ECLI:NL:RBZWB:2018:5125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
02/984823-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hertsig
  • A. Vliegenberg
  • J. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake grootschalige productie en handel in synthetische drugs, witwassen en deelname aan een criminele organisatie

Op 4 september 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige man uit Breda, die werd beschuldigd van grootschalige productie en handel in synthetische drugs, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, samen met zijn zoon en zeven medeverdachten, werd in 2012 gearresteerd na een meerjarig onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, maar legde een lagere straf op dan geëist, omdat hij werd vrijgesproken van de smokkel van 400 kilogram cocaïne. De rechtbank verklaarde de met het witwassen vergaarde geldbedragen als bijkomende straf verbeurd.

De rechtbank behandelde de zaak meermalen, met de laatste zitting op 28 juni 2018. De officieren van justitie, mrs. Janssen en Lemstra, presenteerden hun standpunten, waarna het onderzoek ter terechtzitting op 24 augustus 2018 werd gesloten. De tenlastelegging omvatte onder andere het bezit van een pistool, pepperspray en kogelpatronen, alsook deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en handel in hennep en andere drugs.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten, waarbij hij een actieve rol had gespeeld in de criminele organisatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 342 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur, met een vervangende hechtenis van 120 dagen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de ontwrichtende effecten van criminele organisaties op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/984823-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is meermalen inhoudelijk behandeld, laatstelijk op de zitting van 28 juni 2018. De officieren van justitie, mrs. Janssen en Lemstra, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op de zitting van 24 augustus 2018.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is nader omschreven overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot 16 januari 2012 te Breda en/of Tilburg en/of Echt, in elk geval op een of meer (andere) plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, (telkens) zijnde (een) middelen) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
art 3 ahf/ond 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een of meer wapen(s) en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad, te weten:
in een woning aan de [adres 1]
- een pistool van het merk FN, model HP-35, kaliber 9 mm en/of
- een busje pepperspray en/of
- 10, althans een aantal, kogelpatronen van het kaliber 9 mm luger
in een woning aan de [adres 1]
  • een (automatisch) geweer, bekend onder de fabrieksnaam IZHEVSK, model AK-47, kaliber 7.62 x 39 mm en/of
  • 137, althans een aantal, kogelpatronen kaliber 7.62 x 39 mm en/of
  • 3, althans een aantal, kogelpatronen kaliber 7.65 en/of
  • 5, althans een aantal, kogelpatronen kaliber 222 en/of
in een garagebox gelegen aan de [adres 1]
  • 50, althans een aantal, kogelpatronen kaliber 9 mm (met bodemstempel S&B Sellier en Bellot 9 mm Luger) en/of
  • 14, althans een aantal, kogelpatronen kaliber .38OAUT en/of
  • 17, althans een aantal, kogelpatronen kaliber .30M1 en/of
  • een of meer patroonmagazijn(en)
(zie ordner: zaaksdossier Wet wapens en munitie)
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 07 december 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer wapens van categorie II, te weten twee, althans een of meer handgranaten, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 december 2011 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) van categorie 1 onder 7°, te weten twee handgranaten niet voorzien van een explosieve stof, zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2009 tot 16 januari 2012 te Breda, althans in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, mede bestaande uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
  • het in- en/of uitvoeren en/of telen en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van hennep en/of
  • het in- en/of uitvoeren en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van amfetamine en/of MDMA en/of metamfetamine en/of cocaïne en/of
  • het witwassen van met criminele activiteiten verkregen geld;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De rechtbank is bevoegd.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 4 nietig dient te worden verklaard nu sprake is van een obscuur libel doordat de feitelijke handelingen die verdachte worden verweten en waarmee hij deze zou hebben gepleegd niet worden genoemd.
De raadsman heeft zich voorts aangesloten bij andere verweren, in deze zaak gevoerd door de verdediging van medeverdachten. In de zaak tegen [medeverdachte 1] (en in andere zaken) is aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, nu deze in strijd met de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering aan een tenlastelegging stelt onvoldoende gedetailleerd is en de feiten onvoldoende concreet naar tijd en plaats omschrijft. Dat verweer is samen te vatten als volgt. Bij de verweten overtreding van de Opiumwet wordt de duur van de onderzoeksperiode omschreven als zijnde de pleegperiode. Daarnaast worden de teelt en handel van hennep niet uitgesplitst in feitelijkheden en worden niet alleen specifieke pleegplaatsen genoemd maar omvat de tenlastelegging in feite ook alle andere plaatsen in zowel Nederland als België. De tenlastelegging is aldus te algemeen en te onduidelijk omschreven, zodat niet duidelijk is in hoeverre het feitencomplex is afgebakend.
De algemene verwijzingen in de tenlastelegging naar de inhoud van het dossier zijn tot slot te mager.
De rechtbank overweegt als volgt.
ten aanzien van de obscuur libel:
Ten aanzien van feit 1 (de hennep) is hiervan zeker geen sprake. De officier van justitie heeft een in hennepzaken min of meer standaard tekst voor de tenlastelegging gehanteerd, die moet worden gelezen in combinatie met het achterliggende zaaksdossier. Datzelfde geldt voor feit 4. In beide gevallen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen op dit punt hierna zal worden overwogen.
ten aanzien van de in andere zaken aangevoerde gronden:
De rechtbank stelt voorts (ten aanzien van zowel feit 1 als feit 4 in deze zaak) vast dat bij grote strafzaken zoals de onderhavige in tenlasteleggingen de feiten wel vaker enigszins algemeen worden omschreven. De in artikel 261 Wetboek van Strafvordering omschreven ondergrens is echter in dit concrete geval niet overschreden. Een tenlastelegging dient immers niet sec gelezen te worden, maar in combinatie met de inhoud van het onderliggende dossier waarnaar de betreffende feitsomschrijving verwijst.
