Hoe is verdachte in beeld gekomen bij de politie?
Op 11 januari 2007 werd een proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam/Amstelland verkregen waarin stond vermeld dat verdachte [slachtoffer] zou hebben vermoord. In het in die periode lopende onderzoek in de zaak Enclave (de liquidatie van Willem Endstra) was de naam van verdachte ook komen bovendrijven. Op grond van het CIE-proces-verbaal, aangevuld met informatie uit opgenomen en beluisterde telefoongesprekken uit het onderzoek Enclave, werd verdachte aangemerkt als mogelijk te zijn betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer] . In de loop der tijd hebben de getuigen [naam 5] . (in beeld gekomen bij de politie naar aanleiding van een verklaring van [naam 11] ) en [naam 6] verdachte beschuldigd van betrokkenheid bij de liquidatie.
De getuigenverklaringen:
Het bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie op [slachtoffer] moet volgens de officier van justitie gezocht worden in de verklaringen van met name [naam 11] , [naam 5] en [naam 6] . Laatstgenoemden wijzen verdachte aan als dader van de moord op [slachtoffer] . Dit zou hij volgens deze getuigen samen hebben gedaan met [naam 7] , waarbij de rechtbank uitgaat van deze naam hoewel uit het dossier is gebleken dat hij in werkelijkheid niet zo heet, maar deze naam wel gebruikte. Deze verklaringen zijn betrouwbaar te achten volgens de officier van justitie, omdat ze steun vinden in andere bewijsmiddelen zoals tapgesprekken, telecomuitpeilingen rondom het tijdstip en de plaats delict, het aantreffen van kentekenplaten en de waarnemingen van [naam 1] . De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van [naam 5] en [naam 6] betwist.
Alvorens in te gaan op de (betrouwbaarheid van de) getuigenverklaringen, moet beoordeeld worden hoe deze verklaringen geduid moeten worden. De officier van justitie is hier niet specifiek op ingegaan. Hij benoemt slechts dat de getuigen verdachte als mededader beschuldigen of noemen. Echter, niet gebleken is uit hun verklaringen dat zij zélf als getuige hebben waargenomen of ondervonden dat verdachte de moord heeft gepleegd, in de zin van artikel 342 Sv. Hun verklaringen zijn dus, zoals zij zelf hebben verklaard, niet uit eigen wetenschap maar van horen zeggen. De getuigen verklaren over wat iemand anders, verdachte of een ander, tegen hen zou hebben verklaard. Deze verklaringen moeten zorgvuldig bekeken worden. Zijn de verklaringen van getuigen consistent, in overeenstemming met ander bewijsmateriaal in het dossier, en is voldoende te achterhalen waar de getuigen hun wetenschap vandaan hebben? De rechtbank acht dit met name van belang omdat uit het dossier blijkt dat er kennelijk in de omgeving van het slachtoffer zeer veel mensen met elkaar spraken over de liquidatie en over de vraag wie daar bij betrokken was.
De telecomgegevens:
Alvorens in te gaan op de (betrouwbaarheid van de) getuigenverklaringen worden verder eerst de telecommunicatiegegevens en de daaruit al dan niet te trekken conclusies beoordeeld, dit omdat volgens de officier van justitie de telecomuitpeilingen rondom het tijdstip en de plaats delict de verklaringen van de getuigen ondersteunen.
Door de politie werden de telecommunicatiegegevens opgevraagd van de zendmast in de directe omgeving van de Mahlerstraat te Tilburg en werden contacten/gesprekken die op de zendmast waren ontvangen geanalyseerd. Vastgesteld werd dat rondom het tijdstip van de liquidatie telefoonnummers eindigend op [telefoonnummer 4] en [telefoonnummer 5] aanstraalden op de zendmast Mahlerstraat Tilburg en dat er contact was geweest tussen deze nummers onderling en met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] .
Gedurende het onderzoek naar de moord op [slachtoffer] ontstond tevens de verdenking dat verdachte zich samen met [naam 8] schuldig zou maken aan de handel in harddrugs, waarna zij beiden werden aangehouden op 20 april 2007.
