4.2.De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, door middel van vaststelling van de “Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)”, in werking getreden op 19 oktober 2017.
In het Damoclesbeleid is bepaald dat de burgemeester geen onderscheid meer maakt tussen soft- en harddrugs.
Gelet op de professionalisering die de hennepteelt heeft doorgemaakt, de risico’s die daarbij genomen worden en de uitstraling daarvan op de leefomgeving is ook bij de handel in softdrugs sprake van een zeer ernstige verstoring van de openbare orde. Dit rechtvaardigt een directe sluiting.
Indien in woningen en/of op bij woningen behorende erven een handelshoeveelheid drugs van een middel als bedoeld in lijst II (> 5 planten / > 30 gram) wordt aangetroffen, dan volgt bij een eerste constatering een sluiting van 3 maanden.
Bij een tweede constatering van een overtreding van de Opiumwet in een woning en/of op bijbehorende erven, binnen vijf jaar na de eerste constatering, vindt een sluiting plaats van 6 maanden.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat op 12 september 2018 in de schuur direct achter de woonwagen van verzoekers een in werking zijnde kwekerij met 85 hennepplanten is aangetroffen. Evenmin is in geschil dat deze hoeveelheid als een handelshoeveelheid moet worden aangemerkt.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. De enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand brengt met zich dat aan artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de bevoegdheid tot sluiting van dat pand kan worden ontleend. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de AbRS van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2924. Ter zitting hebben verzoekers aangevoerd dat de bevoegdheid van de burgemeester zich niet ook uitstrekte tot hun woning. De kwekerij was van de zoon, die in de andere woonwagen woont.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de twee woonwagens en bijbehorende schuren terecht als één geheel aangemerkt. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat, zoals de burgemeester ter zitting heeft gesteld en door verzoekers niet is weersproken, rondom de twee woonwagens en bijbehorende schuren een hekwerk staat met één toegangspoort. De woonwagens en schuren hebben samen één huisnummer. Oorspronkelijk stonden alleen de woonwagen van verzoekers en de bijbehorende schuur waarin nu de kwekerij is aangetroffen ter plaatse. Circa vijf jaar geleden is de woonwagen van de zoon erbij geplaatst.
Nu de burgemeester de twee woonwagens en bijbehorende schuren terecht als één geheel heeft aangemerkt, strekte de bevoegdheid van de burgemeester zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook uit tot de woonwagen van verzoekers.
De burgemeester heeft de wijze waarop hij invulling geeft aan de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet neergelegd in het Damoclesbeleid. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van de burgemeester strekkende tot sluiting gedurende zes maanden voortvloeit uit het beleid. Op grond van het beleid volgt –samengevat- bij een tweede constatering binnen vijf jaar na de eerste constatering, een sluiting gedurende zes maanden.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij zodanig zwaar worden getroffen door de sluiting van hun woonwagen, dat de burgemeester in redelijkheid niet tot sluiting heeft kunnen overgaan. Ter onderbouwing daarvan zij aangevoerd dat zij niet wisten van de aanwezigheid van de kwekerij. De kwekerij was van hun zoon, die in de andere woonwagen woont. Daarnaast kampen verzoekers met gezondheidsproblemen, zodat de burgemeester ook daarom van woningsluiting had dienen af te zien. In het licht van het feit dat de schuur al is ontruimd dient de last tot sluiting bovendien niet de door de burgemeester genoemde belangen, te weten bestrijding van drugshandel en bescherming van de openbare orde.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er onvoldoende aanleiding om deze omstandigheden op zichzelf, of in onderlinge samenhang aan te merken als bijzondere omstandigheden op grond waarvan handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in de verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Voor toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet is persoonlijke verwijtbaarheid geen vereiste. Het ontbreken van persoonlijke verwijtbaarheid vormt in het verlengde daarvan op zichzelf dan ook geen aanleiding op grond waarvan de burgemeester van sluiting had dienen af te zien. Ook het ontbreken van persoonlijke verwijtbaarheid in combinatie met de gezondheidstoestand van verzoekers vormt geen bijzondere omstandigheid. Hoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat verzoekers kampen met lichamelijke en psychische klachten, is gesteld noch gebleken dat verzoekers als gevolg daarvan niet in staat zijn tijdelijk elders te wonen. Ten slotte vormt het feit dat de kwekerij al is ontmanteld op zichzelf, noch in samenhang met de voormelde omstandigheden een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester had dienen af te zien van sluiting. Met sluiting wordt beoogd de bekendheid van de locatie als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren, herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Deze doelen worden niet al bereikt met het enkele ontmantelen van de kwekerij.
