ECLI:NL:RBZWB:2018:6060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
02-821002-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Fleskens
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een groot contant geldbedrag van € 767.540

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2018, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van witwassen van een contant geldbedrag van € 767.540. De tenlastelegging betreft de periode van 18 mei 2015 tot en met 1 oktober 2018, waarbij de verdachte samen met anderen in Nederland handelingen heeft verricht om de herkomst van dit geld te verhullen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geld is aangetroffen in de woning van medeverdachten, waar het op een zolderverdieping was verborgen in vuilniszakken. De officier van justitie heeft bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte op basis van een alternatieve herkomst van het geld. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de verdachte en medeverdachten ongeloofwaardig zijn en dat er geen aannemelijke verklaring is voor de herkomst van het geld. De rechtbank concludeert dat het geld afkomstig is uit een misdrijf en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/821002-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Berndsen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Van Setten, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij, in of omstreeks de periode van 18 mei 2015 tot en met 1 oktober 2018, te Roosendaal en/of Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten: een contant geldbedrag van 767.740,00 euro, althans enig(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van witwassen van een groot contant geldbedrag. De officier van justitie stelt daartoe dat uit het dossier kan worden afgeleid dat het geld aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] toebehoort. Het geld is in hun woning aangetroffen op de zolderverdieping waar medeverdachte [medeverdachte 2] slaapt. Er zijn diverse typologieën van witwassen van toepassing ten gevolge waarvan een redelijk vermoeden van witwassen is ontstaan. De verklaring over de alternatieve herkomst van het geld, namelijk dat het geld toebehoort aan verdachte, die dat geld zou hebben verdiend met zijn coffeeshop, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Met zijn verklaringen heeft [verdachte] zich medepleger gemaakt van het ten laste gelegde feit door het verhullen van de werkelijkheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en voert hiertoe aan dat verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Het ligt dan op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst. Het openbaar ministerie heeft daarmee echter niet aangetoond dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor de leesbaarheid van deze uitspraak verdachte en de medeverdachten aanduiden bij hun achternaam.
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
Op 18 mei 2015 vindt in het kader van het onderzoek naar een gewapende overval op de Albert Heijn een doorzoeking plaats in de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres medeverdachte 2] . Op de zolderverdieping van de woning staat rechts een bed. Het rechterdeel van de zolderverdieping onder het dak is tot ongeveer 80 centimeter hoogte afgesloten door schotten. Uiterst rechts zijn twee schotten opengeschoven en in de ruimte achter die schotten worden diverse goederen aangetroffen. Opvallend is dat daarop weinig tot geen stof ligt. Het schot direct naast het bed wordt weggeschoven en daarachter, ter hoogte van het hoofdeinde van het bed, wordt een dichtgeknoopte, donkergrijze plastic vuilniszak aangetroffen. De vuilniszak wordt geopend en het blijkt om een vuilniszak in een vuilniszak te gaan. Daarin worden 11 pakketten bankbiljetten aangetroffen met in ieder geval coupures van € 50,00,
€ 100,00, € 200,00 en € 500,00, verpakt in huishoudfolie. Onder de huishoudfolie zijn de pakketten bankbiljetten samengebonden met elastiek. In de vuilniszak wordt ook een witte plastic zak aangetroffen, waarin nog eens 18 pakketten bankbiljetten worden aangetroffen. [1] [2]
De pakketten bankbiljetten zijn in beslag genomen en met behulp van een geldtelmachine geteld, waaruit het volgende naar voren is gekomen:
- 16 biljetten van € 10,00 = € 160,00
- 474 biljetten van € 20,00 = € 9.480,00
- 6574 biljetten van € 50,00 = € 328.700,00
- 1661 biljetten van € 100,00 = € 166.100,00
- 350 biljetten van € 200,00 = € 70.000,00
- 386 biljetten van € 500,00
= € 193.000,00
Totaal € 767.440,00 [3]
Bij het natellen van de bankbiljetten bij de ABN AMRO Bank blijkt dat het totaalbedrag
€ 100,00 meer moet zijn. Het totaalbedrag van de aangetroffen en in beslag genomen bank- biljetten komt daarmee neer op € 767.540,00. [4]
[medeverdachte 2] verklaart dat hij met zijn ouders, vader [medeverdachte 1] en moeder [naam] , in de woning woont. [5] De zolderverdieping is van hem en hij slaapt daar. [6] Daarnaast verklaart [medeverdachte 2] dat hij niet werkt. [7] [medeverdachte 1] verklaart dat hij ook geen werk heeft. Evenmin heeft hij een uitkering. Alleen zijn vrouw, [naam] , werkt. Zij kunnen net rondkomen. [8]
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er op 18 mei 2015 in de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan de [adres medeverdachte 2] een groot contant geldbedrag van € 767.540,00 is aangetroffen in verschillende coupures, waaronder coupures van € 200,00 en € 500,00. Het geld lag achter een schot op de zolderverdieping in een vuilniszak en was verdeeld in pakketten, verpakt in huishoudfolie.