[naam 8] bleek in 2006 gebruik te hebben gemaakt van een telefoonnummer, eindigend op [telefoonnummer 1] . Dat nummer bleek kort voor de liquidatie, om 00:22:08 uur, contact te hebben gehad met het nummer, eindigend op [telefoonnummer 4] . Laatstgenoemd nummer straalde op het moment van contact aan op zendmast 1295, geplaatst op een flatgebouw in de Mahlerstraat te Tilburg. [naam 8] is hierover gehoord en heeft aangegeven niet meer te weten of hij zijn telefoon die nacht heeft gebruikt. Hij heeft geen verklaring voor het contact met het nummer eindigend op [telefoonnummer 4] . [naam 5] gebruikte ten tijde van de liquidatie het nummer, eindigend op [telefoonnummer 4] , en [naam 5] heeft verklaard dat hij die nacht om 00.22 uur telefonisch contact heeft gehad met verdachte.
De rechtbank stelt vast dat [naam 5] later (in Turkije) verklaarde dat hij ten tijde van de liquidatie beschikte over twee telefoonnummers, waarvan er een eindigde op [telefoonnummer 4] en het andere eindigde op [telefoonnummer 5] . In het dossier is een schema opgenomen waarin de telefoonnummers uit onderzoek Enclave zijn opgenomen die volgens de politie tussen 22 juni 2006 22.30 uur en 23 juni 2006 01.30 uur voorkwamen op de printlijsten van de zendmast nummer 1295 op de Mahlerstraat te Tilburg. Ook de nummers genoemd door [naam 5] komen in dit schema voor evenals het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] . Daaruit zou kunnen worden opgemaakt dat in de nacht van de liquidatie het nummer [telefoonnummer 4] om 23.13 uur aanstraalde op genoemde zendmast bij de plaats delict, terwijl dit nummer uitbelde naar het andere nummer van [naam 5] , te weten het nummer [telefoonnummer 5] , welk nummer op dat moment aanstraalde op een zendmast in Oosterhout. Om 23.34 uur straalde nummer [telefoonnummer 4] weer aan op de zendmast bij de plaats delict en ook om 23.47 uur, toen opnieuw contact werd gezocht met het andere nummer van [naam 5] , te weten het nummer eindigend op [naam 8] . Daarna, om 00.22.08 uur, dus ongeveer een half uur voor de liquidatie, nam [telefoonnummer 4] op de plaats delict contact op met genoemd nummer [telefoonnummer 1] in gebruik bij [naam 8] . Om 00.51.24 uur, dus kort na de liquidatie, nam nummer [telefoonnummer 5] , aangestraald op de zendmast van de plaats delict, wederom contact op met nummer [telefoonnummer 4] dat toen aanstraalde op een zendmast in Oosterhout.
De rechtbank stelt vast dat de gegevens in betreffend schema een aantal keer zijn bijgesteld en dat er aanvullende processen-verbaal zijn opgesteld over de telefoongegevens en het aanstralen daarvan op diverse masten. De onderliggende stukken, waarmee de gegevens die zijn opgenomen in het schema zouden kunnen worden geverifieerd, ontbreken echter in het dossier.
Daar komt bij dat er volgens de officier van justitie geen onderzoek is ingesteld naar de vraag waar het nummer [telefoonnummer 1] , dat immers in de ogen van de politie ten tijde van de liquidatie in gebruik zou zijn geweest bij verdachte, zich op het moment van de liquidatie bevond. De verdediging had daar in het voortraject meermalen naar gevraagd nu daaruit immers ook zou kunnen blijken dat nummer [telefoonnummer 1] ten tijde van de liquidatie juist niet op de plaats delict was geweest, maar een dergelijk onderzoek zou nooit zijn aangevraagd. De raadsvrouw legde bij haar pleidooi echter een proces-verbaal van de politie over. Het bleek een aanvraag vordering verstrekking verkeersgegevens ex artikel 126n van het Wetboek van Strafvordering te omvatten waarin verbalisant [naam 21] de gegevens van het telecomverkeer aanvraagt met betrekking tot de periode van 1 tot en met 30 juni 2006 inzake de nummers, eindigend op respectievelijk
[telefoonnummer 1], [telefoonnummer 5] en [telefoonnummer 4] , zulks in verband met (kortweg) de liquidatie van [slachtoffer] . Alhoewel de politie daarna nog heeft gezocht moest de officier van justitie bij zijn repliek erkennen dat die gegevens niet zijn gevonden.
