Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een winkel exploiteerde in vof-verband, had in de jaren 2011 tot en met 2014 aanzienlijke verliezen geleden. De inspecteur voerde een boekenonderzoek uit en concludeerde dat de winstverdeling tussen de belanghebbende en zijn echtgenote niet zakelijk was, wat leidde tot navorderingsaanslagen. De rechtbank oordeelde dat er in de onderhavige jaren geen redelijke voordeelsverwachting bestond, waardoor de activiteiten van de belanghebbende geen bron van inkomen vormden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de navorderingsaanslagen eerder te laag dan te hoog waren vastgesteld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat de inspecteur niet gehouden was om de aangiften te volgen zonder bijkomende omstandigheden die een geslaagd beroep op dit beginsel rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de winstcorrecties had toegepast en dat de aanslagen op een te laag bedrag waren vastgesteld.