4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal voor de leesbaarheid van deze uitspraak verdachte en de medeverdachten aanduiden bij hun achternaam.
Toetsingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf" niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194). Feiten
Op 18 mei 2015 vindt in het kader van het onderzoek naar een gewapende overval op de Albert Heijn een doorzoeking plaats in de woning van [medeverdachte 1] aan de [adres medeverdachte 1] . Op de zolderverdieping van de woning staat rechts een bed. Het rechterdeel van de zolderverdieping onder het dak is tot ongeveer 80 centimeter hoogte afgesloten door schotten. Uiterst rechts zijn twee schotten opengeschoven en in de ruimte achter die schotten worden diverse goederen aangetroffen. Opvallend is dat daarop weinig tot geen stof ligt. Het schot direct naast het bed wordt weggeschoven en daarachter, ter hoogte van het hoofdeinde van het bed, wordt een dichtgeknoopte, donkergrijze plastic vuilniszak aangetroffen. De vuilniszak wordt geopend en het blijkt om een vuilniszak in een vuilniszak te gaan. Daarin worden 11 pakketten bankbiljetten aangetroffen met in ieder geval coupures van € 50,00,
€ 100,00, € 200,00 en € 500,00, verpakt in huishoudfolie. Onder de huishoudfolie zijn de pakketten bankbiljetten samengebonden met elastiek. In de vuilniszak wordt ook een witte plastic zak aangetroffen, waarin nog eens 18 pakketten bankbiljetten worden aangetroffen.
De pakketten bankbiljetten zijn in beslag genomen en met behulp van een geldtelmachine geteld, waaruit het volgende naar voren is gekomen:
- 16 biljetten van € 10,00 = € 160,00
- 474 biljetten van € 20,00 = € 9.480,00
- 6574 biljetten van € 50,00 = € 328.700,00
- 1661 biljetten van € 100,00 = € 166.100,00
- 350 biljetten van € 200,00 = € 70.000,00
- 386 biljetten van € 500,00
= € 193.000,00
Totaal € 767.440,00
Bij het natellen van de bankbiljetten bij de ABN AMRO Bank blijkt dat het totaalbedrag
€ 100,00 meer moet zijn. Het totaalbedrag van de aangetroffen en in beslag genomen bank- biljetten komt daarmee op € 767.540,00.
[medeverdachte 1] verklaart dat hij met zijn ouders, vader [verdachte] en moeder [naam] , in de woning woont.De zolderverdieping is van hem en hij slaapt daar.Daarnaast verklaart [medeverdachte 1] dat hij niet werkt.[verdachte] verklaart dat hij ook geen werk heeft. Evenmin heeft hij een uitkering. Alleen zijn vrouw, [naam] , werkt. Zij kunnen net rondkomen.
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er op 18 mei 2015 in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] aan de [adres medeverdachte 1] een groot contant geldbedrag van € 767.540,00 is aangetroffen in verschillende coupures, waaronder coupures van € 200,00 en € 500,00. Het geld lag achter een schot op de zolderverdieping in een vuilniszak en was verdeeld in pakketten, verpakt in huishoudfolie.
Vermoeden van witwassen
Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen valt naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks verband te leggen tussen dit geld en een bepaald misdrijf. In een dergelijk geval kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De herkomst van het geld kan niet worden verklaard met gegevens uit legaal inkomen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben immers verklaard dat zij geen inkomen hebben
en met het enkele inkomen van [naam] kan het geldbedrag niet worden verklaard.
Gelet op de wijze waarop het geld was opgeslagen en de grote coupures waaruit het bedrag bestond is de rechtbank van oordeel dat meerdere typologieën van witwassen op deze zaak van toepassing zijn, op basis waarvan zonder meer een vermoeden van witwassen jegens verdachte is gerechtvaardigd. Een dergelijke wijze van opslag brengt immers een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en criminaliteit gaat veelal gepaard met grote hoeveelheden contant geld in diverse, vaak ook grote coupures van € 200,00 en € 500,00, die in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn.
