4.4De bewijsoverwegingen
Algemene overweging tap- en OVC-gesprekken
In het dossier Carneool bevinden zich veel afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken. De officier van justitie leidt uit onder meer die gesprekken af dat verdachten zich bezig hebben gehouden met de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten. De bij deze gesprekken betrokken verdachten hebben een beroep gedaan op hun zwijgrecht. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
De rechtbank moet nagaan of de gesprekken voor één uitleg of meerdere uitleg vatbaar zijn. In het laatste geval is voorzichtigheid geboden bij het geven van een interpretatie van die gesprekken.
Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over') niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’).
Feit 1
Algemene overweging tap- en OVC-gesprekken
In het dossier Carneool bevinden zich veel afgeluisterde en opgenomen telefoon- en zogenoemde OVC-gesprekken. De officier van justitie leidt uit onder meer die gesprekken af dat verdachten zich bezig hebben gehouden met de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten. De bij deze gesprekken betrokken verdachten hebben zowel bij de politie als ter terechtzitting een beroep gedaan op hun zwijgrecht. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
De rechtbank moet nagaan of de gesprekken voor één uitleg of meerdere uitleg vatbaar zijn. In het laatste geval is voorzichtigheid geboden bij het geven van een interpretatie van die gesprekken.
Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over') niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’).
Uit de in de bijlage genoemde OVC-gesprekken volgt voor de rechtbank dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met handel in en teelt van hennep en dat hierover werd gesproken door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De rechtbank leidt dit af uit de (niet voor meerdere uitleg vatbare) genoemde termen als (buiten)wiet, fosfor, verzwaringsmiddelen, loodsen vol wiet, kilo’s en daarnaast het noemen van geldbedragen, winst maken en beuren, hoeveelheden en hoogte van planten, het bespreken van kwaliteit en ontevreden klanten. Ook volgt daaruit dat het daarbij steeds gaat om de hennep van [medeverdachte 2] . Ook in zoverre zijn de OVC-gesprekken niet voor meer uitleg vatbaar. [medeverdachte 2] heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, zodat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan deze interpretatie van de inhoud van de OVC-gesprekken.
Hennepkwekerij [adres 2] Tilburg
Op 24 mei 2011 is aan de [adres 2] te Tilburg een hennepkwekerij aangetroffen waar in totaal 3062 hennepplanten stonden.
Betrokkenheid van [verdachte]
De betrokkenheid van [verdachte] bij deze hennepkwekerij blijkt uit zijn verklaring dat hij werkzaamheden verrichtte voor deze kwekerij. Hij heeft verklaard dat hij de loods heeft opgeruimd, zand heeft aangebracht, planten heeft weggezet en de planten water gaf. Hij wilde zijn opdrachtgevers niet noemen. Op camerabeelden is te zien dat [verdachte] in de periode van 18 maart 2011 tot en met 20 mei 2011 regelmatig in de loods kwam met gebruikmaking van de sleutel en dat hij hierbij samen was met een of meer anderen Tevens gaat de rechtbank er vanuit dat het [verdachte] is geweest die zich heeft voorgedaan als ene [alias] en die op 12 en 25 januari 2011 naar Essent heeft gebeld om de stroom aan te vragen voor de [adres 2] in Tilburg. De politie heeft immers op beide momenten de stem van de beller herkend als die van [verdachte] . Dat [verdachte] de kwekerij onderhield met anderen volgt tevens uit de verklaring van [verdachte in ander onderzoek 1] dat [verdachte] hem ophaalde om daar (samen) werkzaamheden te verrichten voor de hennepkwekerij.
Betrokkenheid [medeverdachte 2]
De betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij deze hennepkwekerij leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden.
