ECLI:NL:RBZWB:2018:6174

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
AWB 18_182
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en de beoordeling van de financiële situatie van de aanvrager

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 8 december 2017, waarin hem een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet werd geweigerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vanaf 30 mei 2017 bijstand heeft aangevraagd, maar dat zijn aanvraag was afgewezen omdat hij onvoldoende aannemelijk had gemaakt hoe hij in zijn eigen levensonderhoud had voorzien. De eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij vanaf 7 juni 2017 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, wat van invloed is op zijn recht op bijstand.

Tijdens de zitting op 10 september 2018 heeft de eiser zijn situatie toegelicht, waarbij hij ondersteund werd door zijn gemachtigde en familieleden. De rechtbank heeft overwogen dat de financiële situatie van de echtgenote en het kind voor het recht op bijstand tot 7 juni 2017 relevant was, maar daarna niet meer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn moeder vanaf 1 augustus 2016 in hun levensonderhoud konden voorzien. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor de periode van 7 juni 2017 tot en met 24 augustus 2017, en bepaald dat de eiser recht heeft op bijstandsuitkering naar de norm voor alleenstaanden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor de periode van 30 mei 2017 tot 7 juni 2017, maar gegrond voor de periode daarna. De rechtbank heeft bepaald dat het primaire besluit moet worden herroepen en dat de eiser recht heeft op bijstandsuitkering. Tevens is bepaald dat het griffierecht aan de eiser moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/182 PW

uitspraak van 1 november 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 december 2017 (bestreden besluit) van Baanbrekers over de weigering aan hem een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 september 2018. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn [naam zus] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Baanbrekers is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft ingewoond bij zijn moeder. Zij is begin mei 2017 overleden.
Eiser heeft zich op 30 mei 2017 gemeld voor een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
In een besluit van 24 augustus 2017 (primaire besluit) heeft Baanbrekers aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag om bijstand wordt afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 9 januari 2018 de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (procedurenummer 18/181 PW VV). De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 6 februari 2018 overwogen dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie, in het bijzonder over hoe hij in zijn levensonderhoud en dat van zijn echtgenote en kind heeft voorzien. Daardoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter acht het niet uitgesloten dat eiser nog nadere stukken zal kunnen inbrengen ter onderbouwing van zijn stellingen. Daarnaast is het college pas ter zitting geconfronteerd met het bestaan van een echtscheidingsverzoek in Marokko en heeft het daar nog niet op kunnen reageren. De voorzieningenrechter heeft daarom niet onmiddellijk uitspraak gedaan in het beroep tegen het bestreden besluit (de hoofdzaak) maar alleen in de voorlopige voorziening.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college heeft gevraagd om gegevens over hoe hij in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien vanaf 1 augustus 2016 en hoe hij in het levensonderhoud van zijn echtgenote en zijn kind heeft voorzien vanaf 1 maart 2017. De situatie vóór die periodes is dus niet relevant.
Eiser heeft over zijn eigen levensonderhoud aangevoerd dat hij weliswaar zorgtoeslag ontving, maar geen zorgpremie betaalde. Verder is hij eind 2003, begin 2004 ingetrokken bij zijn moeder en zorgde daar voor haar. Hij kreeg er kost en inwoning. Hij staat daar sinds januari 2016 officieel ingeschreven. Tot die tijd had hij elders een postadres. Eiser en zijn moeder kwamen rond van haar inkomsten en van zijn zorgtoeslag. Eiser kreeg kleding en schoenen van zijn neef, zus en broer. Gemeentelijke belastingen werden kwijt gescholden. De belastingschuld van € 562,- is bij WWK, een soort wisselkantoor, contant betaald van een bedrag van € 750,- dat in februari 2016 is opgenomen van de bankrekening van eisers moeder en van een bedrag van € 450,- dat op 30 maart 2016 van die rekening is opgenomen. Eiser is na 1 augustus 2016 slechts één maal in Marokko geweest. Hij hoefde de vliegtickets niet zelf te betalen.