De rechtbank concludeert dat op basis van de stukken in het dossier niet is vast te stellen dat verdachte rondom het tijdstip van de liquidatie gebruiker is geweest van één van de hierboven genoemde telefoonnummers. Dat verdachte mogelijk enige dagen voor de liquidatie een sms zou hebben verstuurd met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] is onvoldoende om te concluderen dat verdachte enige dagen daarna nog steeds de gebruiker was van dit nummer. Allereerst geldt dat nadien nog onder een andere naam via sms gebruik is gemaakt van dat nummer ( [naam 34] ). Verder geldt dat [naam 8] niet heeft bevestigd dat hij zijn telefoon met nummer eindigend op [telefoonnummer 1] rondom de liquidatie aan verdachte heeft uitgeleend.
De verklaringen van [naam 11] :
[naam 1] verklaarde op 16 oktober 2006 dat hij van iemand, die volgens de politie later bleek te zijn [naam 11] , had gehoord dat een Turkse man uit Oosterhout betrokken zou zijn geweest bij de liquidatie van zijn vader, welke man ondertussen zou zijn gevlucht naar Turkije. Deze [naam 11] verklaarde op 27 oktober 2006 dat [naam 16] uit Oosterhout hem had verteld dat hij meer wist van de moord op [slachtoffer] . Deze [naam 16] kwam uit Kirsehir of Sinop en had verteld dat hij de woning van [slachtoffer] had geobserveerd voor iemand anders. Het was aanvankelijk de bedoeling dat heel de familie van [slachtoffer] vermoord zou worden. [naam 16] zou € 20.000,- krijgen en had dit niet gekregen. Het gebruikte wapen was verstopt in de bosjes. De daders reden in een gestolen VW golf en de kentekenplaten waren ook gestolen. [naam 16] is een oplichter, aldus [naam 11] , en getuige gelooft niet wat hij heeft gezegd. Op 8 mei 2007 verklaart getuige [naam 1] dat het hier om ene [naam 11] ging. [naam 11] is voor de tweede keer gehoord op 7 juni 2007. Hij verklaart dat de persoon die iets over de moord op [slachtoffer] had verteld, had verteld dat hij een week voor de moord de woning van [slachtoffer] had geobserveerd. Hij was een oplichter die veel gokte. Hij heette met zijn voornaam [naam 16] of [naam 22] . Later is [naam 11] gehoord door de rechter-commissaris. Aan de hand van de op 7 juni 2007 door [naam 11] gegeven omschrijving van [naam 16] stelde de politie vast dat diens werkelijke naam was [naam 5] .
De verklaringen van [naam 5] :
[naam 5] is meermalen (in Turkije) gehoord door de Turkse autoriteiten en door een (Nederlandse) rechter-commissaris, te weten op 31 januari 2009, 29 december 2011, 15 juli 2014, 19 juni 2017 en op 27 april 2018. Hij heeft, kort samengevat, het volgende verklaard. Verdachte had een week voor de liquidatie een groene Volkswagen Golf in Amsterdam opgehaald. Verdachte wilde met een man uit Azerbeidzjan (een Azeri) die door [naam 23] (de rechtbank begrijpt dat dit zoveel betekent als “de mooie man of jongen”) werd genoemd de nacht van de liquidatie uit de woning van [slachtoffer] hennepplanten stelen. [naam 5] herkende [naam 7] van een foto als zijnde de man die hij [naam 23] noemde.
[naam 5] had op telefonisch verzoek van verdachte cocaïne voor hem gehaald en dat naar de plaats delict gebracht. Later belde verdachte hem en moest hij naar de woning van de moeder van verdachte in Oosterhout gaan. Toen verdachte en [naam 23] daar aankwamen moest [naam 5] van verdachte de groene VW Golf naar Alkmaar brengen, waarbij hem werd gezegd dat hij onopvallend moest rijden. [naam 5] had dit gedaan en hij had onderweg op verzoek van verdachte de twee kentekenplaten die volgens verdachte gestolen waren van een vergelijkbare auto en op de groene Golf gemonteerd hadden gezeten in de berm van de snelweg gegooid. De politie trof later in de omgeving van Gorinchem twee kentekenplaten met het nummer [kenteken] aan in de berm van de A27. In het politieregistratiesysteem bleek een aangifte opgenomen dat waarschijnlijk tussen vrijdag 23 juni 2006 te 23.00 uur en 24 juni 2006 te 10.00 uur in Breda van een rode VW Golf twee kentekenplaten met dat nummer waren ontvreemd. In Alkmaar had [naam 5] de auto weggezet bij een vriend van verdachte, genaamd [naam 24] . Verdachte heeft hem later verteld dat hij samen met die [naam 23] genoemde [slachtoffer] had vermoord. [naam 5] is kort na de liquidatie, uit angst voor verdachte, eerst naar familie in Frankrijk gevlucht en vervolgens naar Turkije.