Telefooncontacten met “ [alias] ” of “ [alias] ”
In de periode van 27 oktober 2010 tot en met 24 november 2010 en van 23 maart 2011 tot en met 4 mei 2011 hadden de verdachten in een ander strafrechtelijk onderzoek Maskerbij, te weten [verdachte in ander onderzoek 2] , [verdachte in ander onderzoek 3] en [verdachte in ander onderzoek 4] per sms contact met iemand die als “ [alias] ” of “ [alias] ” werd aangeduid. In dezelfde periode werd door deze “ [alias] ” of “ [alias] ” gebruik gemaakt van 5 verschillende telefoonnummers: [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Deze telefoonnummers waren slechts tijdelijk in gebruik en volgenden elkaar in de tijd ook op. De persoon die werd aangeduid als “ [alias] ” of “ [alias] ” gaf ook regelmatig aan dat het opvolgende nummer zijn nieuwe nummer was.
De persoon die in de telefooncontacten werd aangeduid als “ [alias] ” of “ [alias] ”, gebruikte regelmatig het woordje “perfect” in zijn berichten zoals ook [medeverdachte 2] dat deed in de diverse afgeluisterde gesprekken.
De telefoon met het aansluitnummer [telefoonnummer] straalde van de 143 belcontacten 89 maal aan op een zendmast op circa 400 meter van het adres van [medeverdachte 2] op het woonwagenkamp aan de [adres 3] in Breda. De telefoon met het aansluitnummer [telefoonnummer] straalde van de in totaal 179 belcontacten 81 maal een zendmast op 600 meter en 13 maal een zendmast op circa 900 meter van dat adres.
De in het kader van het onderzoek getapte telefoon van [medeverdachte 2] straalde op 8 april 2011 om 15.45 uur een zendmast aan op de [adres 4] in Mierlo. Op datzelfde moment straalde het nummer [telefoonnummer] dezelfde zendmast aan. Een drie kwartier later, stralen beide telefoonnummers een zendmast aan in Gilze. De zendmasten staat op circa 400 meter afstand van elkaar.
In een Audi S8 die in gebruik was bij [medeverdachte 2] zat een zogenaamd track and trace systeem. Daaruit blijkt dat deze Audi S8 op verschillende momenten op 7 en 8 april 2011 in Gilze en Mierlo is op momenten dat de telefoon met aansluitnummer [telefoonnummer] zendmasten in Gilze respectievelijk Mierlo aanstraalt. Het toestel met dit telefoonnummer straalt van de 104 belcontacten ook 83 keer aan op een zendmast op circa 250 meter van het woonwagenkamp waar [medeverdachte 2] woonde.
De telefoonaansluiting [telefoonnummer] had alleen contact met de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte in ander onderzoek 2] en [verdachte in ander onderzoek 3] en ook alleen per sms. Deze aansluiting straalde doorgaans een zendmast aan op circa 400 meter afstand van het woonwagenkamp.
Daarnaast geldt nog het volgende. De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] sms’te op 24 maart 2011 naar een nummer in gebruik bij [verdachte in ander onderzoek 2] ( [telefoonnummer] ) dat hij de dag erna om 12 uur in Antwerpen is en de gebruiker van nummer [telefoonnummer] bevestigt de afspraak. Uit observaties uit het onderzoek Carneool is gebleken dat [medeverdachte 2] nagenoeg elke vrijdag rond 12 uur in het Empire Shopping Center in Antwerpen is en uit camerabeelden blijkt ook dat hij daar ook op 25 maart 2011 om 12.00 uur, eveneens een vrijdag, was. [verdachte in ander onderzoek 2] is die dag daar niet gezien. Wel volgt er rond 13.00 uur een sms van de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] dat hij net pas klaar was en later wel bij hem zou langsgaan. Uit later sms-verkeer van die dag volgt dat dit kennelijk niet is gebeurd, maar de dag erna smst de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] om 12.29 uur wederom naar [telefoonnummer] met de boodschap dat hij er over 15 minuten is. Een kwartier later smst hij dat er niemand is en dat hij de dag erna weer even langskomt. Uit de camerabeelden van het woonwagenkamp volgt voorts dat op die dag om 12.44 uur een Audi Quattro op naam van de echtgenote van [verdachte in ander onderzoek 2] het woonwagenkamp oprijdt en er 4 minuten later weer wegrijdt.
