aan de curator zou hebben overhandigd, staat allerminst vast. Verdachte heeft immers verklaard dat hij alles wat hij had aan de curator heeft afgegeven. Dat de administratie niet compleet bleek te zijn, kan verdachte niet worden verweten. Hij was meer een marionet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de verwijten die verdachte in de tenlastelegging worden gemaakt onder de eerste zes gedachtestreepjes in de feitelijke omschrijving, gelet op de inhoud van het dossier en op de jurisprudentie inzake faillissementsfraude, vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van hetgeen onder het zevende en tevens laatste gedachtestreepje staat vermeld, overweegt de rechtbank het volgende.
[bedrijf 1] (met de statutaire zetel in Breda) is op 25 januari 2012 opgericht. Op 30 december 2013 vond een naamswijziging plaats in [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ). Verdachte was sinds 6 juni 2013 als bestuurder (penningmeester/voorzitter) van deze [bedrijf 1] in dienst en hij was vanaf 1 juli 2014 alleen/zelfstandig bevoegd om te handelen namens de [bedrijf 1] . De [bedrijf 1] is met ingang van 4 november 2014 in staat van faillissement verklaard met als curator mr. [naam 2] . [1]
De curator heeft de failliet om uitlevering van de administratie verzocht en heeft in dat kader contact gehad met verdachte. In de door verdachte uitgeleverde administratie ontbrak de financiële administratie, waardoor geen controle gedaan kon worden op de persoonsgebonden budgetten (PGB’s). De curator heeft verklaard dat de computers volgens verdachte gecrasht waren. Uit de overhandigde administratie konden de rechten en plichten van de failliet niet worden afgeleid. Zo ontbraken er jaarstukken, debiteurenlijsten en loonadministratie. Het bedrijf [bedrijf 6] zou komen om de computercrash te herstellen, maar omdat de [bedrijf 1] een betalingsregeling met [bedrijf 6] niet nakwam wilde [bedrijf 6] de computer niet herstellen. [2]
De administratie die de [bedrijf 1] had ingeleverd bij de curator, bestaande uit een drietal kratten en een losse ordner, is door de politie ontvangen. Deze administratie was niet volledig en bestond uit eenvoudige kas- en bankboeken, al dan niet onderbouwd met losse bonnetjes en facturen. Er zaten geen overzichten in van bijvoorbeeld crediteuren- en debiteurenlijsten, saldibalansen, declaraties van PGB-houders of werk- en loonstaten. [3]
Verdachte heeft op zitting ten aanzien van de administratie verklaard dat in de aan de curator overgelegde administratie, met namen de map “facturen met betalingsregeling” mogelijk facturen ontbraken en dat dat dan zijn fout was. Als hij bijvoorbeeld een betalingsherinnering ontving, stopte hij deze in een map en gooide hij de oorspronkelijke factuur weg. Verdachte erkent ook dat hij de gecrashte computer heeft weggegooid, omdat deze niet meer werkte, terwijl het de bedoeling was dat [bedrijf 6] nog zou proberen de computer te herstellen. Voorts heeft hij verklaard dat de door [bedrijf 5] opgestelde jaarstukken op die computer stonden. [4]
Daarmee heeft verdachte in feite erkend dat de administratie die hij aan de curator heeft overhandigd, niet volledig was in díe zin dat daaruit niet de rechten en plichten van de [bedrijf 1] konden worden afgeleid.
Het ten laste gelegde vereist door middel van de woorden “ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de [bedrijf 1] ” dat verdachte het opzet moet hebben gehad op de benadeling van de schuldeisers. Voorwaardelijk opzet is in dat verband voldoende. Derhalve is voor het bewijs van het opzet tenminste vereist dat de handeling van verdachte de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vergelijk HR 16-02-2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4797 en HR 11-05-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7662).