De rechtbank stelt vast dat ieder zaaksdossier per onderwerp een relaasproces-verbaal omvat waarin alle van belang zijnde onderwerpen zijn samengevat en omschreven.
Aan de hand van dat relaasproces-verbaal kan de verdediging eenvoudig die duidelijkheid vinden. Aldus is voldaan aan de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering aan een dagvaarding stelt. De dagvaarding is geldig.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman meent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens een dermate grove overschrijding van de redelijke termijn van vervolging dat niet meer met strafvermindering kan worden volstaan. Daarnaast sluit de raadsman zich aan bij de (formele) verweren van de raadslieden in zaken van medeverdachten, voor zover die doel treffen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn fors is overschreden. Zij komt daarop nog later terug. Maar naar vaste jurisprudentie kan een dergelijke overschrijding, hoe fors ook, nimmer leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in diens vervolging.
De in zaken van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gevoerde (formele) verweren zijn niet relevant in de strafzaak tegen verdachte en stuiten af op het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering vastgelegde relativiteitsvereiste (Schutznorm).
Op grond van vorenstaande zijn er geen omstandigheden aangevoerd die dienen te leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Deze kan derhalve in de vervolging worden ontvangen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het navolgende.
Uit tap- en OVC-gesprekken is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 2] zich bezighield met het telen van en de handel in hennep en dat [verdachte] daarbij nauw betrokken was, aldus de officier van justitie. [verdachte] had immers dagelijks contact met [medeverdachte 2] en werkte in diens opdracht. Hij had geen legale bron van inkomsten en voorzag kennelijk op die manier in zijn levensonderhoud. Dit strookt ook met het feit dat zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] ook in 2005 al in de hennephandel zaten, aldus de officier van justitie.
Voorts blijkt zijn betrokkenheid uit de deels bekennende verklaring van [verdachte] , alsmede uit aangetroffen sporen, zoals hennepverzwaringsmiddelen, vervuilde aarde en zuigmonsters.
In dit onderzoek zijn twee grote kwekerijen ontmanteld, een in Tilburg en een in Echt en bij beide waren zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] nauw betrokken.
Via in de woning van de moeder van [verdachte] aangetroffen telefoons werd onderhandeld met het buitenland over hennep, zodat ook de export daarvan vaststaat.
Ten aanzien van de aangetroffen wapens heeft verdachte het bezit van het bij hem aangetroffen vuurwapen, merk FN, met munitie, alsmede het busje pepperspray bekend. Maar volgens de officier van justitie had verdachte ook de AK-47 die bij zijn moeder werd aangetroffen met munitie voorhanden. Zijn verklaring dat deze van zijn overleden vader was is door met name de verklaring van de moeder van [verdachte] ongeloofwaardig, hetgeen ook wordt ondersteund doordat [medeverdachte 2] hem kort na de doorzoeking adviseerde om maar te zeggen dat dit wapen “van die ouwe was”.
Ook de in een garagebox tegenover de woning van de moeder van verdachte aangetroffen patronen had verdachte voorhanden, nu onder [medeverdachte 2] een sleutel van die garagebox werd aangetroffen en de eigenaar van de garagebox verklaarde dat hij deze had verhuurd aan verdachte. Het bezit van de aangetroffen handgranaten heeft verdachte in feite bekend, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van de criminele organisatie wist verdachte in zijn algemeenheid dat hij deel uitmaakte van een organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Genoegzaam blijkt van een duurzame samenwerking van hem en met name [medeverdachte 2] en dat daarbij werd geprobeerd hun criminele activiteiten uit het zicht van de politie te houden. Telefoons moesten thuis blijven of uitgezet worden, auto’s werden op andermans naam gezet en binnen de organisatie waren wapens voorhanden en jammers. Verdachte was belast met de bewaring van de wapens, waaruit alleen al zijn actieve en bewuste deelname bleek. Verder ontving verdachte zijn inkomsten van de organisatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een volledige bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het navolgende.
Ten aanzien van de hennepzaak erkent verdachte dat hij hand- en spandiensten verrichte ten behoeve van de in Tilburg aangetroffen hennepkwekerij, alsook ten aanzien van de kwekerij die in Echt werd opgerold. Zijn rol was echter ondergeschikt en hij werkte tegen een uurloon. Bovendien was de periode aanmerkelijk korter dan hem wordt verweten.
Bewijs voor de overige aangetroffen hennep gerelateerde voorwerpen is er echter niet. Bovendien staat vast dat verdachte slechts een beperkte, ondersteunende rol speelde.
Ten aanzien van de wapens had verdachte een vuurwapen en een busje pepperspray, maar dit was puur ter bescherming van hem en de zijnen, hetgeen te verklaren is door de gewelddadige dood van [slachtoffer 1] . Voor de overige vuurwapens en de handgranaten is onvoldoende bewijs en al helemaal geen opzet, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Datzelfde lot treft het voorhanden hebben van handgranaten.