Gelet op het voorgaande vertoont zowel de wijze van gebruik van de genoemde telefoonnummers als de inhoud van het sms-verkeer dat van en naar deze nummers heeft plaatsgevonden, in relatie bezien met de camerabeelden, observaties en zendmastgebruik, een zodanige samenhang met [medeverdachte 2] dat van toeval geen sprake meer kan zijn. Nu hiervoor van de zijde van [medeverdachte 2] ook geen andere verklaring is gegeven, staat voor de rechtbank vast dat de gebruiker van de verschillende telefoonnummers die zich [alias] of [alias] noemt, [medeverdachte 2] is.
Uit de inhoud van de gesprekken tussen eerder genoemde personen uit het onderzoek Maskerbij en “ [alias] ” of “ [alias] ”, en dus met [medeverdachte 2] , volgt naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de hennepkwekerij aan de [adres 2] in Tilburg. Meer in het bijzonder kan daaruit worden afgeleid dat [medeverdachte 2] degene was die deze hennepkwekerij exploiteerde, in die zin dat hij erop toezag dat het huurcontract en de borg werden geregeld en dat de toegang tot de kwekerij werd verzekerd door het laten plaatsen van nieuwe sloten, terwijl ook [medeverdachte 2] zelf de beschikking had over de sleutel van deze kwekerij. Dat de gesprekken ook daadwerkelijk over deze kwekerij gaan volgt uit de woorden “Til”, uit de omstandigheid dat [medeverdachte 2] het nummer van de eigenaar geeft: 531135440, wat sterk lijkt op het nummer [telefoonnummer] , zijnde het nummer van “ [verhuurder loods] ”. Laatstgenoemde persoon blijkt de verhuurder te zijn ( [bedrijf] ) van de loods aan de [adres 2] .
Huurpenningen [adres 2]
[bedrijf] is de verhuurder van de loods aan de [adres 2] in Tilburg. In een telefoongesprek op 4 maart 2011 spreekt [medeverdachte 2] met [verdachte] over “ [bedrijf] ”. In het licht van de overige bewijsmiddelen en gelet op het ontbreken van een nadere uitleg hierover van [medeverdachte 2] , houdt de rechtbank het ervoor dat dit gesprek ook betrekking heeft op de kwekerij aan de [adres 2] .
Op 4 en 25 maart 2011 werd via het Grens Wissel Kantoor (hierna: GWK) huur betaald aan [bedrijf] voor de maanden februari en maart 2011 door iemand die zich [alias] noemde. Op 4 maart 2011 omstreeks 21.57 uur heeft [medeverdachte 2] met [medeverdachte onderzoek 1] een gesprek over dat andere wat gelukt is, waarvoor [medeverdachte onderzoek 1] een ‘bewijsje’ heeft.
Uit het eerder aangehaalde afgeluisterde telefoongesprek van 25 januari 2011 wat [verdachte] met Essent voert – zich uitgevende als [alias] – is de stem van [medeverdachte onderzoek 1] te horen op de achtergrond, zodat de rechtbank constateert dat [medeverdachte onderzoek 1] en [verdachte] eveneens in elkaars bijzijn hebben verkeerd bij een handeling betreffende de [adres 2] .
Op 27 april 2011 is om 12.51 uur op het GWK in Tilburg een betaling ten gunste van [bedrijf] te Tilburg gedaan door iemand die opgaf te zijn [medeverdachte onderzoek 1] , met als betalingsinformatie “huur april 2011”. Op dezelfde dag om 18.02 uur werd eveneens in het GWK te Tilburg een betaling ten gunste van [bedrijf] gedaan. Degene die betaalt is dan [medeverdachte onderzoek 1] . De betalingsinformatie luidt “huur mei 2011”. Die dag om 21.26 uur is er telefonisch contact tussen [medeverdachte onderzoek 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] vroeg of het alle twee gelukt is, wat door [medeverdachte onderzoek 1] werd bevestigd.