Gezien dit vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
Verklaring
Over de herkomst van het geld heeft [verdachte] een verklaring afgelegd. Volgens zijn verklaring behoort het geld toe aan [medeverdachte 2] , die dat geld zou hebben verdiend met zijn coffeeshop.
Het verweer van de verdediging, dat er door het openbaar ministerie onvoldoende nader onderzoek is verricht naar de gestelde alternatieve herkomst van het geld wordt verworpen. De rechtbank constateert dat er een financieel onderzoek is verricht naar de geldstromen binnen de coffeeshop. Daarbij komt dat ook de boekhouder en de vrouw van [medeverdachte 2]
bij de rechter-commissaris als getuigen zijn gehoord. De verdediging heeft niet concreet aangegeven welke aspecten onvoldoende zijn onderzocht, afgezien van het feit dat zij het niet eens is met de resultaten van het onderzoek, met name van het financieel onderzoek.
Op grond van de uitkomsten van het nadere onderzoek en met name vanwege de wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] hecht de rechtbank evenwel geen geloof aan de gestelde alternatieve herkomst van het geldbedrag. De rechtbank heeft hiertoe het volgende in aanmerking genomen.
Al op 18 mei 2015 is het geldbedrag in de woning aangetroffen. Ter onderbouwing van de door hem gestelde alternatieve herkomst van het geld verschijnt [verdachte] pas op 6 juli 2015 op het politiebureau met een schriftelijke en ondertekende verklaring van [medeverdachte 2] . In die schriftelijke verklaring stelt [medeverdachte 2] dat het bedrag van € 770.000,00 van hem is. Hij zou het geld in de afgelopen jaren bij [verdachte] hebben neergelegd en [verdachte] zou het geld telkens in zijn bijzijn hebben nageteld. Het geld zou [medeverdachte 2] in die jaren hebben verdiend met zijn coffeeshop en zijn boekhouder zou het geld altijd op de aangifte Inkomstenbelasting als box 3 vermogen hebben aangegeven.
In tegenstelling tot hetgeen in de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 2] staat, verklaart [verdachte] daarna tijdens zijn verhoor bij de politie dat [medeverdachte 2] het geld in één keer heeft gebracht. Op verzoek van [medeverdachte 2] zou [verdachte] het geld vervolgens hebben nageteld, maar dat natellen heeft niet plaatsgevonden in bijzijn van [medeverdachte 2] .
In een later stadium verklaart [medeverdachte 2] , in afwijking van zijn schriftelijke verklaring, dat hij het geld in één keer naar [verdachte] heeft gebracht en dat het geld niet in zijn bijzijn door [verdachte] is nageteld. Dat zijn schriftelijke verklaring afwijkt is volgens hem gelegen in de omstandigheid dat die schriftelijke verklaring in enkele minuten is opgesteld en zijn advocaat hem verkeerd had begrepen. De rechtbank acht deze uitleg ongeloofwaardig. Onaannemelijk is immers dat een verklaring, waarmee zulke grote belangen zijn gemoeid, in enkele minuten wordt opgesteld en wordt ondertekend zonder te weten wat erin staat.
Ter onderbouwing van de schriftelijke verklaring dat het geld door de boekhouder op de aangifte Inkomstenbelasting als box 3 vermogen zou zijn aangegeven, zijn bij de verklaring de aangiftes Inkomstenbelasting 2012 en 2013 gevoegd. Uit die aangiftes blijkt echter dat er geen contant geld is opgegeven. [medeverdachte 2] wijst daarvoor weliswaar zijn boekhouder als verantwoordelijke aan, maar hij is zelf verantwoordelijk voor de aangifte die de boekhouder namens hem doet. Uit het dossier blijkt ook niet dat zijn boekhouder wist wat hij thuis aan contant geld had liggen.
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat er op sommige pakketten bankbiljetten schimmel zat vanwege het vocht en omdat het zo lang bewaard was. Bij het aantreffen van het geldbedrag in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] is hiervan echter niets gebleken. Door de politie is bovendien juist uitdrukkelijk opgemerkt dat het opvallend was dat er in de ruimte op de zolderverdieping waar het geld was opgeslagen weinig tot geen stof werd aangetroffen.