De raadsman betwist dat sprake was van een criminele organisatie, maar zo de rechtbank zulks wel bewezen acht was de deelname van verdachte dermate beperkt en staat vast dat zijn opzet niet gericht was daarop, zodat hij toch dient te worden vrijgesproken. In alle OVC- en tapgesprekken komt verdachte niet voor, zijn naam wordt hoegenaamd nergens genoemd en hij werd nimmer gesignaleerd bij ontmoetingen in horecagelegenheden. Ook komt zijn naam niet voor in de andere strafzaken waaraan wordt gerelateerd. Integendeel, uit de taps en observaties blijkt dat verdachte slechts kluswerkzaamheden verrichte voor met name zijn goede vriend [medeverdachte 2] en zo er al kan worden aangenomen dat hij criminele instructies ontving dan blijkt alleen daaruit al dat hij geen gelijkwaardige, maar een ondergeschikte rol had. Er was dus geen sprake van een gestructureerd, duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad én hiërarchie, waarbij het oogmerk was het plegen van misdrijven. Integendeel, verdachte gaf de plantjes water maar was op geen enkele wijze bij de besluitvorming betrokken, was nimmer betrokken bij gesprekken waaruit kan blijken dat een eventuele organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven en wist daar ook niets van. Tot slot was zijn opzet niet gericht op een dergelijke deelname. Hij was hooguit slechts werknemer van [medeverdachte 2] .
4.3
De bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de bijlagen bij dit vonnis, uitgesplitst per zaaksdossier.
4.4
De bewijsoverwegingen
Algemene overweging tap- en OVC-gesprekken
In het dossier Carneool bevinden zich veel afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken. De officier van justitie leidt uit onder meer die gesprekken af dat verdachten zich bezig hebben gehouden met de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten. De bij deze gesprekken betrokken verdachten hebben een beroep gedaan op hun zwijgrecht. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
De rechtbank moet nagaan of de gesprekken voor één uitleg of meerdere uitleg vatbaar zijn. In het laatste geval is voorzichtigheid geboden bij het geven van een interpretatie van die gesprekken.
Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over') niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’).
Feit 1
Algemene overweging tap- en OVC-gesprekken
In het dossier Carneool bevinden zich veel afgeluisterde en opgenomen telefoon- en zogenoemde OVC-gesprekken. De officier van justitie leidt uit onder meer die gesprekken af dat verdachten zich bezig hebben gehouden met de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten. De bij deze gesprekken betrokken verdachten hebben zowel bij de politie als ter terechtzitting een beroep gedaan op hun zwijgrecht. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van het ten laste gelegde is (onder andere) van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van die afgeluisterde en opgenomen telefoon- en OVC-gesprekken.
De rechtbank moet nagaan of de gesprekken voor één uitleg of meerdere uitleg vatbaar zijn. In het laatste geval is voorzichtigheid geboden bij het geven van een interpretatie van die gesprekken.
Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over') niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’).
Hennep algemeen
Uit de in de bijlage genoemde OVC-gesprekken volgt voor de rechtbank dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met handel in en teelt van hennep en dat hierover werd gesproken door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De rechtbank leidt dit af uit de (niet voor meerdere uitleg vatbare) genoemde termen als (buiten)wiet, fosfor, verzwaringsmiddelen, loodsen vol wiet, kilo’s en daarnaast het noemen van geldbedragen, winst maken en beuren, hoeveelheden en hoogte van planten, het bespreken van kwaliteit en ontevreden klanten. Ook volgt daaruit dat het daarbij steeds gaat om de hennep van [medeverdachte 2] . Ook in zoverre zijn de OVC-gesprekken niet voor meer uitleg vatbaar. [medeverdachte 2] heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen, zodat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan deze interpretatie van de inhoud van de OVC-gesprekken.
Hennepteelt
Hennepkwekerij [adres 2] Tilburg
Op 24 mei 2011 is aan de [adres 2] te Tilburg een hennepkwekerij aangetroffen waar in totaal 3062 hennepplanten stonden.
Betrokkenheid van [verdachte]
De betrokkenheid van [verdachte] bij deze hennepkwekerij blijkt uit zijn verklaring dat hij werkzaamheden verrichtte voor deze kwekerij. Hij heeft verklaard dat hij de loods heeft opgeruimd, zand heeft aangebracht, planten heeft weggezet en de planten water gaf. Hij wilde zijn opdrachtgevers niet noemen. Op camerabeelden is te zien dat [verdachte] in de periode van 18 maart 2011 tot en met 20 mei 2011 regelmatig in de loods kwam met gebruikmaking van de sleutel en dat hij hierbij samen was met een of meer anderen Tevens gaat de rechtbank er vanuit dat het [verdachte] is geweest die zich heeft voorgedaan als ene [alias] en die op 12 en 25 januari 2011 naar Essent heeft gebeld om de stroom aan te vragen voor de [adres 2] in Tilburg. De politie heeft immers op beide momenten de stem van de beller herkend als die van [verdachte] . Dat [verdachte] de kwekerij onderhield met anderen volgt tevens uit de verklaring van [verdachte in ander onderzoek 1] dat [verdachte] hem ophaalde om daar (samen) werkzaamheden te verrichten voor de hennepkwekerij.
Betrokkenheid [medeverdachte 2]
De betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij deze hennepkwekerij leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden.
Telefooncontacten met “ [alias] ” of “ [alias] ”
In de periode van 27 oktober 2010 tot en met 24 november 2010 en van 23 maart 2011 tot en met 4 mei 2011 hadden de verdachten in een ander strafrechtelijk onderzoek Maskerbij, te weten [verdachte in ander onderzoek 2] , [verdachte in ander onderzoek 3] en [verdachte in ander onderzoek 4] per sms contact met iemand die als “ [alias] ” of “ [alias] ” werd aangeduid. In dezelfde periode werd door deze “ [alias] ” of “ [alias] ” gebruik gemaakt van 5 verschillende telefoonnummers: [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Deze telefoonnummers waren slechts tijdelijk in gebruik en volgenden elkaar in de tijd ook op. De persoon die werd aangeduid als “ [alias] ” of “ [alias] ” gaf ook regelmatig aan dat het opvolgende nummer zijn nieuwe nummer was.