Eiser heeft over het levensonderhoud van zijn echtgenote en kind aangevoerd dat hij vanaf 7 juni 2017 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Tot die tijd voorzag niet hij in haar levensonderhoud, maar deed haar vader dat. Dat was ook de reden voor de echtscheiding.
3.
Wettelijk kader
In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.
Beoordelingsperiode
De te beoordelen periode loopt van 30 mei 2017, de datum van de melding om bijstand aan te vragen, tot en met 24 augustus 2017, de datum van het besluit op de aanvraag (periode in geding).
5.
Bestreden besluit
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe hij voorafgaand aan de melding in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien en in dat van zijn in Marokko verblijvende echtgenote en kind. Verder is er onduidelijkheid over de zorgverzekering van eiser. De rechtbank zal deze punten hierna afzonderlijk bespreken.
6.
Bewijslast
De bewijslast van bijstandbehoevendheid ligt bij aanvragen om bijstand in beginsel op de aanvrager zelf. Daarbij moet de betrokkene duidelijkheid geven over, onder andere, zijn financiële situatie. Het bijstandverlenend orgaan is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie in de periode die voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Als bijstand naar de norm voor gehuwden wordt gevraagd, is ook de financiële situatie van de gezinsleden van de aanvrager van belang. Als de aanvrager niet aan de op hem rustende inlichtingenverplichting voldoet, is dat een reden voor weigering van bijstand in het geval als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de aanvrager recht op bijstand heeft.
7.
Beoordeling door rechtbank
7.1
De rechtbank is met eiser van oordeel dat het gelet op de informatieverzoeken die het college aan eiser heeft gestuurd en gelet op de besluitvorming van het college gaat om gegevens over hoe eiser in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien vanaf 1 augustus 2016 en hoe in het levensonderhoud van zijn (inmiddels ex-) echtgenote (hierna: echtgenote) en zijn kind is voorzien vanaf 1 maart 2017. Hoe eiser in de periodes daarvoor in het levensonderhoud voorzag, is daarom niet van belang.
7.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in ieder geval vanaf augustus 2016 bij zijn moeder woonde.
7.3
Eisers beroepsgrond dat zijn leefvorm in de periode in geding is gewijzigd, omdat hij vanaf 7 juni 2017 als duurzaam gescheiden levende echtgenoot moet worden aangemerkt, slaagt.
Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3993) sprake als het een door beide betrokkenen of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
Eiser heeft in beroep een verklaring van 29 januari 2018 van de griffie van de sector familierecht van de rechtbank in Meknes in Marokko ingebracht. Daaruit blijkt dat zijn echtgenote op 7 juni 2017 een echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Later heeft eiser ook het echtscheidingsvonnis van 21 februari 2018 ingediend bij de rechtbank. Gelet op het echtscheidingsverzoek en de daarop gevolgde echtscheiding vindt de rechtbank het aannemelijk dat de echtgenote op 7 juni 2017 het vaste voornemen had om het huwelijk te beëindigen. Dit betekent dat vanaf die datum sprake was van een door de echtgenote van eiser gewilde, bestendige verbreking van de echtelijke samenleving. Eiser leefde daardoor vanaf die datum duurzaam gescheiden van zijn echtgenote. Niet in geschil is dat eisers kind al jaren bij zijn echtgenote in Marokko verbleef.
Het voorgaande betekent dat de financiële situatie van de echtgenote en het kind voor het recht op bijstand tot 7 juni 2017 nog wel van belang was, maar daarna niet meer. Vanaf die datum moet eiser voor de bijstandverlening als alleenstaande worden aangemerkt. Deze wijziging van eisers leefvorm valt binnen de door de rechtbank te beoordelen periode in geding.
7.4
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe hij vanaf 1 augustus 2016 in het eigen levensonderhoud heeft voorzien.
De rechtbank onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter dat eiser voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de zorgverzekering. Dit betekent dat ervan uit wordt gegaan dat eiser in de periode vanaf augustus 2016 zorgtoeslag heeft ontvangen, terwijl hij geen kosten voor zijn verzekering had.