Vermoeden van witwassen
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen valt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks verband te leggen tussen dit geld en een bepaald misdrijf. In een dergelijk geval kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De herkomst van het geld kan niet worden verklaard met gegevens uit legaal inkomen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben immers verklaard dat zij geen inkomen hebben
en met het enkele inkomen van [naam] kan het geldbedrag niet worden verklaard.
Gelet op de wijze waarop het geld was opgeslagen en de grote coupures waaruit het bedrag bestond is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op de deze zaak van toepassing zijn, op basis waarvan zonder meer een vermoeden van witwassen jegens verdachte is gerechtvaardigd. Een dergelijke wijze van opslag brengt immers een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en criminaliteit gaat veelal gepaard met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures van € 200,00 en € 500,00, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn.
Gezien dit vermoeden van witwassen mag van de verdachten worden verlangd dat
zij een verklaring geven voor de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaring
Over de herkomst van het geld heeft [medeverdachte 1] een verklaring afgelegd. Volgens zijn verklaring behoort het geld toe aan [verdachte] , die dat geld zou hebben verdiend met zijn coffeeshop.
Het verweer van de verdediging, dat er door het openbaar ministerie onvoldoende nader onderzoek is verricht naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld wordt verworpen. De rechtbank constateert dat er een financieel onderzoek is verricht naar de geldstromen binnen de coffeeshop. Daarbij komt dat ook de boekhouder en de vrouw van [verdachte]
bij de rechter-commissaris als getuigen zijn gehoord. De verdediging heeft niet concreet aangegeven wat er dan niet goed zou zijn onderzocht, afgezien van het feit dat zij het niet eens is met de resultaten van het onderzoek, met name van het financieel onderzoek.
Op grond van de wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] hecht de rechtbank evenwel geen geloof aan de gestelde alternatieve herkomst van het geldbedrag. De rechtbank heeft hiertoe het volgende in aanmerking genomen.
Al op 18 mei 2015 is het geldbedrag in de woning aangetroffen. Ter onderbouwing van de door hem gestelde alternatieve herkomst van het geld verschijnt [medeverdachte 1] pas op 6 juli 2015 op het politiebureau met een schriftelijke en ondertekende verklaring van [verdachte] . In die schriftelijke verklaring stelt [verdachte] dat het bedrag van € 770.000,00 van hem is. Hij zou het geld in de afgelopen jaren bij [medeverdachte 1] hebben neergelegd en [medeverdachte 1] zou het geld telkens in zijn bijzijn hebben nageteld. Het geld zou [verdachte] in die jaren hebben verdiend met zijn coffeeshop en zijn boekhouder zou het geld altijd op de aangifte Inkomstenbelasting als box 3 vermogen hebben aangegeven.