De persoon die in de telefooncontacten werd aangeduid als “ [alias] ” of “ [alias] ”, gebruikte regelmatig het woordje “perfect” in zijn berichten zoals ook [medeverdachte 2] dat deed in de diverse afgeluisterde gesprekken.
De telefoon met het aansluitnummer [telefoonnummer] straalde van de 143 belcontacten 89 maal aan op een zendmast op circa 400 meter van het adres van [medeverdachte 2] op het woonwagenkamp aan de [adres 3] in Breda. De telefoon met het aansluitnummer [telefoonnummer] straalde van de in totaal 179 belcontacten 81 maal een zendmast op 600 meter en 13 maal een zendmast op circa 900 meter van dat adres.
De in het kader van het onderzoek getapte telefoon van [medeverdachte 2] straalde op 8 april 2011 om 15.45 uur een zendmast aan op de [adres 4] in Mierlo. Op datzelfde moment straalde het nummer [telefoonnummer] dezelfde zendmast aan. Een drie kwartier later, stralen beide telefoonnummers een zendmast aan in Gilze. De zendmasten staat op circa 400 meter afstand van elkaar.
In een Audi S8 die in gebruik was bij [medeverdachte 2] zat een zogenaamd track and trace systeem. Daaruit blijkt dat deze Audi S8 op verschillende momenten op 7 en 8 april 2011 in Gilze en Mierlo is op momenten dat de telefoon met aansluitnummer [telefoonnummer] zendmasten in Gilze respectievelijk Mierlo aanstraalt. Het toestel met dit telefoonnummer straalt van de 104 belcontacten ook 83 keer aan op een zendmast op circa 250 meter van het woonwagenkamp waar [medeverdachte 2] woonde.
De telefoonaansluiting [telefoonnummer] had alleen contact met de telefoonnummers in gebruik bij [verdachte in ander onderzoek 2] en [verdachte in ander onderzoek 3] en ook alleen per sms. Deze aansluiting straalde doorgaans een zendmast aan op circa 400 meter afstand van het woonwagenkamp.
Daarnaast geldt nog het volgende. De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] sms’te op 24 maart 2011 naar een nummer in gebruik bij [verdachte in ander onderzoek 2] ( [telefoonnummer] ) dat hij de dag erna om 12 uur in Antwerpen is en de gebruiker van nummer [telefoonnummer] bevestigt de afspraak. Uit observaties uit het onderzoek Carneool is gebleken dat [medeverdachte 2] nagenoeg elke vrijdag rond 12 uur in het Empire Shopping Center in Antwerpen is en uit camerabeelden blijkt ook dat hij daar ook op 25 maart 2011 om 12.00 uur, eveneens een vrijdag, was. [verdachte in ander onderzoek 2] is die dag daar niet gezien. Wel volgt er rond 13.00 uur een sms van de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] dat hij net pas klaar was en later wel bij hem zou langsgaan. Uit later sms-verkeer van die dag volgt dat dit kennelijk niet is gebeurd, maar de dag erna smst de gebruiker van het nummer [telefoonnummer] om 12.29 uur wederom naar [telefoonnummer] met de boodschap dat hij er over 15 minuten is. Een kwartier later smst hij dat er niemand is en dat hij de dag erna weer even langskomt. Uit de camerabeelden van het woonwagenkamp volgt voorts dat op die dag om 12.44 uur een Audi Quattro op naam van de echtgenote van [verdachte in ander onderzoek 2] het woonwagenkamp oprijdt en er 4 minuten later weer wegrijdt.
Gelet op het voorgaande vertoont zowel de wijze van gebruik van de genoemde telefoonnummers als de inhoud van het sms-verkeer dat van en naar deze nummers heeft plaatsgevonden, in relatie bezien met de camerabeelden, observaties en zendmastgebruik, een zodanige samenhang met [medeverdachte 2] dat van toeval geen sprake meer kan zijn. Nu hiervoor van de zijde van [medeverdachte 2] ook geen andere verklaring is gegeven, staat voor de rechtbank vast dat de gebruiker van de verschillende telefoonnummers die zich [alias] of [alias] noemt, [medeverdachte 2] is.
Uit de inhoud van de gesprekken tussen eerder genoemde personen uit het onderzoek Maskerbij en “ [alias] ” of “ [alias] ”, en dus met [medeverdachte 2] , volgt naar het oordeel van de rechtbank de betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij de hennepkwekerij aan de [adres 2] in Tilburg. Meer in het bijzonder kan daaruit worden afgeleid dat [medeverdachte 2] degene was die deze hennepkwekerij exploiteerde, in die zin dat hij erop toezag dat het huurcontract en de borg werden geregeld en dat de toegang tot de kwekerij werd verzekerd door het laten plaatsen van nieuwe sloten, terwijl ook [medeverdachte 2] zelf de beschikking had over de sleutel van deze kwekerij. Dat de gesprekken ook daadwerkelijk over deze kwekerij gaan volgt uit de woorden “Til”, uit de omstandigheid dat [medeverdachte 2] het nummer van de eigenaar geeft: 531135440, wat sterk lijkt op het nummer [telefoonnummer] , zijnde het nummer van “ [verhuurder loods] ”. Laatstgenoemde persoon blijkt de verhuurder te zijn ( [bedrijf] ) van de loods aan de [adres 2] .