Uit observaties blijkt dat een bus op naam van [bedrijf 2] , op zowel 4 en 24 maart als op 27 april 2011, zijnde data gelegen op of rondom de dag van de huurbetalingen, te zien is op het woonwagenkamp aan de [adres 3] in Breda. Gelet hierop, gezien de telefonische contacten tussen [medeverdachte onderzoek 1] en [medeverdachte 2] rond deze momenten en nu uit het dossier volgt dat [medeverdachte onderzoek 1] gebruik maakte van een telefoonnummer op naam van [bedrijf 2] , was [medeverdachte onderzoek 1] vermoedelijk ook de bestuurder van deze bus.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er op verschillende data op of rond de huurbetalingen ten behoeve van de loods aan de [adres 2] steeds contact was tussen [medeverdachte 2] en mensen die de huur contant hebben gestort dan wel bemoeienis hadden met deze stortingen. Uit de inhoud van de contacten en de momenten waarop deze hebben plaatsgevonden, in samenhang bezien met de voornoemde concrete informatie over de daadwerkelijke betalingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat de gesprekken betrekking hadden op deze betalingen en dat de huur van deze loods in opdracht van [medeverdachte 2] door anderen werd betaald.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en anderen en tussen [verdachte] en anderen bij de hennepkwekerij aan de [adres 2] in Tilburg. Tevens komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] met betrekking tot deze hennepkwekerij, waarbij de rol van [verdachte] vooral een uitvoerende was, terwijl [medeverdachte 2] wordt aangemerkt als financier, als degene die de touwtjes in handen had en als iemand die zich ook bemoeide met meer praktische zaken zoals de sleutel, borg en de huur. Ook volgt uit het sms-verkeer dat uiteindelijk de geproduceerde hennep zou worden verhandeld en dat [medeverdachte 2] degene is geweest die dit regelde. Beide rollen zijn van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te spreken.
Hennepkwekerij locatie Echt
Op 26 juli 2011 heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen aan de [adres 5] in Echt met daarin in totaal 1708 hennepplanten. In een kast in de hal is hennepafval gevonden. [verdachte] heeft verklaard dat hij daar dezelfde handelingen heeft verricht als in de [adres 2] , zodat de rechtbank er van uit gaat dat hij ook daar heeft opgeruimd en er hennepplanten heeft weggezet. [verdachte] wilde niets verklaren over de mededaders, alleen over zijn eigen aandeel. Gelet op de omvang van de kwekerij en de verklaring van [verdachte in ander onderzoek 5] dat hij de kwekerij samen met anderen heeft opgezet, dat hij ook de plantjes heeft water gegeven en dat er anderen aanwezig waren, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep gedurende in ieder geval meer dan één kweekperiode in de hennepkwekerij aan de [adres 5] in Echt.
Hennep in de [adres 1] Breda.
Op 12 oktober 2011 is er circa één kilo hennep aangetroffen in een garagebox aan de [adres 1] in Breda. [verdachte] heeft verklaard met deze loods niets te maken hebben. De rechtbank volgt dit echter niet. Uit de verklaring van de verhuurder van deze garagebox volgt dat [verdachte] de loods sinds 2008 huurde en er een ander slot in heeft laten zetten. Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat in deze garagebox tevens munitie is aangetroffen die specifiek bestemd blijkt te zijn voor het wapen dat in de woning van [verdachte] is aangetroffen en waarvan hij stelt dat dit van hem is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de spullen in de loods, waaronder de kilo hennep, aanwezig heeft gehad.
Hennepafval bij [adres 6] Breda
In de schuur bij de woning van [verdachte] werden bij een doorzoeking op 12 oktober 2011 twee vuilniszaken aangetroffen met vervuilde teelaarde. Vanwege de sterke hennepgeur vermoedde de politie dat de aarde afkomstig was van een hennepkwekerij. Daarnaast werden 25 lege zakken teelaarde en diverse andere apparaten aangetroffen die met een hennepkwekerij te maken kunnen hebben.