De rechtbank onderschrijft ook het oordeel van de voorzieningenrechter dat eiser en zijn moeder in de periode vanaf 1 augustus 2016 maandelijks beschikten over het inkomen van eisers moeder van € 1.289,68 en over het inkomen uit de zorgtoeslag van eiser van € 88,00, in totaal dus € 1.377,68. Dat geldt ook voor het oordeel van de voorzieningenrechter dat zij na aftrek van de vaste lasten maandelijks een bedrag van € 621,98 vrij te besteden hadden. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit.
De rechtbank overweegt vervolgens dat eisers gemachtigde ter zitting heeft voorgerekend dat volgens de normen van het Nibud de kosten voor maaltijden voor een man van eisers leeftijd en een volwassene met de leeftijd van zijn moeder € 387,05 per maand bedragen. Dat betekent dat er ongeveer € 234,- per maand overbleef voor andere noodzakelijke uitgaven. Gelet op de schriftelijke verklaringen van eisers neef, zus en broer acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat eiser door hen werd ondersteund met kleding en schoenen, zodat hij daaraan nauwelijks geld hoefde uit te geven. De rechtbank neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat, zoals ter zitting is aangevoerd, eisers familie hem ook nu nog financieel ondersteunt. Daarbij komt dat eiser in beroep besluiten van de gemeente heeft overgelegd waaruit blijkt dat de gemeentelijke belastingen over 2016 en 2017 zijn kwijt gescholden. Verder is van de kant van eiser ter zitting verklaard dat hij vanaf augustus 2016 slechts één maal naar Marokko is gevlogen (en weer terug) en is toegelicht waarom die reis hem niets gekost heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
De rechtbank concludeert dat, op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden in samenhang bezien, het voldoende aannemelijk is dat eiser en zijn moeder vanaf 1 augustus 2016 in staat waren met het inkomen van moeder en de zorgtoeslag van eiser in het levensonderhoud te voorzien. De rechtbank ziet in de beschikbare gegevens geen aanleiding om te vermoeden dat eiser daarnaast over een andere inkomstenbron beschikte.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit met betrekking tot de weigering van bijstand vanaf 7 juni 2017 onvoldoende is gemotiveerd en geen stand kan houden.
7.5
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe vanaf 1 maart 2017 in het levensonderhoud van zijn echtgenote en kind is voorzien.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag gelet op wat in rechtsoverweging 7.3 is overwogen alleen van belang is voor het recht op bijstand naar de norm voor gehuwden over de periode 30 mei 2017 tot 7 juni 2017. Voor de periode daarna moet eiser voor het recht op bijstand immers als alleenstaande worden aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt hoe over de periode vanaf 1 maart 2017 in het levensonderhoud van zijn echtgenote en kind is voorzien. Weliswaar staat in het echtscheidingsvonnis dat zijn echtgenote op 24 januari 2018 heeft verklaard dat zij de scheiding heeft aangevraagd omdat eiser haar een jaar niet heeft onderhouden en dat haar vader haar onderhoudt, maar daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat zij over onvoldoende middelen beschikte om met eiser in aanmerking te kunnen komen voor een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden.
Het bestreden besluit kan in zoverre stand houden.
8.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard voor zover aan eiser over de periode 30 mei 2017 tot 7 juni 2017 bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden is geweigerd.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij over de periode 7 juni 2017 tot en met 24 augustus 2017 bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande is geweigerd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit met betrekking tot deze periode wordt herroepen. De rechtbank zal bepalen dat aan eiser een bijstandsuitkering moet worden toegekend naar de voor hem geldende norm, en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
9.
Griffierecht en proceskosten
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiser worden vergoed.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, omdat Baanbrekers pas in beroep bekend is geworden met de wijziging van eisers leefvorm per 7 juni 2017.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover aan eiser over de periode 30 mei 2017 tot 7 juni 2017 bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden is geweigerd;
  • verklaart het beroep gegrond voor zover over de periode 7 juni 2017 tot en met 24 augustus 2017 bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande is geweigerd en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • herroept het primaire besluit over de periode 7 juni 2017 tot en met 24 augustus 2017 en bepaalt dat aan eiser een bijstandsuitkering moet worden toegekend naar de voor hem geldende norm;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt Baanbrekers op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.