Huurpenningen [adres 2]
[bedrijf] is de verhuurder van de loods aan de [adres 2] in Tilburg. In een telefoongesprek op 4 maart 2011 spreekt [medeverdachte 2] met [verdachte] over “ [bedrijf] ”. In het licht van de overige bewijsmiddelen en gelet op het ontbreken van een nadere uitleg hierover van [medeverdachte 2] , houdt de rechtbank het ervoor dat dit gesprek ook betrekking heeft op de kwekerij aan de [adres 2] .
Op 4 en 25 maart 2011 werd via het Grens Wissel Kantoor (hierna: GWK) huur betaald aan [bedrijf] voor de maanden februari en maart 2011 door iemand die zich [alias] noemde. Op 4 maart 2011 omstreeks 21.57 uur heeft [medeverdachte 2] met [medeverdachte onderzoek 1] een gesprek over dat andere wat gelukt is, waarvoor [medeverdachte onderzoek 1] een ‘bewijsje’ heeft.
Uit het eerder aangehaalde afgeluisterde telefoongesprek van 25 januari 2011 wat [verdachte] met Essent voert – zich uitgevende als [alias] – is de stem van [medeverdachte onderzoek 1] te horen op de achtergrond, zodat de rechtbank constateert dat [medeverdachte onderzoek 1] en [verdachte] eveneens in elkaars bijzijn hebben verkeerd bij een handeling betreffende de [adres 2] .
Op 27 april 2011 is om 12.51 uur op het GWK in Tilburg een betaling ten gunste van [bedrijf] te Tilburg gedaan door iemand die opgaf te zijn [medeverdachte onderzoek 1] , met als betalingsinformatie “huur april 2011”. Op dezelfde dag om 18.02 uur werd eveneens in het GWK te Tilburg een betaling ten gunste van [bedrijf] gedaan. Degene die betaalt is dan [medeverdachte onderzoek 1] . De betalingsinformatie luidt “huur mei 2011”. Die dag om 21.26 uur is er telefonisch contact tussen [medeverdachte onderzoek 1] en [medeverdachte 2] , waarbij [medeverdachte 2] vroeg of het alle twee gelukt is, wat door [medeverdachte onderzoek 1] werd bevestigd.
Uit observaties blijkt dat een bus op naam van [bedrijf 2] , op zowel 4 en 24 maart als op 27 april 2011, zijnde data gelegen op of rondom de dag van de huurbetalingen, te zien is op het woonwagenkamp aan de [adres 3] in Breda. Gelet hierop, gezien de telefonische contacten tussen [medeverdachte onderzoek 1] en [medeverdachte 2] rond deze momenten en nu uit het dossier volgt dat [medeverdachte onderzoek 1] gebruik maakte van een telefoonnummer op naam van [bedrijf 2] , was [medeverdachte onderzoek 1] vermoedelijk ook de bestuurder van deze bus.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat er op verschillende data op of rond de huurbetalingen ten behoeve van de loods aan de [adres 2] steeds contact was tussen [medeverdachte 2] en mensen die de huur contant hebben gestort dan wel bemoeienis hadden met deze stortingen. Uit de inhoud van de contacten en de momenten waarop deze hebben plaatsgevonden, in samenhang bezien met de voornoemde concrete informatie over de daadwerkelijke betalingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate dat de gesprekken betrekking hadden op deze betalingen en dat de huur van deze loods in opdracht van [medeverdachte 2] door anderen werd betaald.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en anderen en tussen [verdachte] en anderen bij de hennepkwekerij aan de [adres 2] in Tilburg. Tevens komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] met betrekking tot deze hennepkwekerij, waarbij de rol van [verdachte] vooral een uitvoerende was, terwijl [medeverdachte 2] wordt aangemerkt als financier, als degene die de touwtjes in handen had en als iemand die zich ook bemoeide met meer praktische zaken zoals de sleutel, borg en de huur. Ook volgt uit het sms-verkeer dat uiteindelijk de geproduceerde hennep zou worden verhandeld en dat [medeverdachte 2] degene is geweest die dit regelde. Beide rollen zijn van voldoende gewicht geweest om van medeplegen te spreken.
Hennepkwekerij locatie Echt
Op 26 juli 2011 heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen aan de [adres 5] in Echt met daarin in totaal 1708 hennepplanten. In een kast in de hal is hennepafval gevonden. [verdachte] heeft verklaard dat hij daar dezelfde handelingen heeft verricht als in de [adres 2] , zodat de rechtbank er van uit gaat dat hij ook daar heeft opgeruimd en er hennepplanten heeft weggezet. [verdachte] wilde niets verklaren over de mededaders, alleen over zijn eigen aandeel. Gelet op de omvang van de kwekerij en de verklaring van [verdachte in ander onderzoek 5] dat hij de kwekerij samen met anderen heeft opgezet, dat hij ook de plantjes heeft water gegeven en dat er anderen aanwezig waren, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennep gedurende in ieder geval meer dan één kweekperiode in de hennepkwekerij aan de [adres 5] in Echt.
Hennep in de [adres 1] Breda.
Op 12 oktober 2011 is er circa één kilo hennep aangetroffen in een garagebox aan de [adres 1] in Breda. [verdachte] heeft verklaard met deze loods niets te maken hebben. De rechtbank volgt dit echter niet. Uit de verklaring van de verhuurder van deze garagebox volgt dat [verdachte] de loods sinds 2008 huurde en er een ander slot in heeft laten zetten. Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat in deze garagebox tevens munitie is aangetroffen die specifiek bestemd blijkt te zijn voor het wapen dat in de woning van [verdachte] is aangetroffen en waarvan hij stelt dat dit van hem is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de spullen in de loods, waaronder de kilo hennep, aanwezig heeft gehad.