De rechtbank leidt uit de aangetroffen hennep in de [adres 1] en de hennepafval in de schuur aan de [adres 6] af dat [verdachte] zich ook na het aantreffen van de hennepkwekerijen in Tilburg en Echt nog altijd bezig hield met hennepteelt.
Hennepverzwaringsmiddel [adres 7] Breda
[verdachte] heeft verklaard dat het poeder, zijnde hennepverzwaringsmiddel, wat op 7 december 2011 in de door hem gehuurde loods in de [adres 7] in Breda is aangetroffen, afkomstig was van een andere loods. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze grote hoeveelheid - het betrof 287 emmers met in totaal 5433 kilo hennepverzwaringsmiddel - voorhanden heeft gehad, kennelijk om te gebruiken bij de hennepteelt. Nu het telefoonnummer van de eigenaar van de loods in de telefoon van [medeverdachte 2] is gevonden, waarvoor [medeverdachte 2] geen andere verklaring heeft gegeven, gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] het verzwaringsmiddel voorhanden gehad voor de hennephandel van [medeverdachte 2] .
Conclusie rechtbank tav [verdachte]
Samengevat kan worden gesteld dat [verdachte] zich in ieder geval in de periode 1 januari 2011 tot 16 januari 2012 tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt op verschillende locaties in Breda, Tilburg en Echt.
De rechtbank ziet in de bij de moeder van [verdachte] gevonden documenten en vier telefoons waarin sms-berichten zijn aangetroffen die mogelijk wijzen op export naar Engeland, anders dan de officieren van justitie, onvoldoende bewijs voor de export van hennep en zal verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken. Ook spreekt de rechtbank [verdachte] vrij van de hem tenlastegelegde hennephandel, nu van een actieve betrokkenheid daarbij niet is gebleken.
Feit 2
Ten aanzien van de FN Browning met munitie in de [adres 1] te Breda
In de slaapkamerkast in de woning van [verdachte] is een wapen van de categorie III met 10 kogelpatronen aangetroffen. [verdachte] heeft verklaard dat hij dit wapen had om zichzelf en zijn gezin te kunnen beschermen. Gelet op deze verklaring en de inhoud van het proces-verbaal bevindingen omschrijving vuurwapen en munitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit wapen en de bijbehorende munitie, te weten 10 kogelpatronen S&B 9 mm Luger, die in het magazijn zaten, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de AK-47 met munitie in de [adres 1] te Breda
Dat [verdachte] wetenschap had van de AK-47 en de munitie die op zolder bij zijn moeder is aangetroffen, heeft hij bekend. Zijn verklaring dat dit wapen niet van hem was, maar van zijn inmiddels overleden vader, acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. De moeder van verdachte, [moeder verdachte] , heeft immers verklaard dat zij niets wist van het wapen, nooit op zolder kwam en dat haar man niets met wapens had. Zij vermoedde dat haar zoon [verdachte] dit wapen er heeft weggelegd. Er zijn nog meer goederen van [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen in de woning van [moeder verdachte] waarvan [verdachte] ook de sleutel had, zodat het erop lijkt dat deze woning als opslagruimte of ‘safe house’ werd gebruikt. Ook uit het afgeluisterde gesprek wat [verdachte] met [medeverdachte 2] voerde op 13 oktober 2011, een dag na de doorzoeking waarbij dit wapen is gevonden, waarin [medeverdachte 2] zegt: “je kunt ook zeggen dat het van die ouwe was. Het is wel rottig maar ja. Snap je wat ik bedoel”, leidt de rechtbank af dat de verklaring dat het wapen van de vader van [verdachte] was, zoals [verdachte] dat later heeft verklaard, door [medeverdachte 2] is ingegeven en onjuist is. Deze ongeloofwaardige verklaring en de omstandigheid dat [verdachte] zich bezig hield met hennepteelt, een handel waarvan algemeen bekend is dat deze met andere vormen van criminaliteit gepaard gaat, tezamen met de omstandigheid dat [verdachte] ook andere wapens voorhanden heeft gehad, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] de AK-47, een vuurwapen in de categorie II en de aangetroffen munitie, namelijk in totaal 145 (137+5+3) kogelpatronen, allen munitie van de categorie III, in de woning van zijn moeder bewaarde en derhalve voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het busje traangas
Op 5 juni 2012 werd een busje ‘Police Security’ met onbekend CS-gas aangetroffen in de woning van [verdachte] . Nader forensisch onderzoek wees uit dat het een busje met pepperspray was, een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie 11, onder 68 van de WWM. [verdachte] heeft verklaard dat dit busje pepperspray van hem was en heeft aldus dit busje pepperspray voorhanden gehad.