In tegenstelling tot hetgeen in de schriftelijke verklaring van [verdachte] staat, verklaart [medeverdachte 1] daarna tijdens zijn verhoor bij de politie dat [verdachte] het geld in één keer heeft gebracht. Op verzoek van [verdachte] zou [medeverdachte 1] het geld vervolgens hebben nageteld, maar dat natellen heeft niet plaatsgevonden in bijzijn van [verdachte] .
In een later stadium verklaart [verdachte] , in afwijking van zijn schriftelijke verklaring, dat hij het geld in één keer naar [medeverdachte 1] heeft gebracht en dat het geld niet in zijn bijzijn door [medeverdachte 1] is nageteld. Dat zijn schriftelijke verklaring afwijkt is volgens hem gelegen in de omstandigheid dat de schriftelijke verklaring in enkele minuten is opgesteld en zijn advocaat hem verkeerd had begrepen. De rechtbank acht deze uitleg ongeloofwaardig. Onaannemelijk is immers dat een verklaring, waarmee zulke grote belangen zijn gemoeid, in enkele minuten wordt opgesteld en wordt ondertekend zonder te weten wat erin staat.
Ter onderbouwing van de schriftelijke verklaring, dat het geld door de boekhouder op de aangifte Inkomstenbelasting als box 3 vermogen zou zijn aangegeven zijn bij de verklaring de aangiftes Inkomstenbelasting 2012 en 2013 gevoegd. Uit die aangiftes blijkt echter dat er geen contant geld is opgegeven. [verdachte] wijst daarvoor weliswaar zijn boekhouder als verantwoordelijke aan, maar tegelijkertijd verklaart hij op de zitting dat zijn boekhouder niet wist wat hij thuis aan contant geld had liggen. [verdachte] is zelf verantwoordelijk voor de aangifte die de boekhouder namens hem doet.
[verdachte] heeft verder verklaard dat er op sommige pakketten bankbiljetten schimmel zat vanwege het vocht en omdat het zo lang bewaard was. Bij het aantreffen van het geldbedrag in de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is hiervan echter niets gebleken. Door de politie is bovendien juist uitdrukkelijk opgemerkt dat het opvallend was dat er in de ruimte op de zolderverdieping waar het geld lag opgeslagen weinig tot geen stof werd aangetroffen.
[medeverdachte 1] stelt voorts dat de biljetten van € 500,00 die in zijn woning zijn aangetroffen uit de coffeeshop van [verdachte] afkomstig zijn, hetgeen door [verdachte] is bevestigd. Uit de kasboekhouding van de coffeeshop blijkt evenwel dat er op de kasboekformulieren geen ruimte aanwezig is om ontvangen bankbiljetten van € 500,00 aan te geven. Ook staat daarop niet vermeld dat er bankbiljetten van € 500,00 in ontvangst zijn genomen. De verklaring van [verdachte] , dat die biljetten niet in de kassa terechtkwamen, omdat hij die biljetten meteen omwisselde voor kleinere biljetten uit zijn kluis acht de rechtbank niet geloofwaardig. Daarbij komt dat die verklaring ook niet controleerbaar is.
Over de tap op het telefoonnummer van [naam] is op 8 juli 2015 een telefoongesprek gekomen waarin wordt gesproken over dat “hij” heeft gezegd dat “het” niet van hem is maar van “iemand anders”, dat “hij” in ieder geval “de oplossing” heeft gevonden en [naam] niet weet wie hem heeft “overgehaald”, maar dat “hij die afspraak had”, “hij kwam” en “hij had die oplossing gevonden en zei beter iets dan niets”. In het tapgesprek wordt tevens over het afnemen van DNA gesproken en het weigeren om daaraan mee te werken. Destijds had [medeverdachte 1] ook geweigerd DNA af te staan. Verder wordt in dat gesprek gezegd dat “hij” al drie dagen vast zit. [medeverdachte 1] zat toen ook drie dagen vast. Hij is immers op 6 juli 2015 in verzekering gesteld en het tapgesprek dateert van 8 juli 2015. Bij de rechtbank bestaat derhalve geen enkele twijfel dat dit gesprek over [medeverdachte 1] en het aangetroffen geld gaat.