Hennepafval bij [adres 6] Breda
In de schuur bij de woning van [verdachte] werden bij een doorzoeking op 12 oktober 2011 twee vuilniszaken aangetroffen met vervuilde teelaarde. Vanwege de sterke hennepgeur vermoedde de politie dat de aarde afkomstig was van een hennepkwekerij. Daarnaast werden 25 lege zakken teelaarde en diverse andere apparaten aangetroffen die met een hennepkwekerij te maken kunnen hebben.
De rechtbank leidt uit de aangetroffen hennep in de [adres 1] en de hennepafval in de schuur aan de [adres 6] af dat [verdachte] zich ook na het aantreffen van de hennepkwekerijen in Tilburg en Echt nog altijd bezig hield met hennepteelt.
Hennepverzwaringsmiddel [adres 7] Breda
[verdachte] heeft verklaard dat het poeder, zijnde hennepverzwaringsmiddel, wat op 7 december 2011 in de door hem gehuurde loods in de [adres 7] in Breda is aangetroffen, afkomstig was van een andere loods. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze grote hoeveelheid - het betrof 287 emmers met in totaal 5433 kilo hennepverzwaringsmiddel - voorhanden heeft gehad, kennelijk om te gebruiken bij de hennepteelt. Nu het telefoonnummer van de eigenaar van de loods in de telefoon van [medeverdachte 2] is gevonden, waarvoor [medeverdachte 2] geen andere verklaring heeft gegeven, gaat de rechtbank er van uit dat [verdachte] het verzwaringsmiddel voorhanden gehad voor de hennephandel van [medeverdachte 2] .
Conclusie rechtbank tav [verdachte]
Samengevat kan worden gesteld dat [verdachte] zich in ieder geval in de periode 1 januari 2011 tot 16 januari 2012 tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt op verschillende locaties in Breda, Tilburg en Echt.
De rechtbank ziet in de bij de moeder van [verdachte] gevonden documenten en vier telefoons waarin sms-berichten zijn aangetroffen die mogelijk wijzen op export naar Engeland, anders dan de officieren van justitie, onvoldoende bewijs voor de export van hennep en zal verdachte daarom van dit onderdeel vrijspreken. Ook spreekt de rechtbank [verdachte] vrij van de hem tenlastegelegde hennephandel, nu van een actieve betrokkenheid daarbij niet is gebleken.
Feit 2
Ten aanzien van de FN Browning met munitie in de [adres 1] te Breda
In de slaapkamerkast in de woning van [verdachte] is een wapen van de categorie III met 10 kogelpatronen aangetroffen. [verdachte] heeft verklaard dat hij dit wapen had om zichzelf en zijn gezin te kunnen beschermen. Gelet op deze verklaring en de inhoud van het proces-verbaal bevindingen omschrijving vuurwapen en munitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit wapen en de bijbehorende munitie, te weten 10 kogelpatronen S&B 9 mm Luger, die in het magazijn zaten, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de AK-47 met munitie in de [adres 1] te Breda
Dat [verdachte] wetenschap had van de AK-47 en de munitie die op zolder bij zijn moeder is aangetroffen, heeft hij bekend. Zijn verklaring dat dit wapen niet van hem was, maar van zijn inmiddels overleden vader, acht de rechtbank echter niet geloofwaardig. De moeder van verdachte, [moeder verdachte] , heeft immers verklaard dat zij niets wist van het wapen, nooit op zolder kwam en dat haar man niets met wapens had. Zij vermoedde dat haar zoon [verdachte] dit wapen er heeft weggelegd. Er zijn nog meer goederen van [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen in de woning van [moeder verdachte] waarvan [verdachte] ook de sleutel had, zodat het erop lijkt dat deze woning als opslagruimte of ‘safe house’ werd gebruikt. Ook uit het afgeluisterde gesprek wat [verdachte] met [medeverdachte 2] voerde op 13 oktober 2011, een dag na de doorzoeking waarbij dit wapen is gevonden, waarin [medeverdachte 2] zegt: “je kunt ook zeggen dat het van die ouwe was. Het is wel rottig maar ja. Snap je wat ik bedoel”, leidt de rechtbank af dat de verklaring dat het wapen van de vader van [verdachte] was, zoals [verdachte] dat later heeft verklaard, door [medeverdachte 2] is ingegeven en onjuist is. Deze ongeloofwaardige verklaring en de omstandigheid dat [verdachte] zich bezig hield met hennepteelt, een handel waarvan algemeen bekend is dat deze met andere vormen van criminaliteit gepaard gaat, tezamen met de omstandigheid dat [verdachte] ook andere wapens voorhanden heeft gehad, brengt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] de AK-47, een vuurwapen in de categorie II en de aangetroffen munitie, namelijk in totaal 145 (137+5+3) kogelpatronen, allen munitie van de categorie III, in de woning van zijn moeder bewaarde en derhalve voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het busje traangas
Op 5 juni 2012 werd een busje ‘Police Security’ met onbekend CS-gas aangetroffen in de woning van [verdachte] . Nader forensisch onderzoek wees uit dat het een busje met pepperspray was, een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie 11, onder 68 van de WWM. [verdachte] heeft verklaard dat dit busje pepperspray van hem was en heeft aldus dit busje pepperspray voorhanden gehad.