Ten aanzien van de verklaringen van [naam 5] heeft de verdediging betoogd dat deze onbetrouwbaar zijn. De rechtbank zal de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van [naam 5] moeten toetsen aan de hand van de zich in het dossier bevindende stukken. De rechtbank stelt allereerst vast dat [naam 5] rechtstreeks aan de plaats delict kan worden gekoppeld ten tijde van de liquidatie. Het was immers zijn telefoon die (onder meer) rond dat tijdstip op de aldaar staande zendmast aanstraalde. Voorts stelt de rechtbank vast dat [naam 5] jarenlang als verdachte werd beschouwd en in die periode (op 31 januari 2009) niet belastend over verdachte verklaarde. De verklaring zoals hij die later heeft afgelegd en zoals die kort samengevat hierboven staat weergegeven, wordt op een aantal punten ondersteund door stukken in het dossier. Zo worden door de politie kentekenplaten aangetroffen naast de snelweg, heeft verdachte telefonisch contact via de telefoon van [naam 24] met zijn vriendin vanuit Alkmaar op de bewuste avond en blijkt er inderdaad een persoon uit Azerbeidzjan in beeld te komen ( [naam 7] ) die tot dan toe nog onbekend was voor de politie. Daar staat tegenover dat ook nog veel dingen onduidelijk zijn gebleven. Met wie had [naam 5] die bewuste avond precies contact rondom het tijdstip van de liquidatie en wie heeft er gebruik gemaakt van een van zijn telefoons? Juist de feiten en omstandigheden vlak voor, ten tijde van en meteen na de liquidatie zijn niet te verifiëren door het ontbreken van voldoende objectieve gegevens en [naam 5] heeft hier in zijn diverse verklaringen ook wisselend over verklaard. Dit maakt dat de verklaring van [naam 5] onvoldoende kan worden getoetst voor zover het gaat om de gestelde betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie van [slachtoffer] . De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat er te weinig objectieve gegevens voorhanden zijn om de verklaring van [naam 5] te kunnen toetsen, zodat de betrouwbaarheid van zijn verklaring niet kan worden vastgesteld. Het enkele feit dat ook getuige [naam 6] verdachte als een van de daders aanwijst, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers de verklaringen van deze getuigen komen, behalve als het gaat om de naam van de dader, niet of onvoldoende overeen. De rechtbank laat de verklaringen van [naam 5] dan ook voor het bewijs buiten beschouwing.
De verklaringen van [naam 6] :
[naam 6] heeft in eerste instantie kluisverklaringen afgelegd. Daarna is hij ook nog tactisch gehoord en heeft hij een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Hij heeft onder meer het volgende verklaard: hij heeft verklaard over [naam 25] in Amsterdam waar hij verdachte in 2005 heeft ontmoet, onder andere in bijzijn van [naam 26] en [naam 27] . In 2006 heeft hij verdachte ontmoet in bijzijn van ene [naam 28] en [naam 29] , de rechtbank begrijpt dat dit [naam 7] betrof. Op het terras bij [naam 25] heeft hij [naam 28] en [naam 29] gezien met een krantenknipsel over de moord op [slachtoffer] . De moord zou zijn gepleegd met een Golf 3 en verdachte zou die auto hebben meegenomen. Hij hoorde dat de auto naar de sloop moest en dat dat ook was gebeurd. Op het terras van [naam 25] heeft verdachte volgens [naam 6] ook gewacht op zijn geld. Dit geld zou van de Van de Wouwstraat komen voor de moord op [slachtoffer] . [naam 6] heeft van [naam 26] gehoord dat [naam 29] de schutter was van [slachtoffer] en dat verdachte zijn plaats in kon nemen op het moment dat het [naam 29] niet zou lukken. Hij is met verdachte naar de moskee geweest omdat verdachte om vergeving van zijn zonde wilde vragen.