[medeverdachte 1] stelt dat hij, nadat hij het geld had nageteld, de pakketten bankbiljetten
heeft verpakt in folie en dat hij meerdere pakketten heeft voorzien van briefjes met daarop
zijn naam. [9] Dat hij zijn naam op sommige pakketten heeft gezet, zodat [verdachte] wist dat
hij het geld van hem had gekregen wanneer hij het geld zou teruggeven acht de rechtbank
volstrekt ongeloofwaardig, temeer omdat het natellen van het geld door [medeverdachte 1] op
zichzelf al bijzonder is.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen aannemelijke verklaring is gegeven over een alternatieve herkomst van het geldbedrag. Nu
de herkomst van het geldbedrag ook niet kan worden verklaard met gegevens uit een legaal inkomen, zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] een constructie heeft bedacht en ook heeft uitgevoerd om het geld dat zich in de macht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevond de schijn van legaliteit te geven en een mistgordijn op te trekken ten aanzien van de herkomst daarvan, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in
of omstreeksde periode van 2 juli 2015 tot en met 1 oktober 2018,
te Roosendaal en/of Breda, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,van
(een
)voorwerp
(en), te weten een contant geldbedrag van 767.540,00 euro,
althans enig(e) voorwerp(en),de werkelijke aard en/of de herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsingheeft
verborgen en/ofverhuld en
/ofheeft
verborgen en/ofverhuld wie de rechthebbende is
en/of enig(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte,
wist, althansredelijkerwijs moest vermoeden, dat dit
/dezevoorwerp
(en), onmiddellijk of middellijk, afkomstig was
/warenuit enig
(eigen)misdrijf.
Ten gevolge van kennelijke omissies in de tenlastelegging is in de derde regel van het ten laste gelegde feit de hoogte van het contante geldbedrag onjuist vermeld. De rechtbank herstelt de omissie en leest voormelde zinsnede, zoals hiervoor is vermeld. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft bij haar strafeis acht geslagen op de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit heeft zij geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 767.540,00.
Het witwassen van verdachte is hierin gelegen dat hij de werkelijke aard en/of herkomst van het geldbedrag heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende is door mee te werken aan het bedenken van een constructie en daaraan uitvoering te geven door verklaringen af te leggen zowel op schrift als mondeling om de schijn te wekken dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte ook een groot aandeel heeft gehad bij dit feit.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte door zijn handelen heeft geprobeerd om geld afkomstig uit misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de Belastingdienst. Het witwassen van crimineel geld werkt voorts het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verdachte een blanco strafblad heeft, gezien de ernst van het feit alleen een gevangenisstraf passend is.
Er is geen specifiek LOVS-oriëntatiepunt met betrekking tot witwassen, maar indien dit in een frauduleuze context plaatsvond kan aansluiting worden gezocht bij het oriëntatiepunt voor fraudedelicten, hetgeen bij een bedrag tussen de € 500.000,00 en € 1.000.000,00 een gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden oplevert.
Voorts slaat de rechtbank acht op de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn van berechting is in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank gaan lopen op 14 september 2015, te weten de datum van het eerste verhoor van verdachte. Er is dus sprake van een overschrijding van ruim een jaar, zodat de rechtbank naar bevind van zaken een strafkorting zal toepassen.
Alles tegen elkaar afwegende en met name gelet op het aandeel van verdachte bij het plegen van het feit, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte dezelfde gevangenisstraf op te leggen als aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in mindering wordt gebrachtbij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Fleskens en mr. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015037426 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1101.
2.Relaasproces-verbaal, pagina 3.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 67.
4.Geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, ongenummerd.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 122.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 151.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , pagina 129.
8.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 467.
9.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , pagina 478.