Ten aanzien van de Smith en Wesson en munitie in de [adres 1] te Breda
[verdachte] heeft ontkend dat hij iets te maken had met (de aangetroffen spullen in) de garagebox aan de [adres 1] in Breda. Uit de verklaring van de verhuurder blijkt daarentegen dat [verdachte] de garagebox huurde en dat [verdachte] er nieuwe sloten in heeft laten zetten. Daarnaast blijkt de in de garagebox aangetroffen munitie en patroonmagazijnen specifiek bestemd te zijn voor de FN Browning die in de woning van [verdachte] is gevonden en de kogels hebben dezelfde bodemstempel S&B 9 mm Luger als de munitie die in de woning van [verdachte] lag. De munitie in de garagebox is dus dezelfde als de munitie die is aangetroffen in het wapen dat in de woning van [verdachte] is aangetroffen. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat [verdachte] ook deze revolver Smith en Wesson, een vuurwapen in de categorie III, en de 81 (17+14+25+25) kogelpatronen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Feit 3
Ten aanzien van de handgranaten [adres 7] te Breda
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist van de wapens in de loods, dat deze bij een rommelmarkt of militaire dump waren gekocht en dat ze er al lagen toen hij in de loods kwam. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de handgranaten in de door hem gehuurde loods en dat hij deze dus voorhanden heeft gehad. Het voorhanden hebben van de twee handgranaten, wapens in de categorie II, acht de rechtbank daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Deelname criminele organisatie
Onder het bestanddeel ‘organisatie’ moet een samenwerkingsverband worden verstaan met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Voor bewijs van het bestanddeel ‘oogmerk’ kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd, aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers aan de organisatie met als doel het bereiken van het gemeenschappelijke oogmerk van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van ‘deelneming’ aan een criminele organisatie kan slechts sprake zijn als aan twee vereisten is voldaan:
1) de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
2) de verdachte heeft een aandeel in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel ondersteunt dergelijke gedragingen.
Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. In het bestanddeel ‘deelneming’ aan een criminele organisatie ligt tevens het opzet van de verdachte besloten. Voor ‘deelneming’ is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De contouren van een groep, die meer is dan een toevallige verzameling individuen, zijn naar het oordeel van de rechtbank zichtbaar in de druggerelateerde delicten die de rechtbank bewezen heeft geacht ten aanzien van de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij alle drie zijn aangemerkt als medepleger. Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is ook het gewoonte witwassen bewezen geacht. Ten aanzien van [verdachte] wordt het bezit van zware vuurwapens en munitie bewezen geacht. De rechtbank verwijst naar de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen die zij daarover in deze vonnissen heeft opgenomen.
De aanwezigheid van een gestructureerd samenwerkingsverband blijkt verder uit de vele, dagelijkse contacten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] , waarbij de werkzaamheden onderling werden afgestemd en er jarenlang - en in het geval van [verdachte] maandenlang - werd samengewerkt. Daarbij was sprake van een vaste rolverdeling. Ontmoetingen met derden vonden veelal plaats op vaste dagen en tijdstippen in horecagelegenheden en/of in een schuur bij de woning van [medeverdachte 2] op het woonwagenkamp [adres 3] . Er werd een boekhouding bijgehouden.
Alle vier de verdachten genereerden (een groot deel van hun) inkomsten uit het plegen van deze strafbare feiten. Er werd dus een gemeenschappelijk doel nagestreefd. Zij hadden ook allemaal wetenschap, gelet op de ten aanzien van hen bewezenverklaarde strafbare feiten, dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had.
Naar aanleiding van de door de raadsman gevoerde verweren, merkt de rechtbank nog op dat, wanneer het oogmerk van de criminele organisatie gericht is op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard, het niet vereist is dat de deelnemers wetenschap hebben van al die verschillende soorten misdrijven (HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122).
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van overtredingen van de Opiumwet en gewoonte witwassen gericht samenwerkingsverband en dat hij daarnaast ook een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijin
of omstreeksde periode van
1 januari 2011tot 16 januari 2012 te Breda en
/ofTilburg en
/ofEcht
in elk geval op een of meer (andere) plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens)tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen,opzettelijk
binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/ofheeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)hoeveelhe
(i)den van meer dan 30 gram hennep, (telkens) zijnde een middel
en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hijop
of omstreeks12 oktober 2011 te Breda
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen een of meerwapens en
/ofmunitie van categorie II
en/of III voorhanden heeft gehad, te weten:
in een woning aan de [adres 1]
- een pistool van het merk FN, model HP-35, kaliber 9 mm en
/of
- een busje pepperspray en
/of
- 10
althans een aantal,kogelpatronen van het kaliber 9 mm Luger
in een woning aan de [adres 1]
  • een (automatisch) geweer, bekend onder de fabrieksnaam IZHEVSK, model AK-47, kaliber 7.62 x 39 mm en
  • 137
  • 3
  • 5
in een garagebox gelegen aan de [adres 1]
  • 50
  • 14
  • 17
  • een of meerpatroonmagazijnen;
3 primair.
hijop
of omstreeks07 december 2011 te Breda
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meerwapens van categorie II, te weten twee
, althans een of meerhandgranaten, voorhanden heeft gehad;
4.
hijin
of omstreeksde periode van
1 januari 2011tot 16 januari 2012
te Breda, althansin Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, mede bestaande uit [medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
  • het
  • het
  • het witwassen van met criminele activiteiten verkregen geld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaar en 4 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Met deze eis komt de officier van justitie tegemoet aan een overschrijding van de redelijke termijn, die naar haar mening bij deze verdachte op 2½ jaar dient te worden gesteld en daarom zou moeten leiden tot een strafvermindering van 15 procent.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat rekening moet worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 2 jaar. De opgelopen vertraging kan niet aan verdachte worden verweten.