Bij de beoordeling van de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van [naam 6] heeft de rechtbank in het bijzonder gekeken naar de vraag uit welke bron de informatie afkomstig zou zijn dat verdachte betrokken was bij de liquidatie. De getuige heeft – in het algemeen - verklaard dat hij van verdachte zelf heeft gehoord over zijn betrokkenheid. Hoewel de getuige op diverse onderwerpen in zijn verhoor breedsprakig is, vertelt hij weinig details over de ‘bekentenis’ van verdachte aan hem. Ook is de getuige niet eenduidig wanneer verdachte de moord aan hem heeft bekend. Getuige [naam 6] lijkt de betrokkenheid vooral te concluderen uit een bezoek met verdachte aan de moskee. In zijn verhoor van 16 april 2014 wordt hem op verschillende momenten gevraagd wat de precieze woorden van verdachte waren in de moskee. Getuige heeft verklaard dat verdachte heeft gezegd “
hij was een goede karateman” en “
als dat soort volk er niet was kon ik geen geld verdienen” en ”
Nou kan hij karate doen in de andere wereld”en “
dat hij de dood heeft verdiend”. Getuige heeft er niet op doorgevraagd, zo verklaart hij. De rechtbank oordeelt dat deze woorden geen overduidelijke bekentenis inhouden richting getuige [naam 6] , temeer niet omdat op het moment van het doen van die uitlatingen het nieuws daarover volgens [naam 6] al in de krant had gestaan. Bovendien is niet uit te sluiten dat de getuige zelf lijkt te concluderen dat verdachte wel betrokken moet zijn geweest, nu hij volgens de getuige vergiffenis in de moskee is gaan vragen en wallen onder zijn ogen had. Op de vraag wat verdachte dan precies had gedaan moet getuige het antwoord schuldig blijven. Verder is hij wisselend in zijn verklaringen over de vraag of verdachte of [naam 29] de schutter was, of hij aanwezig was toen naar zijn zeggen de auto door [naam 30] aan verdachte werd geleverd, en over de vraag of het vragen van vergeving in de moskee over meerdere zaken ging of alleen over de liquidatie op [slachtoffer] . Tot slot is opmerkelijk te noemen dat [naam 6] als CIE-informant kennelijk heeft gezegd dat verdachte hem heeft verteld 18 moorden te hebben gepleegd. Als getuige bij de rechter-commissaris in oktober 2016 kan hij zich deze uitlating niet meer herinneren.
Hoewel voorstelbaar is dat getuigenverklaringen in de loop der tijd wat verschillen in nuances kunnen vertonen, zijn deze verschillen op zulke belangrijke punten opmerkelijk te noemen.
Verder heeft [naam 6] verklaard dat hij van [naam 26] en [naam 27] heeft gehoord dat verdachte betrokken was bij de liquidatie. Deze ‘van horen zeggen’ verklaringen zijn niet nader gespecificeerd en daarom niet op betrouwbaarheid te controleren.
Tenslotte wordt geoordeeld dat de verklaringen van [naam 6] geen steun vinden in overige bewijsmiddelen. Veel onderdelen van zijn verklaringen zijn niet bevestigd geworden door objectief bewijsmateriaal. Hij is de enige die verklaart over bovengenoemd moskeebezoek, over de ontmoeting met verdachte en [naam 28] en [naam 29] bij [naam 25] en over het mogelijke gebruik van een pruik door [naam 28] . Bovendien geldt dat, mocht al worden aangenomen dat met [naam 28] / [naam 28] getuige [naam 5] wordt bedoeld, de verklaring van [naam 5] de verklaring van [naam 6] over zijn, [naam 5] ’ rol, niet ondersteunt.
Gelet op dit alles oordeelt de rechtbank dat onvoldoende beoordeeld kan worden in hoeverre de verklaringen van [naam 6] als betrouwbaar gezien kunnen worden. Om die reden zullen zijn verklaringen bij het bewijs buiten beschouwing worden gelaten.
Overige:
Dan resteren nog als belastende elementen in het dossier de verklaringen omtrent de uitlatingen van verdachte in het cellencomplex van de rechtbank. Die verklaringen zijn ook onvoldoende om tot het wettig en overtuigend bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie van [slachtoffer] te kunnen komen. De getuige die volgens [naam 1] van verdachte in het cellencomplex had gehoord dat hij betrokkenheid had bij de liquidatie, [naam 31] , ontkent dit zelf ten stelligste bij de politie. De getuige [naam 32] heeft onvoldoende belastend richting verdachte verklaard op dit punt en getuige [naam 35] kan zich niet herinneren of zoiets gezegd is. Daarmee valt de verklaring van [naam 1] hierover als onbruikbaar weg.
Conclusie:
Gelet op het bovenstaande, en bij gebreke van ander bewijsmateriaal, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Vrijspraak feit 1:
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank verdachte vrij spreekt van feit 1.