Dit bestanddeel ziet ook op het tijdstip waarop verdachte zeker wist dat het faillissement, afgezien van onverwachte omstandigheden, onvermijdelijk was. Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat het dan gaat om de wetenschap dat een gegronde aanvraag van het faillissement, indien ingediend en afgezien van onverwachte omstandigheden, het faillissement onvermijdbaar zou maken (zie HR 15 april 1935,
NJ1935, p. 1233 en HR 30 oktober 1939,
NJ1940/327).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in elk geval vanaf 1 september 2014 voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat een faillissement onvermijdelijk was omdat toen geen activiteiten meer plaatsvonden in de [bedrijf 1] . Dat blijkt uit het volgende. Tot en met augustus 2014 declareerden PGB-houders zorg vanuit de [bedrijf 1] , daarna werd de zorg ingekocht via [bedrijf 3] . Vanaf de bankrekening van de [bedrijf 1] werden vanaf augustus 2014 vrijwel geen betalingen meer gedaan aan crediteuren en werden betalingen voor personeelskosten gedaan aan [bedrijf 3] . De bankrekening van [bedrijf 1] kende geen inkomsten meer vanaf september 2014, alleen kosten. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf september 2014 geen personeel meer in dienst had en dus geen zorg meer kon verlenen. Hij heeft toen tegen zijn klanten gezegd dat hij niet meer verder kon gaan met de [bedrijf 1] . [6]
Dat het niet op vordering van de curator uitleveren van de volledige administratie de aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers heeft doen ontstaan, moet worden beschouwd als een feit van algemene bekendheid. Zonder deugdelijke administratie heeft de curator immers onvoldoende zicht op de baten en lasten van de [bedrijf 1] en weet hij niet wat hij onder wie kan verdelen. Verder kan hij zonder deugdelijke administratie niet beoordelen of er ten onrechte activa aan de boedel zijn onttrokken die teruggehaald kunnen worden. Verdachte moet door zijn handelen – bij gebrek aan contra-indicaties – ook tenminste het voorwaardelijk opzet erop hebben gehad dat door het niet uitleveren van de volledige administratie de schuldeisers in het faillissement zouden worden benadeeld.
Het ten laste gelegde feit, voor zover feitelijk omschreven onder het zevende gedachtestreepje, is dan ook naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1
januari 2013september 2014 tot en met 13 februari 2015 in de gemeente Breda,
tezamen en in vereniging,
althans alleen,in het vooruitzicht van het faillissement van [bedrijf 1]
en
/ofterwijl [bedrijf 1] bij vonnis van de
arrondissementsrechtbank Zeeland West Brabant op 4 november 2014 in staat van
faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de
schuldeisers van [bedrijf 1] :
- lasten (heeft) verdicht en/of (een) bate(en) niet (heeft) verantwoord en/of
(een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of
- één of meer van de schuldeisers van [bedrijf 1] op enige wijze
heeft bevoordeeld en/of
- niet heeft voldaan aan de
(mede)op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van
het voeren van een administratie, en/ofhet bewaren en
/ofte voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers als bedoeld ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
immers heeft
(/hebben)verdachte
(en zijn mededader(s)) - ondermeer -
- goederen, waaronder de inventaris (onder andere roerende goederen van de
unit, computers en meubilair) van het pand aan de [adres 2]
(vestigingsadres [bedrijf 1] ), weggevoerd en/of doen wegvoeren
en/of verkocht en/of doen verkopen zonder de opbrengst te (doen) verantwoorden
en/of
- een of meer geldbedrag(en) (in 2013 en 2014 in totaal 114.443 euro) -
onverplicht, althans zonder (adequate) tegenprestatie en/of zonder
onderbouwing in de administratie - gestort/overgemaakt en/of doen
storten/overmaken op de bankrekening van [bedrijf 2] met als
vertegenwoordiger de heer [naam 1] (ondanks dat de [bedrijf 2]
al op 12 december 2012 was ontbonden) en/of (aldus) buiten de
(faillissements)boedel gebracht en/of doen brengen en/of
- een of meer geldbedrag(en), in totaal 3.770 euro, in de periode september
tot en met oktober 2014 contant heeft opgenomen en/of doen opnemen van (een)
bankrekening(en) van [bedrijf 1] , terwijl de feitelijke
activiteiten in september 2014 stop waren gezet en/of
- na 1 september 2014 geen facturen meer betaald vanuit de [bedrijf 1]
[bedrijf 1] , terwijl hij, verdachte, daarentegen loonbetalingen en overboekingen
naar [bedrijf 3] (oftewel niet-preferente schuldeisers van [bedrijf 1]
) heeft gedaan en/of heeft laten plaatsvinden en/of (alle) inkomsten
(onder andere gelden uit persoonsgebonden budgetten) heeft overgedragen/doen
overdragen aan [bedrijf 3] (in het zicht van het faillissement) en/of
- in de periode januari tot en met mei 2013 overboekingen, in totaal een
bedrag van 142.525 euro, heeft gedaan en/of heeft laten plaatsvinden naar het
[bedrijf 4] zonder (adequate) tegenprestatie en/of
onderbouwing in de administratie
- leasekosten gemaakt van gemiddeld ruim 4.500 euro per maand (in de periode
2013 en 2014 in totaal 105.013 euro) voor onder andere een Audi A4 Avant, een
Audi Limousine en een Audi A3 Sportback en/of voor voornoemde auto's in maart
2014 een contract afgesloten en/of doen afsluiten oftewel in een periode
waarin de [bedrijf 1] met liquiditeitsproblemen kampte en/of
- administratie van [bedrijf 1] niet bewaard
en/of doen bewaren
en
/oftevoorschijn gebracht
en/of te doen brengen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit.