Daar komt bij dat thans, anders dan 6 tot 7 jaar geleden, anders naar dit soort feiten wordt gekeken en deze strenger worden bestraft, hetgeen niet in het nadeel van verdachte mag werken.
De raadsman wijst op de grote publiciteit in deze zaak, waardoor ook verdachte is getroffen en zelfs zijn veiligheid in gevaar is gekomen.
Gelet op de ondergeschikte rol in het geheel, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte die door de ziekte van zijn vrouw de zorg over haar en hun twee kinderen heeft, kan naast een gevangenisstraf ter hoogte van het reeds uitgezeten voorarrest, volgens de raadsman worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte erkent betrokken te zijn geweest bij twee grote hennepkwekerijen met 3062 planten (Tilburg) respectievelijk 1708 planten (Echt). In Tilburg was eenmaal geoogst, zodat de rechtbank in totaal uitgaat van circa 8000 planten. Zijn betrokkenheid ging echter veel verder, nu bij hem ook 5.453 kilogram hennepverzwaringsmiddel werd aangetroffen en twee vuilniszakken met (met hennep vervuilde) teelaarde én een kilogram hennep.
Aldus heeft verdachte gedurende geruime tijd vele werkzaamheden verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met het illegaal kweken van hennep.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie heeft de verdachte geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in softdrugs meebrengt. De werkzame stof THC is immers bij (langdurig) gebruik schadelijk voor de gezondheid. Door het in de samenleving brengen van grote partijen hennep wordt bijgedragen aan dit schadelijke gevolg. Weliswaar bleven de criminele activiteiten van de organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte niet beperkt tot softdrugs en werden binnen die criminele organisatie ook synthetische drugs geproduceerd en verhandeld en de inkomsten witgewassen, maar de rol van verdachte daarin was beperkt.
Hennepteelt en hennephandel zijn direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit. Deelnemers aan dit type criminele organisaties verkeren in een omgeving waarin veel geld omgaat, en waar andere vormen van criminaliteit niet geschuwd worden, zoals het gebruik van geweld.
En daarin speelde verdachte wel een belangrijke rol, nu hij kan worden beschouwd als de bewaarder van de vuurwapens, waaronder zelfs de AK-47, een zwaar automatisch repeteer wapen, en de grote voorraad ammunitie van de organisatie. Alleen al uit het feit dat de organisatie zich dermate zwaar bewapende blijkt genoegzaam de noodzaak om dergelijke criminele organisaties te bestrijden. Het feit dat verdachte dergelijk zware vuurwapens voorhanden had acht de rechtbank zeer ernstig. Alleen al voor het voorhanden van een pistool wordt in de regel 3 maanden gevangenisstraf opgelegd en een AK-47 is een dermate afschrikwekkend vuurwapen, dat het bezit daarvan veelal met 9 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt afgedaan.
Criminele organisaties als deze hebben immers een ontwrichtend effect op de rechtsorde, onder meer door het witwassen van de winsten, zoals ook in deze zaak heeft plaatsgevonden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend op het economisch verkeer en ondermijnend voor de maatschappij.
De rechtbank zal wel, nu de deelname aan de criminele organisatie vervlochten is met de andere strafbare feiten, op de voet van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht voor die feiten uitgaan van één straf.
Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte al eerder (in 2007) voor hennep gerelateerde feiten is veroordeeld.
Dit alles afwegend zou de rechtbank voor deze strafbare feiten als uitgangspunt tot een gevangenisstraf komen van 20 maanden.
Voor de hoogte van de straf is vervolgens van belang dat de termijn, waarbinnen het proces van verdachte afgerond behoorde te zijn, ruimschoots is overschreden. Naar vaste jurisprudentie is een dergelijke termijn in de regel te stellen op maximaal twee jaar. De vervolging van verdachte ving aan in augustus 2012, zodat de termijn is overschreden met vier jaren. De rechtbank acht op grond daarvan termen aanwezig de op te leggen straf met 25% in te korten. Gelet op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt zou dit resulteren in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met een aftrek van 102 dagen voorarrest.
De rechtbank betrekt hierbij echter de omstandigheid dat dit erin zou resulteren dat verdachte terug de cel in zou moeten, nadat hij al weer ruim 4 jaar op vrije voeten is. Bovendien heeft hij de zorg over zijn vrouw en kinderen. Dit in combinatie met zijn beperktere rol in het geheel brengt de rechtbank op een gevangenisstraf voor de duur van 342 dagen met aftrek van de 102 dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, maar daarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Deze voorwaardelijke straf is bedoeld om de ernst van de feiten te benadrukken. Verdachte hoeft dus niet terug naar de gevangenis.
Voor het overige zal de rechtbank bij deze verdachte de strafmodaliteit zoeken in een taakstraf van 240 uur onvoorwaardelijk, eventueel te vervangen door 120 dagen hechtenis.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen vuurwapens zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat deze bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldtelmachine is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoorde. Feit 1, de hennepzaak, is begaan met behulp van dat voorwerp.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11, 13 en 14 van de Opiumwet, en de artikelen de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder
B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van
categorie II, meermalen gepleegd, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, meermalen gepleegd;
feit 3, primair:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van
categorie II, meermalen gepleegd;
feit 4:Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 342 dagen;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze gevangenisstraf groot 240 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* geweer AK S47, SIN AADU3044NL;
* pistool met magazijn, SIN AAAH1744NL;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* geldtelmachine, inb-code BO17.01.02.001.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hertsig, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. Schild, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen en Mertens, griffiers, en is uitgesproken op de openbare zitting van 4 september 2018.