Deze beslissing van de rechtbank zal na zoveel jaren van onzekerheid voor de nabestaanden ongetwijfeld een teleurstelling betekenen en een uitkomst die mogelijk moeilijk te accepteren zal zijn. Een liquidatie is immers een buitengewoon ingrijpend misdrijf, waardoor niet alleen de samenleving ernstig wordt geschokt, maar dat bij de nabestaanden een immens leed veroorzaakt en ook na zoveel jaar nog diep wordt gevoeld. Maar tegelijkertijd vraagt beoordeling van zo’n ernstig misdrijf om een uiterst zorgvuldige weging van de feiten en omstandigheden. In dat verband moet voorzichtig worden omgegaan met een verdenking die steunt op weliswaar belastende getuigenverklaringen maar waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden vastgesteld.
De feiten 2 en 3:
Op 24 oktober 2006 kwam om 02.55 uur bij de politie de melding binnen dat er zich een ontploffing had voorgedaan bij een (tussen)woning aan de [adres 2] te Oosterhout. Aan de hand van de in die woning aangetroffen sporen stelde de Unit FTO vast dat er een handgranaat door een ruit aan de voorzijde van de woning naar binnen was gegooid. Deze was direct boven of op de zitting van een zitbank in de woonkamer tot ontploffing gekomen. De woning werd bewoond door de vader, moeder en twee minderjarige zoons van de [familie] . De moeder had die nacht tot circa 02.00 uur op de zitbank televisie gekeken en was daarna naar bed gegaan, terwijl haar man en een zoon al eerder naar bed waren gegaan. Haar andere zoon, [naam 13] , was die nacht niet thuis.
[naam 13] verklaarde dat hij ongeveer vier weken voor de aanslag ruzie had gehad met ene [naam 8] . Deze [naam 8] had hem een week later geslagen waarna [naam 8] verdachte had ingeschakeld en verdachte had [naam 13] toen gezegd dat “
niemand aan zijn brood moest zitten”. Voorts verklaarde [naam 13] dat hij in de nacht van de ontploffing om 02.30 uur een scooter, een Gilera Runner, had zien rijden vanuit de richting van de Vondellaan, waarna er een politiebus kwam aanrijden. Later verklaarde [naam 13] dat een neef van verdachte, genaamd [naam 33] , hem in de derde week van september had benaderd met het verzoek om een Gilera Runner te stelen.
De officier van justitie acht dit feit met name bewezen op grond van de verklaring van [naam 6] , dat hij met verdachte in een poolcafé in Oosterhout is geweest en dat er toen een woordenwisseling ontstond tussen verdachte en een Marokkaanse jongen (volgens de officier van justitie was dat [naam 13] geweest). Verdachte zou toen tegen die jongen hebben gezegd “
Ga weg anders gooi ik er nog een binnen”.
De rechtbank stelt echter vast dat niet kan worden vastgesteld dat de dader(s) gebruik zou(den) hebben gemaakt van een scooter, terwijl de plaats waar [naam 13] de bewuste nacht een scooter zag rijden op ruime afstand, de verdediging stelt onweersproken op een afstand van anderhalve kilometer, van de woning van de [familie] was gelegen. Verder stelt de rechtbank vast dat er geen sporen zijn aangetroffen die wijzen op een mogelijke aanwezigheid van verdachte tijdens dit incident ter plaatse. De verklaring van [naam 6] is evenmin bruikbaar als bewijs voor dit feit. Nog afgezien van de vraag dat daaruit niet rechtstreeks de betrokkenheid van verdachte volgt op de tenlastegelegde feiten, herinnert aangever zich bovendien niets van die door [naam 6] omschreven bedreiging door verdachte. Nu verder geen bewijs in het dossier zit waaruit de betrokkenheid van verdachte kan volgen, is onvoldoende wettig bewijs aanwezig.
Vrijspraak feiten 2 en 3:
De rechtbank acht derhalve ook de feiten 2 en 3 niet wettig bewezen. Zij zal verdachte dan ook van deze feiten vrijspreken.
Vrijspraak feit 5 (de bedreiging in de maand februari 2014):
De rechtbank stelt vast dat de bewijsmiddelen ten aanzien van deze bedreiging louter bestaan uit politiemutaties. Dat is onvoldoende om het wettig bewijs te leveren dat verdachte dit feit zou hebben begaan. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook van dit feit vrij.