De rechtbank leidt uit de tenlastelegging, met name de onder de tenlastelegging genoemde wetsartikelen, af dat de officier van justitie de bedoeling heeft gehad artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste te leggen.
In de periode zoals ten laste is gelegd, luidde de tekst van dit artikel als volgt:
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon:
(....)
(.....)
(.....)
niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.
Artikel 343 Sr is daarmee een kwaliteitsdelict, in die zin dat vereist is dat de gedragingen worden begaan door een bestuurder of een commissaris van de rechtspersoon.
Uit het dossier blijkt dat het verwijt aan verdachte is dat hij als bestuurder faillissements-fraude heeft gepleegd.
Het bestanddeel van artikel 343 Sr dat verdachte bepaalde handelingen heeft verricht “als bestuurder van [bedrijf 1] ”, dient ook in de tenlastelegging vermeld te worden, hetgeen niet is geschied. Het bewezen verklaarde kan dan ook niet gekwalificeerd worden als het strafbare feit zoals onder artikel 343 Sr is vermeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar andere wetsartikelen die betrekking hebben op faillissementsfraude, waarop de opsteller van de tenlastelegging zich mogelijk heeft willen richten. De rechtbank komt dan uit bij de artikelen 341 en 344 Sr.
In de periode zoals ten laste is gelegd, luidde de tekst van artikel 341 Sr als volgt:
Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:
a.
die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
(....)
(....)
(....)
niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
b.
(.........)
Artikel 341 Sr richt zich derhalve uitdrukkelijk tot degene die in staat van faillissement is verklaard en is derhalve een strafbaarheidsbepalende omstandigheid. Aangezien verdachte niet persoonlijk failliet is verklaard, kan artikel 341 Sr niet van toepassing zijn.
In de periode zoals ten laste is gelegd, luidde de tekst van artikel 344 Sr als volgt:
Hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt gestraft hij die:
in geval van faillissement, of in het vooruitzicht daarvan, indien het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekt, of betaling aanneemt, hetzij van een niet opeisbare schuld, hetzij van een opeisbare schuld, in het laatste geval wetende dat het faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd of ten gevolge van overleg met de schuldenaar;
(.....)
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de adressaat van artikel 344 Sr “derden” zijn, te weten andere personen dan de in de artikelen 341 en 343 Sr genoemden. Aangezien verdachte op grond van het procesdossier als bestuurder van [bedrijf 1] dient te worden aangemerkt, is dit artikel ook niet op verdachte van toepassing, nog los van de omstandigheid dat het thans bewezen verklaarde (het niet bewaren en tevoorschijn brengen van de administratie van de [bedrijf 1] ) niet als strafbare handeling onder artikel 344 Sr wordt vermeld.
Nu de bewezenverklaring niet als een van de artikelen met betrekking tot faillissementsfraude kan worden gekwalificeerd, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit is en dat verdachte terzake ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.

6.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart
het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Van Duuren, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2018.
Mr. Van Duuren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 20GOA14020, onderzoek Uil, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 851.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 353.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 294.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 26 juli 2018.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 15 en 17.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 322.