Ten aanzien van de Smith en Wesson en munitie in de [adres 1] te Breda
[verdachte] heeft ontkend dat hij iets te maken had met (de aangetroffen spullen in) de garagebox aan de [adres 1] in Breda. Uit de verklaring van de verhuurder blijkt daarentegen dat [verdachte] de garagebox huurde en dat [verdachte] er nieuwe sloten in heeft laten zetten. Daarnaast blijkt de in de garagebox aangetroffen munitie en patroonmagazijnen specifiek bestemd te zijn voor de FN Browning die in de woning van [verdachte] is gevonden en de kogels hebben dezelfde bodemstempel S&B 9 mm Luger als de munitie die in de woning van [verdachte] lag. De munitie in de garagebox is dus dezelfde als de munitie die is aangetroffen in het wapen dat in de woning van [verdachte] is aangetroffen. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [verdachte] ook deze revolver Smith en Wesson, een vuurwapen in de categorie III, en de 81 (17+14+25+25) kogelpatronen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Feit 3
Ten aanzien van de handgranaten [adres 7] te Breda
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist van de wapens in de loods, dat deze bij een rommelmarkt of militaire dump waren gekocht en dat ze er al lagen toen hij in de loods kwam. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de handgranaten in de door hem gehuurde loods en dat hij deze dus voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van de twee handgranaten, wapens in de categorie II, acht de rechtbank daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Deelname criminele organisatie
Onder het bestanddeel ‘organisatie’ moet een samenwerkingsverband worden verstaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers aan de organisatie met als doel het bereiken van het gemeenschappelijke oogmerk van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van ‘deelneming’ aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn als aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2) de verdachte heeft een aandeel in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel ondersteunt dergelijke gedragingen.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel ‘deelneming’ aan een criminele organisatie ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Voor ‘deelneming’ is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De contouren van een groep, die meer is dan een toevallige verzameling individuen, zijn naar het oordeel van de rechtbank zichtbaar in de druggerelateerde delicten die de rechtbank bewezen heeft geacht ten aanzien van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij alle drie zijn aangemerkt als medepleger. Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is ook het gewoonte witwassen bewezen geacht. Ten aanzien van [verdachte] wordt het bezit van zware vuurwapens en munitie bewezen geacht. De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen die zij daarover in deze vonnissen heeft opgenomen.
De aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband blijkt verder uit de vele, dagelijkse contacten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij de werkzaamheden onderling werden afgestemd en er jarenlang - en in het geval van [verdachte] maandenlang - werd samengewerkt. Daarbij was sprake van een vaste rolverdeling. Ontmoetingen met derden vonden veelal plaats op vaste dagen en tijdstippen in horecagelegenheden en/of in een schuur bij de woning van [medeverdachte 2] op het woonwagenkamp [adres 3] . Er werd een boekhouding bijgehouden.
Alle vier de verdachten genereerden (een groot deel van hun) inkomsten uit het plegen van deze strafbare feiten. Er werd dus een gemeenschappelijk doel nagestreefd. Zij hadden ook allemaal wetenschap, gelet op de ten aanzien van hen bewezenverklaarde strafbare feiten, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren, merkt de rechtbank nog op dat, wanneer het oogmerk van de criminele organisatie gericht is op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard, het niet vereist is dat de deelnemers wetenschap hebben van al die verschillende soorten misdrijven (HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122). Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van overtredingen van de Opiumwet en gewoonte witwassen gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.