[verdachte] stelt voorts dat de biljetten van € 500,00 die in zijn woning zijn aangetroffen uit de coffeeshop van [medeverdachte 2] afkomstig zijn, hetgeen door [medeverdachte 2] is bevestigd. Uit de kasboekhouding van de coffeeshop blijkt evenwel dat er op de kasboekformulieren geen ruimte aanwezig is om ontvangen bankbiljetten van € 500,00 aan te geven. Ook staat daarop niet vermeld dat er bankbiljetten van € 500,00 in ontvangst zijn genomen. De verklaring van [medeverdachte 2] dat hij wel eens biljetten wisselde op verzoek van klanten is geen geloofwaardige verklaring voor het grote aantal biljetten van € 500,00 dat is aangetroffen. Daarbij komt dat die verklaring ook niet controleerbaar is.
Over de tap op het telefoonnummer van [naam] is op 8 juli 2015 een telefoongesprek gekomen waarin wordt gesproken over dat “hij” heeft gezegd dat “het” niet van hem is maar van “iemand anders”, dat “hij” in ieder geval “de oplossing” heeft gevonden en [naam] niet weet wie hem heeft “overgehaald”, maar dat “hij die afspraak had”, “hij kwam” en “hij had die oplossing gevonden en zei beter iets dan niets”. In het tapgesprek wordt tevens over het afnemen van DNA gesproken en het weigeren om daaraan mee te werken. Destijds had [verdachte] ook geweigerd DNA af te staan. Verder wordt in dat gesprek gezegd dat “hij” al drie dagen vast zit. [verdachte] zat toen ook drie dagen vast. Hij is immers op 6 juli 2015 in verzekering gesteld en het tapgesprek dateert van 8 juli 2015. Bij de rechtbank bestaat derhalve geen enkele twijfel dat dit gesprek over [verdachte] en het aangetroffen geld gaat.
Op [verdachte] stelt dat hij, nadat hij het geld had nageteld, de pakketten bankbiljetten
heeft verpakt in folie en dat hij meerdere pakketten heeft voorzien van briefjes met daarop
zijn naam.Dat hij zijn naam op sommige pakketten heeft gezet, zodat [medeverdachte 2] wist dat
hij het geld van hem had gekregen wanneer hij het geld zou teruggeven acht de rechtbank
volstrekt ongeloofwaardig, temeer omdat het natellen van het geld door [verdachte] op
zichzelf al bijzonder is.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen aannemelijke verklaring is gegeven over een alternatieve herkomst van het geldbedrag. Nu
de herkomst van het geldbedrag ook niet kan worden verklaard met gegevens uit een legaal inkomen, zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Medeplegen
Hoewel [medeverdachte 1] bij de politie heeft verklaard dat hij het geld en de vuilniszak nooit heeft aangeraakt, nooit een vuilniszak aan iemand heeft moeten geven en niemand ooit aan hem heeft gevraagd een vuilniszak te pakken zijn op de binnenste vuilniszak waarin het geld is aangetroffen verschillende vingerafdrukken aangetroffendie in zeer grote mate overeenkomen met de linker pink, linker middelvinger en linker duim van [medeverdachte 1] .Ook is een stuk folie waarin een pakket met bankbiljetten zat gewikkeld veiliggesteld voor nader onderzoek.Het daarop aangetroffen DNA-profiel (SIN-nummer AAHD0305NL#01) matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] .Daarnaast zijn op een ander stuk folie en op een elastiek die zijn onderzochtDNA-mengprofielen aangetroffen (SIN-nummers AAHD0320NL#01 en AAHD0332NL#04) met daarin DNA van [medeverdachte 1] .
Voor de rechtbank staat dan ook vast dat de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij niets weet van het geld niet juist is. Nu hij verder geen verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van het geld, gaat de rechtbank op grond van het voorgaande ervan uit dat [medeverdachte 1] het geld samen met zijn vader voorhanden heeft gehad, zodat sprake is van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een contant geldbedrag van € 767.540,00 voorhanden hebben gehad, waarvan verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.