Ten slotte hebben verzoekers er (onder verwijzing naar hun bezwaar en zienswijze) op gewezen dat zij het in strijd achten met het rechtszekerheidsbeginsel dat, ondanks het feit dat de in de waarschuwing genoemde termijn van twee jaar was verstreken ten tijde van het aantreffen van de kwekerij op 12 september 2018, de burgemeester verzoekers tegenwerpt dat eerder een hennepkwekerij is aangetroffen.
Op grond van het (huidige/nieuwe) beleid volgt - samengevat - bij een eerste constatering een sluiting gedurende drie maanden en bij een tweede constatering binnen vijf jaar na de eerste constatering, een sluiting gedurende zes maanden. Vast staat dat binnen een (terugkijk)termijn van vijf jaar vóór de constatering op 12 september 2018 ook een hennepkwekerij ter plaatse is aangetroffen, te weten op 3 augustus 2016. In verband daarmee is aan verzoekers een formele waarschuwing gegeven, waarin kenbaar is gemaakt dat de waarschuwing geldt tot 3 augustus 2018 en dat wanneer vóór 3 augustus 2018 een volgende overtreding wordt geconstateerd, de woning zal worden gesloten.
De burgemeester heeft ter zitting aangevoerd dat, waar in het verleden bij de vraag of sprake was van een eerdere constatering een termijn van twee jaar in aanmerking werd genomen, nu een (terugkijk)termijn van vijf jaar wordt gehanteerd, omdat regionale ontwikkelingen in de aanpak van drugsgerelateerde problematiek vragen om een steviger toepassing van mogelijke maatregelen, waaronder ook de toepassing van artikel 13b Opiumwet.
Die behoefte laat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter onverlet dat aan verzoekers in de waarschuwing uit 2016 expliciet kenbaar is gemaakt dat de waarschuwing geldt voor twee jaar en dat wanneer vóór 3 augustus 2018 een volgende overtreding wordt geconstateerd, de woning wordt gesloten. Verzoekers mochten er daarom vanuit gaan dat als ná 3 augustus 2018 drugs zou worden aangetroffen, die overtreding zou worden behandeld als een eerste overtreding. Dat, zoals de burgemeester ter zitting heeft aangevoerd, aan de vaststelling van het nieuwe beleid in de lokale media veel aandacht is besteed en dat dit bekend mag worden verondersteld, maakt het vorenstaande niet anders, nu verzoekers hebben betwist dat zij daardoor wisten dat de eerdere overtreding hen ook ná 3 augustus 2018 nog zou worden tegengeworpen.
Samengevat is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de burgemeester niet zonder meer het nieuwe beleid onverkort had kunnen toepassen op oude gevallen, zoals het onderhavige. Met de onmiddellijke werking van dit beleid zonder enig overgangsrecht wordt onvoldoende recht gedaan aan ‘respectering’ van bestaande gevallen (en de daarbij gestelde termijnen) wat in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid en zich niet verdraagt met opgewekt vertrouwen.
Gelet hierop kan geenszins worden uitgesloten dat het bestreden besluit in bezwaar niet ongewijzigd stand zal kunnen houden.
De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de burgemeester naar het voorlopig oordeel bevoegd was tot sluiting over te gaan, en dat er geen aanleiding is om op grond van bijzondere omstandigheden aan te nemen dat de burgemeester
volledigvan sluiting had dienen af te zien. Wanneer het aantreffen van de drugs op 12 september 2018 als eerste overtreding wordt aangemerkt, zou op grond van het beleid een sluiting gedurende drie maanden worden gelast. Met inachtneming van deze uitgangspunten, zal de voorzieningenrechter het besluit schorsen, voor zover de sluitingstermijn de periode van drie maanden overschrijdt.
De burgemeester heeft de begunstigingstermijn verlengd tot de datum van de uitspraak van de voorzieningenrechter. Om verzoekers de gelegenheid te geven zelf te voldoen aan de last, zal de voorzieningenrechter daarnaast bepalen dat de in het bestreden besluit genoemde ruimtes uiterlijk met ingang van 14 december 2018, 10.00 uur moeten zijn gesloten, op straffe van bestuursdwang.
Het bestreden besluit blijft voor het overige gehandhaafd.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat de woonwagen en schuur uiterlijk met ingang van 14 december 2018, 10.00 uur gesloten moeten zijn, op straffe van bestuursdwang en
- schorst het bestreden besluit voor zover de sluitingstermijn daarin de periode van drie maanden overschrijdt;
- wijst het verzoek voor het overige af;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 170,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt de burgmeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 december 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: