ECLI:NL:RBZWB:2018:7321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 juni 2019
Zaaknummer
02-700120-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarige in hotel te Middelburg

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak vond plaats in een hotel in Middelburg op 8 juni 2017. De rechtbank behandelde de zaak met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere het dwingen van het slachtoffer tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van het slachtoffer voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en forensisch bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, en legde een jeugddetentie van 12 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen van € 10.366,84, inclusief immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en nam daarbij ook de leeftijd van de verdachte in overweging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/700120-17 en 02/079549-16 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 maart 2018
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J.C.W.L. Grootjans, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 8 maart 2018, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Aan verdachte is, met inachtneming hiervan, ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd gebracht en/of zijn penis in de anus en/of de mond van die [slachtoffer] geduwd gebracht, bestaande dat geweld of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
uit het fysieke overwicht van verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
het vastpakken en/of vasthouden van de armen van die [slachtoffer] en/of
het vastpakken en boven het hoofd houden van de handen en polsen van die [slachtoffer] en/of
het vervolgens op het bed drukken van die [slachtoffer] en/of
het bij de keel vastpakken en/of de keel dichtknijpen en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of op die [slachtoffer] gaan liggen en/of
het met kracht slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en/of
het met kracht knijpen in de vagina van die [slachtoffer] en/of
het woordelijk bedreigen, te weten “ik steek je dood” van die [slachtoffer] en/of
het toevoegen aan zijn mededaders van de woorden “als zij ontsnapt moeten jullie haar achterna zitten, haar neersteken in de ribben en haar naar de grond werken” of woorden van gelijke strekking en/of
het dwingen van die [slachtoffer] om zich uit te kleden,
terwijl die [slachtoffer] zich ontkleed in een voor haar onbekende hotelkamer bevond en (aldus) die [slachtoffer] in haar bewegingsvrijheid heeft belemmerd en/of
een dusdanige dreigende en/of intimiderende situatie heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer] zich daaraan niet kon en/of durfde te onttrekken en/of voorbij is/zijn gegaan aan de door die [slachtoffer] geuite verbale en/of non-verbale tekenen van verzet en/of woorden dat zij dit niet wilde, en/of een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [slachtoffer] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij/zij, verdachte(n) met dat opzet
die [slachtoffer] (telkens) geslagen en/of gestompt en/of
die [slachtoffer] bedreigd met de woorden “als je probeert weg te komen, steken zij een mes tussen je ribben” en/of “als je probeert weg te komen, knijpen we je keel dicht” althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
nagenoeg voortdurend in de nabijheid van die [slachtoffer] gebleven en/of
haar (met kracht) vastgepakt, in elk geval die [slachtoffer] heeft belet te gaan en staan waar zij wilde,
waardoor aldus een bedreigende en/of een afhankelijke situatie voor die [slachtoffer] is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, onder verwijzing naar zijn schriftelijke requisitoir, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De unus-testis-nullus-testis-situatie doet zich niet voor. De verklaringen van aangeefster zijn betrouwbaar en worden voldoende gesteund door objectieve bewijsmiddelen. De verklaringen van de verdachten daarentegen spreken elkaar tegen of kunnen worden weerlegd. Ook de waarnemingen omtrent het gedrag van aangeefster na de feiten én het letsel dat is geconstateerd ondersteunen de aangifte.
Het alternatieve scenario van de verdachten dat aangeefster niet is verkracht, maar dat zij door het gebruik van alcohol en drugs in een psychose is geraakt, hetgeen haar gedrag later die nacht zou verklaren, wordt objectief gezien niet ondersteund door de bewijsmiddelen.
Er is sprake geweest van verkrachting door verdachte en de medeverdachten. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangeefster bedreigd, mishandeld en verkracht. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben haar gezegd vooral te doen wat verdachte zei, omdat hij haar anders zeker dood zou maken. De rol van verdachte is die van medepleger, nu hij aangeefster ook heeft gedwongen seksuele handelingen bij hem te verrichten. [medeverdachte 2] heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid van verkrachting, nu hij aangeefster er toe heeft aangezet toe te geven aan de wensen van [medeverdachte 1] , hij een passieve houding heeft aangenomen en niet heeft ingegrepen. De drie verdachten hebben zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, gelet op de feiten en de omstandigheden als in de pleitnota opgenomen, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde. Er is sprake van een unus-testis-nullus-testis-situatie, waarbij onvoldoende objectief en onafhankelijk steunbewijs voor de aangifte voorhanden is om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. Daartegenover staan de verklaringen van verdachte en de twee medeverdachten dat aangeefster vrijwillig seksueel contact heeft gehad en dat ook haar verblijf in het hotel vrijwillig was. Verdachte ontkent het ten laste gelegde geweld en de dwang. De verklaringen van aangeefster zijn inconsistent en aantoonbaar onjuist en zij heeft onvolledig verklaard op bepaalde punten. Dit raakt de betrouwbaarheid van haar verklaringen, hetgeen betekent dat daarmee uiterst terughoudend dient te worden omgegaan. Bovendien wisten verdachte en de medeverdachten niet dat de seksuele handelingen bij en met aangeefster op 8 juni 2017 tegen haar wil waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 8 juni 2017 omstreeks 05.37 uur wordt door de nachtportier van het [naam hotel 1] te Middelburg een melding gedaan bij de politie dat er even daarvoor een ontkleed meisje is komen aanlopen vanaf het naastgelegen hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Het meisje is daar mogelijk aangerand door drie mannen. [1] Dit meisje blijkt de latere aangeefster [slachtoffer] (verder: aangeefster) te zijn. Zij verklaart tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten dat zij met [medeverdachte 1] had afgesproken aan de bar in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ en dat zij vervolgens in een hotelkamer is verkracht door drie mannen genaamd [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . De verbalisanten zijn ambtshalve bekend met deze namen. Het betreft de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] . [2] Twee verbalisanten hebben naar aanleiding van de verklaring van aangeefster de beelden van de bewakingscamera’s van hotel ‘ [naam hotel 2] ’ uitgekeken. Zij herkennen de mannen op de beelden ambtshalve als de hiervoor genoemde verdachten. [3] Verdachte is dezelfde ochtend nog aangehouden; de overige verdachten zijn drie dagen later aangehouden.
Op 8 juni 2017 omstreeks 07.51 uur heeft er een informatief gesprek zeden plaats gevonden met aangeefster. Zij heeft vervolgens op 11 juni 2017 aangifte gedaan van verkrachting in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg door de drie verdachten.
Daartegenover staan de verklaringen van de verdachten dat er weliswaar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en [medeverdachte 1] en verdachte, maar dat dit geheel vrijwillig was en dat er geen sprake is geweest van geweld en/of dwang.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting kan alleen dan volgen,
indien sprake is geweest van het door geweld of een andere feitelijkheid (of bedreiging
daarmee) dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen. De verklaringen van aangeefster spelen een doorslaggevende rol bij de beantwoording van de vraag of de ten laste gelegde feiten al dan niet wettig en overtuigend bewezen zijn, nu de in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de aan verdachte verweten geweldshandelingen en bedreigingen zijn ontleend aan de door aangeefster gegeven beschrijving van hetgeen zou zijn voorgevallen in de vroege ochtend van 8 juni 2017. De in het dossier voor het overige aanwezige informatie is ofwel afgeleid uit hetgeen aangeefster daarover heeft verklaard of betreft niet zozeer de verweten seksuele gedragingen zelf maar zou meer in het algemeen in verband kunnen worden gebracht met de door aangeefster geschetste gang van zaken in de nacht van 8 juni 2017. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte en de medeverdachten voor wat betreft de geweldshandelingen en bedreigingen lijnrecht tegenover die van aangeefster staan. Verdachte en de medeverdachten ontkennen ten stelligste dat sprake is geweest van geweld en/of dwang. De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster ter discussie gesteld. Tegen die achtergrond dient allereerst te worden bepaald of en in welke mate de door aangeefster op verschillende tijdstippen in het onderzoek afgelegde verklaringen respectievelijk die van verdachte en de medeverdachten betrouwbaar zijn te achten.
De rechtbank stelt vast dat alle door aangeefster vanaf het eerste contact met de verbalisanten in het [naam hotel 1] afgelegde verklaringen voor wat betreft de gebeurtenissen in de hotelkamer van hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg in de vroege ochtend van
8 juni 2017 niet alleen op hoofdlijnen maar ook op tal van details consistent zijn. Dit geldt eveneens voor de verklaring die zij later bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij heeft telkens uitvoerig en gedetailleerd verklaard over wat haar is overkomen op die hotelkamer en heeft vanaf het begin af aan verklaard dat de seksuele handelingen tegen haar wil zijn gebeurd. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat haar verklaringen ook inconsistenties bevatten. Zo is aangeefster, na geconfronteerd te zijn met verklaringen en bevindingen in het dossier, tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris op enkele onderdelen van haar verklaring terug gekomen of heeft zij wezenlijk anders verklaard Dit ziet op gebeurtenissen in het verleden, zoals eerdere (seksuele) contacten met [medeverdachte 1] , ook bij haar thuis. Aangeefster heeft een verklaring gegeven voor de inconsistenties door te verklaren dat zij zich bij de politie niet kon herinneren dat [medeverdachte 1] ooit bij haar thuis is geweest en later - toen zij daarover na had gedacht – wel. Naar het oordeel van de rechtbank doen de inconsistenties in de verklaring van aangeefster echter geen afbreuk aan hetgeen zij heeft verklaard met betrekking tot de kern van het verwijt, namelijk de gebeurtenissen op de hotelkamer op 8 juni 2017. Op die onderdelen is zij wél consistent, en deze vinden ook in voldoende mate steun in overige door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van haar verklaringen over hetgeen in de hotelkamer is gebeurd onderstreept.
De verdediging heeft aangevoerd dat de beschrijving van het bij aangeefster geconstateerde letsel niet overeenkomt met de door aangeefster beschreven ernst en mate van de geweldshandelingen. De rechtbank stelt vast dat aangeefster ook op dit punt consistent heeft verklaard. Hoewel het letsel wellicht niet past bij de frequentie waarmee zij verklaart te zijn geslagen en de ernst daarvan (ontelbare vuistslagen) past het letsel wel bij haar verklaring over de aard van het aan haar toegebrachte letsel, namelijk het slaan, stevig vastpakken bij de armen en bij de keel grijpen. Gelet daarop doet dit naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan de verklaring van aangeefster.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster op de onderdelen die voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde van belang zijn als betrouwbaar zijn aan te merken en derhalve ook voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook waar het de door aangeefster beschreven onvrijwilligheid betreft.
De bewijsminimumregel als bedoeld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering
In verkrachtingszaken doet zich veelal de situatie voor dat er naast de aangeefster en de verdachte(n) geen getuigen aanwezig zijn. Dat is ook in deze zaak het geval. Om aan de bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (de zogenaamde unus-testis-nullus-testis-regel), inhoudende dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige, te voldoen is de verklaring van aangeefster alleen onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Deze moet, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en de medeverdachten, in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt echter dat deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel zodat niet ieder onderdeel van de tenlastelegging, waaronder begrepen de kern van de strafrechtelijke gedraging, dubbele bevestiging behoeft.
In deze zaak bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende ander bewijsmateriaal dat steun biedt aan de verklaringen van aangeefster en de door haar geschetste concrete context. Haar verklaringen komen op essentiële onderdelen overeen met andere in de bewijsmiddelen redengevende feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Aangeefster heeft verklaard dat zij eerder die avond met [medeverdachte 1] rond middernacht heeft afgesproken bij het station in Middelburg. Zij hebben elkaar daar ontmoet en vervolgens afgesproken om aan de bar in het hotel ‘ [naam hotel 2] ’ nog wat te drinken. Aangeefster heeft eerst de hond die zij bij zich had naar huis gebracht en is op de fiets naar het hotel gegaan. Daar trof zij voor het hotel verdachte, die haar vertelde dat [medeverdachte 1] boven was. Tot dat moment wist zij niet dat hij een hotelkamer had geboekt. Verdachte is [medeverdachte 1] op verzoek van aangeefster gaan halen. Hoewel aangeefster alleen wat wilde drinken in de bar, is zij toch met [medeverdachte 1] meegegaan naar de door hem geboekte hotelkamer. In de kamer waren ook verdachte en [medeverdachte 2] aanwezig, maar omdat zij de jongens kende zag zij daar geen kwaad in. Aanvankelijk was het gezellig en hebben zij muziek geluisterd, een joint gerookt, alcohol gedronken en spelletjes gespeeld.
Op enig moment moest [medeverdachte 1] een alcoholisch drankje atten (naar de rechtbank begrijpt: in één teug leeg drinken). [medeverdachte 1] zei daarna uit het niets dat zij haar kankerbek moest houden en pakte haar vast bij haar armen. Zij hebben een soort van gevochten. Aangeefster lag gekleed op bed en [medeverdachte 1] lag op haar gezicht met zijn lichaam zodat zij geen lucht meer kreeg. Hij hield haar handen en polsen boven haar hoofd vast. Verdachte en [medeverdachte 2] keken vanuit de toilet, waar zij aan het roken waren, toe. [medeverdachte 1] heeft haar bij haar keel gepakt. Zij moest hem zoenen en toen zij zei dat zij dat niet wilde, sloeg hij haar met zijn rechtervuist op haar kaak, waarna zij hem toch heeft gezoend. Vervolgens moest zij onder de dekens gaan liggen, ging hij op haar zitten en sloeg haar met beide vuisten op haar nek en de zijkant van haar gezicht. Op enig moment ging hij van haar af. Aangeefster moest de dekens over haar hoofd trekken en [medeverdachte 1] zei ‘als je die deken van je kop aftrekt maak ik je dood’. Hij had ook tegen verdachte en [medeverdachte 2] gezegd dat als aangeefster zou ontsnappen, zij haar achterna moesten zitten, haar neer moesten steken in haar ribben en bij haar keel moesten pakken en haar de grond moesten werken. Verdachte zei dat hij dit zou doen.
[medeverdachte 1] kwam bij haar op bed liggen, trok de dekens van haar af en probeerde haar uit te kleden, hetgeen niet lukte omdat zij zich verzette. Zij zei dat zij niet wilde, maar toen sloeg hij haar. Aangeefster wilde niet dat de anderen er bij waren en heeft [medeverdachte 1] gesmeekt alleen met hem te kunnen zijn waarop hij haar naar de toilet stuurde en zei dat zij zich moest uitkleden. Aangeefster was bang doordat hij haar een paar keer had geslagen nadat zij zich verzette en deed wat hij zei. Zij is naar het toilet gegaan, maar heeft zich niet uitgekleed. [medeverdachte 1] kwam vervolgens ook naar het toilet met een fles wodka. Hij begon haar te zoenen en zij moest wodka drinken. Toen aangeefster zei dat ze dat niet wilde, zei hij dat hij de fles op haar hoofd kapot zou slaan. Zij was bang dat hij haar zou slaan en heeft uit de fles gedronken. Verdachte zat ondertussen aan haar billen en borsten. [medeverdachte 1] kneep haar heel hard in haar vagina. [medeverdachte 2] stond erbij en zei tegen aangeefster dat zij moest doen wat [medeverdachte 1] wilde. [medeverdachte 1] sloeg haar vervolgens en kneep meerdere keren haar keel dicht. Verdachte zei dat dit haar eigen schuld was, dat zij maar niet zo lekker moest zijn. Zij moest op het toilet gaan zitten en [medeverdachte 1] pijpen. Verdachte zat onder tussen aan haar billen en borsten en ging haar vingeren. Daarna moest zij verdachte pijpen. Zij wilde dit niet maar omdat zij klappen kreeg van [medeverdachte 1] heeft zij dit toch gedaan. Het pijpen stopte omdat zij dit niet wilde en toen pakte [medeverdachte 1] haar bij haar keel en sloeg haar. [medeverdachte 1] heeft verdachte en [medeverdachte 2] vervolgens weggestuurd en de broek van aangeefster naar beneden getrokken. Zij moest voorover bukken en hij heeft haar vaginaal en anaal verkracht. Vervolgens moest zij hem nogmaals pijpen. Zij moest toen haar broek helemaal uitdoen en ook haar t-shirt en bh. Aangeefster heeft de hele tijd gehuild. Aangeefster moest vervolgens de hotelkamer inlopen naar verdachte en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] was zijn broek nog aan het uitdoen. Toen zij de deur van de hotelkamer zag, is zij daar naartoe gerend zonder erbij na te denken of deze op slot zat. Haar kleding heeft zij achtergelaten in het toilet. De deur ging open en zij is, terwijl zij ‘help’ schreeuwde, de gang opgerend, de trap afgevlogen en naar buiten gerend naar het naastgelegen hotel. Verdachte kwam achter haar aan en toen zij net in het hotel was zag zij ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] buiten rennen. [4]
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door het bij haar geconstateerde letsel. Door de forensisch geneeskundige zijn op 8 juni 2017 omstreeks 14.30 uur onder meer de navolgende letsels geconstateerd:
- roodheid op beide wangen, linker onderkaak, in nek, naast en onder neus, onder de linkerborst, op meerdere plaatsen op beide bovenarmen, op de rechter onderarm;
- zwelling op de rechter onderkaak;
- oppervlakkige schaafwond op linkerknie;
- blauwe plekken aan achterkant rechter arm;
- een aantal huiddefecten op meerdere plaatsen op haar rug, rechter bovenarm, rechter kuitbeen. [5]
De verbalisanten hebben tijdens de aangifte op 11 juni 2017 foto’s gemaakt van de blauwe plekken op beide bovenarmen van aangeefster en van een schram in haar nek [6] .
De rechtbank heeft in het voorgaande al vastgesteld dat het bij aangeefster geconstateerde letsel weliswaar niet past bij de ernst en frequentie van de door aangeefster beschreven geweldshandelingen, te weten ontelbare vuistslagen in het gezicht, maar dat dit daarentegen wel past bij haar verklaring dat zij is geslagen op haar kaak en is vastgepakt bij haar armen en haar keel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bij aangeefster geconstateerde letsel is toegebracht door [medeverdachte 1] .
Verder vindt de rechtbank steun voor de verklaringen van aangeefster in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , en de waarnemingen en bevindingen van de nachtportier van het naastgelegen [naam hotel 1] en de verbalisanten, die als eerste met aangeefster hebben gesproken, over de emotionele toestand van aangeefster kort na het feit.
Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] waren ieder afzonderlijk te gast in hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Zij werden op 8 juni 2017 omstreeks 05.30 uur wakker en hoorden een vrouw hard gillen respectievelijk hard ‘help’ roepen. [7]
De nachtportier van het [naam hotel 1] hoorde die dag omstreeks 05.30 uur een hard gebonk op de deur van het hotel. Er stond een geheel ontkleed meisje voor de deur. Zij zei dat zij in het naastgelegen hotel ‘ [naam hotel 2] ’ op een hotelkamer was mishandeld, misbruikt en verkracht. Hij zag dat het meisje behoorlijk ontdaan was en aan het huilen was. [8]
Verbalisant [verbalisant] trof een hevig huilend meisje, te weten aangeefster, aan in het [naam hotel 1] . Terwijl aangeefster haar verhaal deed werd zij wederom erg emotioneel. [9]
Gelet op de aard van de handelingen waarover aangeefster verklaart is het zeer aannemelijk dat zij erg geëmotioneerd was. De rechtbank is van oordeel dat de door de portier en de verbalisant geconstateerde sterke emotie bij aangeefster haar verklaringen over hetgeen vlak daarvoor gebeurd zou zijn op de hotelkamer dan ook ondersteunt.
Aan het bewijs van het ten laste gelegde dragen verder bij de bewegende beelden die zijn gemaakt met de bewakingscamera’s bij hotel ‘ [naam hotel 2] ’ op 8 juni 2017 op het moment dat aangeefster omstreeks 02.00 uur bij het hotel aankomt en het hotel omstreeks 05.30 uur verlaat. Ter terechtzitting is een DVD, inhoudende voornoemde beelden, afgespeeld. Een aantal stills van deze camerabeelden bevinden zich in het procesdossier op pagina 414 tot en met 418. De rechtbank heeft waargenomen dat op de beelden te zien is dat aangeefster geheel ontkleed de trap van het hotel komt afgerend, waarbij zij traptreden overslaat, naar de voordeur rent, het hotel uitrent en na even om zich heen te kijken rechtsaf slaat. Slechts enkele seconden later komt ook verdachte de trap afgerend. Hij verlaat het hotel, slaat linksaf en rent hard weg. Weer enkele seconden later komen ook [medeverdachte 2] en een geheel ontklede [medeverdachte 1] , met onder zijn armen kleding, van de trap afgerend. Zij verlaten het hotel en slaan rechtsaf. [10] Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van de verdachten moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de verdachten, direct aansluitend aan het wegrennen van aangeefster, zijn gevlucht.
Voorts acht de rechtbank van belang dat hetgeen de politie heeft aangetroffen in de hotelkamer, overeenkomt met hetgeen aangeefster heeft verklaard. In de toiletruimte lagen op de vloer een rode string en een zwarte trainingsbroek met daarin een bankpas en fietssleutel en op de achterwand van het toilet stond een lege fles wodka. [11]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en verdachte een kamer heeft geboekt in hotel ‘ [naam hotel 2] ’. Aangeefster kwam daar ook naar toe. Het was gezellig: zij hebben eerst een spel gespeeld. Aangeefster begon zichzelf uit te kleden en hem geil te maken. Vervolgens hebben zij seksuele handelingen bij elkaar verricht. Aangeefster werd boos omdat de fles was leeggedronken en rende ineens naakt de kamer uit. [12]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat aangeefster dronken was en zichzelf heeft uitgekleed en geil begon te doen richting [medeverdachte 1] . Aangeefster en [medeverdachte 1] hebben seksuele handelingen bij elkaar verricht op het bed. Verdachte dronk het laatste beetje wodka op, waarna een woordenwisseling ontstond en aangeefster naakt de deur uitrende. [13]
Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment met [medeverdachte 2] naar het toilet is gegaan om te roken. Aangeefster en [medeverdachte 1] waren toen op het bed bezig met het voorspel. Hun kleding ging uit. [medeverdachte 2] en hij hebben af en toe gekeken. Toen zij van het toilet kwamen zijn aangeefster en [medeverdachte 1] naar het toilet gegaan. Op enig moment is hij samen met [medeverdachte 2] gaan kijken en zag hij dat aangeefster en [medeverdachte 1] seks met elkaar hadden. Tien minuten later zag hij dat aangeefster [medeverdachte 1] al zittend op het toilet aan het pijpen was. Zij moest zich weer omdraaien van [medeverdachte 1] . Toen zij verdachte zag staan deed zij de knoop van zijn broek open en heeft hem gepijpt. Verdachte vingerde haar op dat moment. [14]
Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] tijdens het spelen van een drankspelletje een glas pure wodka moest atten [15] . Als [medeverdachte 1] alcohol heeft gedronken, reageert hij iedere keer verschillend. Hij raakt ook wel eens opgefokt. [16]
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen, inclusief de verklaringen van de drie verdachten over het verloop van de avond voordat van enige seksuele handelingen sprake was, alsmede de verklaringen ten aanzien van de verrichte seksuele handelingen, voldoende steun aan de verklaringen van aangeefster. Van een schending van de bewijsminimumregel als bedoeld in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is dan ook geen sprake.
Alternatief scenario
De verdachten hebben verklaard dat [medeverdachte 1] en verdachte de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen hebben verricht met aangeefster, maar dat dit met instemming van aangeefster was. Op enig moment flipte aangeefster, mogelijk als gevolg van haar alcohol- en drugsgebruik die nacht, en is zij geheel ontkleed de kamer en vervolgens het hotel uitgerend. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij is verkracht. De rechtbank overweegt het volgende. In de verklaring van de nachtportier van het [naam hotel 1] en het relaas van de verbalisanten die ter plaatse als eerste met aangeefster hebben gesproken is geen enkel aanknopingspunt te vinden dat zij onder invloed was van enige stof, hetgeen men wel zou verwachten als hetgeen de verdachten over haar alcoholinname zeggen juist is. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verbalisanten in een dergelijke situatie alert zijn op waarneembare aanwijzingen van drank- en drugsgebruik en het is dan ook veelzeggend dat de verbalisanten geen aanleiding hebben gezien hierover iets te vermelden Het dossier biedt ook verder geen aanleiding om te vermoeden dat aangeefster zodanig onder invloed was als door de verdachten is gesteld. Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster tijdens het informatief gesprek zeden is aansluitend aan dit gesprek rond 08.00 uur een alcohol-/drugstest bij haar afgenomen middels de Drager 7510. Nadat aangeefster had geblazen gaf deze de ‘P’-indicatie af, hetgeen niet uitsluit dat zij alcohol heeft gebruikt, maar aangeeft dat zij onder het maximaal toegestane bleef. Dit is in lijn met de verklaring van aangeefster dat zij slechts kleine slokjes uit de fles wodka heeft gedronken en dat zij ook heeft geprobeerd hetgeen zij heeft gedronken uit te spugen. Als aangeefster de hoeveelheid alcohol zou hebben gedronken zoals die door de verdachten gesteld wordt dan had de test geen ‘P’ indicatie opgeleverd. Bovendien zijn bij het toxicologisch onderzoek van het bloed van aangeefster geen drugs aangetoond. Gelet op het voorgaande is het geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en de rechtbank verwerpt het verweer.
Dwang
De verdediging heeft gesteld dat voor verdachte niet duidelijk was dat de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van geweld en bedreiging daarmee door verdachte en/of de medeverdachten. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat zij heeft aangegeven dat zij de seksuele handelingen niet wilde, maar dat zij desondanks daartoe is overgegaan, omdat met name [medeverdachte 1] haar sloeg en dreigde wat aan te doen als zij niet zou meewerken dan wel de kamer zou verlaten. Verdachte en [medeverdachte 2] waren daarbij aanwezig. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het voor de verdachten kenbaar moet zijn geweest dat sprake was van een dwangsituatie en dat zij zich daar ook van bewust zijn geweest.
Medeplegen van verkrachting
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het plegen van het strafbare feit. Daarbij is niet vereist dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten, maar er moet wel sprake zijn van een intensieve samenwerking. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 1] aangeefster heeft meegenomen naar de hotelkamer, terwijl daar ook verdachte en [medeverdachte 2] aanwezig waren. [medeverdachte 1] heeft, terwijl verdachte en [medeverdachte 2] in de kamer aanwezig waren, aangeefster geslagen en bedreigd en diverse seksuele handelingen met aangeefster verricht en ook verdachte heeft seksuele handelingen met haar verricht. Verdachte heeft ook gezegd dat hij aangeefster zou neersteken als zij zou proberen te vluchten. Door aldus te handelen hebben [medeverdachte 1] en verdachte zich over en weer schuldig gemaakt aan het medeplegen van de seksuele handelingen die de ander met aangeefster heeft verricht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat ook [medeverdachte 2] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van verkrachting. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking. Hij was weliswaar tijdens de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen in de hotelkamer aanwezig, maar hij heeft deze niet verricht. Medeplichtigheid vereist dubbel opzet, te weten zowel opzet op het gronddelict als ook opzet op het behulpzaam zijn bij het plegen van het gronddelict. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] het opzet heeft gehad dat [medeverdachte 1] en verdachte gedwongen seks zouden hebben met aangeefster. Hij was in de hotelkamer aanwezig toen [medeverdachte 1] geweld gebruikte tegen aangeefster en haar bedreigde met de dood op de momenten dat zij te kennen gaf geen seksuele handelingen te willen verrichten. [medeverdachte 2] heeft tegen aangeefster gezegd dat zij moest doen wat [medeverdachte 1] wilde en heeft tijdens de gebeurtenissen een passieve houding aangenomen. Bovendien is hij in de wc, waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen aangeefster en de andere verdachten, er bij komen staan waardoor hij bij heeft bijgedragen aan het getalsmatig overwicht op aangeefster. Mede daardoor hebben de verkrachtingen kunnen plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat hij door aldus te handelen opzet heeft gehad op medeplichtigheid van het medeplegen van verkrachtingen.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van de uit de bewijsmiddelen naar voren gekomen feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - neemt de rechtbank als vaststaand aan dat aangeefster in de vroege ochtend van 8 juni 2017 met [medeverdachte 1] naar een hotelkamer in hotel ‘ [naam hotel 2] ’ te Middelburg is gegaan. Daar waren ook verdachte en [medeverdachte 2] aanwezig. Vervolgens heeft zij seksuele handelingen verricht bij [medeverdachte 1] en verdachte, terwijl [medeverdachte 2] toekeek.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster deze handelingen bij [medeverdachte 1] en verdachte onder dwang heeft moeten dulden en verrichten, gelet op de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en meer in het bijzonder de verklaringen van aangeefster hierover en de verklaring van de nachtportier van het [naam hotel 1] en de verbalisant aan wie zij kort na de gebeurtenissen haar verhaal heeft gedaan, met betrekking tot de bij aangeefster waargenomen emoties. Toen verklaarde zij al dat de handelingen tegen haar wil waren. Ook overigens vinden de verklaringen van aangeefster en de door haar geschetste concrete context als geheel voldoende steun in de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [medeverdachte 1] , verdachte en [medeverdachte 2] zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank overweegt dat het in het kader van wederrechtelijke vrijheidsberoving voldoende is dat opzettelijk de indruk wordt gevestigd dat een slachtoffer niet weg kan of dat deze achterna gezeten wordt als deze zou proberen te ontkomen. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel dan de rechtbank dat ten minste deze indruk is gevestigd bij aangeefster. De rechtbank acht voor dat oordeel van belang dat [medeverdachte 1] tegen verdachte en [medeverdachte 2] gezegd heeft dat als aangeefster zou ontsnappen, zij haar achterna moesten zitten, haar neer moesten steken in haar ribben en bij haar keel moesten pakken en haar de grond moesten werken en dat verdachte zei dat hij dit zou doen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks8 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,door geweld
of een andere feitelijkheiden
/ofbedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een of meerhandelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zijn penis en
/ofvinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd gebracht en
/ofzijn penis in de anus en
/ofde mond van die [slachtoffer] geduwd gebracht, bestaande dat geweld
of andere feitelijkheiden
/ofbedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid
uit het fysieke overwicht van verdachte en
/ofzijn mededader
(s)en
/of
het vastpakken en/of vasthouden van de armen van die [slachtoffer] en
/of
het vastpakken en boven het hoofd houden van de handen en polsen van die [slachtoffer] en
/of
het vervolgens op het bed drukken van die [slachtoffer] en
/of
het bij de keel vastpakken en
/ofde keel dichtknijpen en
/ofvasthouden van die [slachtoffer] en
/ofop die [slachtoffer] gaan liggen en
/of
het met kracht slaan en/of stompen van die [slachtoffer] en
/of
het met kracht knijpen in de vagina van die [slachtoffer] en
/of
het woordelijk bedreigen, te weten “ik steek je dood” van die [slachtoffer] en
/of
het toevoegen aan zijn mededaders van de woorden “als zij ontsnapt moeten jullie haar achterna zitten, haar neersteken in de ribben en haar naar de grond werken”
of woorden van gelijke strekkingen
/of
het dwingen van die [slachtoffer] om zich uit te kleden,
terwijl die [slachtoffer] zich ontkleed in een voor haar onbekende hotelkamer bevond en
(aldus
)die [slachtoffer] in haar bewegingsvrijheid heeft belemmerd en
/of
een dusdanige dreigende
en/of intimiderendesituatie
heeft/hebben gecreëerd dat die [slachtoffer] zich daaraan niet
kon en/ofdurfde te onttrekken en
/ofvoorbij
is/zijn gegaan aan de door die [slachtoffer] geuite verbale en
/ofnon-verbale tekenen van verzet en
/ofwoorden dat zij dit niet wilde, en
/ofeen bedreigende situatie
, in elk geval een situatie waarin die [slachtoffer] zich niet aan de hiervoor genoemde handeling(en) kon onttrekken,heeft doen ontstaan;
2.
hijop
of omstreeks8 juni 2017 te Middelburg tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, immers
heeft/hebben
hij/zij, verdachte
(n
)met dat opzet
die [slachtoffer]
(telkens
)geslagen en/of gestompt en
/of
die [slachtoffer] bedreigd met de woorden “als je probeert weg te komen, steken zij een mes tussen je ribben” en
/of“als je probeert weg te komen, knijpen we je keel dicht”
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekkingen
/of
nagenoeg voortdurend in de nabijheid van die [slachtoffer] gebleven en
/of
haar (met kracht) vastgepakt,
in elk geval die [slachtoffer] heeft belet te gaan en staan waar zij wilde,
waardoor aldus een bedreigende en
/ofeen afhankelijke situatie voor die [slachtoffer] is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde toezicht door de jeugdreclassering. Hij verzoekt de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft hij gevorderd op te leggen de leerstraf TACt (individueel). Hij heeft bij zijn eis rekening gehouden met de oriëntatiepunten van de LOVS voor een verkrachting en de straftoemetingsrichtlijnen voor minderjarigen, het feit dat sprake was van onbeschermd seksueel contact, de mate van geweld, dat sprake was van drie daders en het feit dat aangeefster tegen haar wil de hotelkamer niet mocht verlaten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een integraal vrijspraakverweer gevoerd. Subsidiair heeft hij, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, betoogd rekening te houden met de leeftijd van verdachte - hij was ten tijde van de feiten 16 jaar. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte 4 maanden in voorarrest heeft gezeten, waarvan 3 weken in beperkingen, hetgeen zwaar voor hem is geweest. Het bevel tot voorlopige hechtenis is in oktober 2017 geschorst en sindsdien heeft hij elektronische controle. Verdachte beseft dat hij gebaat is bij hulp. De eis van de officier van justitie is niet conform de richtlijnen. De raadsman heeft verzocht aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke jeugddetentie waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest met als bijzondere voorwaarden de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden en de taakstraf Tact.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan het vaginaal, anaal en oraal verkrachten van aangeefster [slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft aangeefster meegenomen naar een hotelkamer, waar ook de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] aanwezig waren. Aanvankelijk was het gezellig, werd er gedronken en werden er spelletjes gedaan, maar op enig moment sloeg de sfeer om en moest aangeefster seksuele handelingen verrichten bij [medeverdachte 1] , terwijl de verdachte en [medeverdachte 2] toekeken, en vervolgens moest zij ook van verdachte seksuele handelingen dulden en deze bij hem verrichten. Daarbij heeft [medeverdachte 1] geweld gebruikt, teneinde haar de seksuele handelingen te laten verrichten die zij in eerste instantie weigerde. Ook heeft hij met dat doel haar meermalen met de dood bedreigd alsmede om te voorkomen dat zij de hotelkamer zou verlaten en zou weglopen. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben haar bevestigd dat zij zou worden gedood als zij zou weglopen. De rechtbank rekent verdachte, en ook zijn medeverdachten, deze feiten zwaar aan.
Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer en de bewegingsvrijheid van aangeefster. Hij heeft de belangen van aangeefster ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn seksuele behoeften. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke handelingen nog lange tijd, zo niet levenslang, last kunnen houden van de nadelige psychische gevolgen. Ook in dit geval ondervindt aangeefster thans nog de gevolgen, zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring ter terechtzitting. Daarnaast leiden dergelijke feiten tot grote verontwaardiging en maatschappelijke onrust.
De rechtbank heeft als strafverzwarende omstandigheden meegewogen dat sprake is van medeplegen. [medeverdachte 1] heeft het vertrouwen van aangeefster misbruikt: hij en aangeefster hebben in het verleden vrijwillig seksueel contact gehad, en ook verdachte en [medeverdachte 2] kende zij oppervlakkig, waardoor zij kennelijk dacht dat het geen kwaad kon om mee te gaan naar de hotelkamer. Verder is aangeefster vernederd doordat zij op verschillende manieren, waaronder anaal, is verkracht, waaronder anaal door [medeverdachte 1] , en zij seksuele handelingen moest verrichten en dulden, terwijl de andere verdachten toekeken. Verdachte en [medeverdachte 1] gebruikten geen condoom, zodat aangeefster ook lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over mogelijke besmetting met seksueel overdraagbare aandoeningen of HIV. Zij is preventief ingeënt en heeft medicijnen geslikt. Bovendien heeft [medeverdachte 1] geweld gebruikt en hebben verdachte en de medeverdachten gedreigd aangeefster te zullen doden als zij zou proberen weg te lopen.
Voorts weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee zijn proceshouding, namelijk dat ter terechtzitting niet is gebleken van enig respect jegens aangeefster.
De rechtbank heeft anderzijds als matigende omstandigheid meegewogen dat verdachte ten tijde van de feiten 16 jaar oud was en dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2018 niet eerder is veroordeeld voor zedendelicten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het door GZ-psycholoog drs. R.E. Arends over verdachte opgemaakte psychologisch rapport van 25 augustus 2017. Hierin is vermeld dat bij verdachte gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis, met een begin in de adolescentie. Er is een gebrek aan berouw of schuldgevoel en ook het empathisch vermogen lijkt wat minder tot ontwikkeling te zijn gekomen. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Verdachte handelde egocentrisch vanuit zijn eigen behoefte zonder daarbij oog te hebben voor de belangen en behoeften van het slachtoffer en zonder besef van de consequenties voor de ander in te voelen. Uitspraken of typeringen als ‘fuckbuddy’, de term waarmee verdachte meisjes en vrouwen duidt die wat promiscue zijn, wijzen op een verminderd respect voor vrouwen en meisjes, die gezien lijken te worden als gebruiksobjecten. Ook kan hij zijn ongenoegen bij frustratie moeilijk onder controle houden. Dit leidt tot zowel verbale als fysieke agressie. Gevreesd moet worden voor een deviante persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte adviseert de deskundige bij de beantwoording van de vraagstelling enerzijds het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en anderzijds concludeert hij dat het ten laste gelegde voor zover bewezen hem volledig is toe te rekenen. De rechtbank constateert dat sprake is van een kennelijke verschrijving, nu de psycholoog in de overwegingen duidelijk redeneert naar de conclusie dat het ten laste gelegde aan verdachte, ondanks de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling, volledig is toe te rekenen. Dit laatste komt ook naar voren in de psychologische beschouwing. Verdachte is in staat om zijn eigen afwegingen en de juiste keuzes te maken, maar doet dit bewust niet. De rechtbank neemt dan ook deze conclusie over en maakt deze tot de hare. Zij acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde. De kans op recidive wordt hoog ingeschat door de deskundige. De ontwikkeling van verdachte moet als zorgelijk worden aangeduid en behandeling is aangewezen om de (bedreigde) ontwikkeling om te buigen in een meer evenwichtige en prosociale richting. Geadviseerd wordt aan verdachte een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt op te leggen, gericht op het vergroten van de agressieregulatie en de sociale- en morele ontwikkeling. Daarnaast adviseert de deskundige behandeling binnen de forensische GGZ, zoals dat al eerder is opgestart bij De Waag, ten behoeve van de behandeling van de gedragsstoornis, en toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering om er voor te zorgen dat hij een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding krijgt.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 februari 2018. Hieruit komt naar voren dat de Raad veel zorgen kent over de ontwikkeling van verdachte. De houding van verdachte zorgt dat hij in de problemen komt. Hij kan agressief en explosief reageren. Verdachte heeft geen zinvolle school- en/of dagbesteding, nadat hij van school is geschorst. De Raad is van mening dat verdachte zicht dient te krijgen op zijn eigen (seksuele) gedrag waarin zijn vaardigheden en gewetensfunctie worden versterkt. Positief is dat verdachte open staat voor hulp en ondersteuning. De Raad adviseert aan verdachte op te leggen de leerstraf TACt (individueel) en een voorwaardelijke jeugddetentie waarbij verdachte medewerking dient te verlenen aan behandeling bij De Waag en hij zich niet zal onttrekken aan scholing dan wel een georganiseerde dagbesteding.
Ter terechtzitting is daar namens de Raad nog aan toegevoegd dat zij naast de in het rapport genoemde bijzondere voorwaarden ook adviseert als bijzondere voorwaarden op te leggen toezicht door de jeugdreclassering en een contactverbod met aangeefster en de medeverdachten, waarbij het aan de jeugdreclassering wordt overgelaten te bekijken wanneer deze niet meer in stand hoeven te blijven.
De jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting medegedeeld dat verdachte zich, in tegenstelling tot vorig jaar, de afgelopen periode aan alle voorwaarden heeft gehouden. Ook scholing en dagbesteding lijken te zijn geregeld, al kan hij dit niet 100% garanderen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij iets van zijn leven wil maken en dat hij zich daarvoor gaat inzetten. De behandeling bij De Waag is inmiddels gestart.
In het bijzonder de ernst van de bewezenverklaarde feiten bepaalt in deze zaak de hoogte van de op te leggen straf. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is, gelet op ernst van de feiten. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 4 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de jeugdreclassering en een behandeling bij De Waag onder toezicht van de jeugdreclassering mogelijk. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast acht zij een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt aangewezen.
De rechtbank acht - gelet op artikel 77za Wetboek van Strafrecht - de dadelijke uitvoerbaarheid aangewezen, nu verdachte een misdrijf heeft gepleegd dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en er - blijkens de rapportage van voornoemde deskundige - bovendien ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en/of het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft ter zake van het ten laste gelegde een schadevergoeding gevorderd. Deze bedraagt € 11.766,28 en bestaat uit de volgende schadeposten:
a. a) eigen risico ziektekosten: € 295,89
b) hepatitis B vaccinatie: € 70,95
c) ziekteverzuim van 08-06-2017 t/m 28-07-2017 = 170 uur à € 7,00 per uur: € 1.190,00
d) vakantieverlof 8 % (€ 95,20) en opbouw verlof 9,6 % (€ 114,24): € 209,44
e) immateriële schade: € 10.000,00
Ten aanzien van de opgevoerde kosten voor eigen risico ziektekosten en vaccinatie hepatitis B geldt dat de schade rechtstreeks uit het bewezenverklaarde voortvloeit en niet is betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
De verdediging heeft de gevorderde posten in verband met inkomensderving (c en d) inhoudelijk betwist. De rechtbank overweegt dat voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering alleen die schade in aanmerking komt die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De kosten voor inkomensderving zijn in dit geval niet als zodanig rechtstreekse schade aan te merken. In artikel 5.2 van de arbeidsovereenkomst van de benadeelde partij is opgenomen dat de werkgever bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer, nadat deze is opgeroepen om voor een bepaalde periode te werken en daar gehoor aan heeft gegeven, het arbeidsloon over de overeengekomen periode doorbetaalt. Als aangeefster niet arbeidsongeschikt zou zijn geraakt, zou zij blijkens opgave van de werkgever arbeid hebben verricht. Aangeefster heeft dus recht op uitbetaling van loon tijdens ziekte. De werkgever heeft overeenkomstig artikel 5.8 recht op schadevergoeding in het geval de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een derde aansprakelijk is. Zij kan deze echter niet - indirect - vorderen in onderhavige procedure. Daarom is de benadeelde partij voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk in de vordering.
Resumerend is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 366,84 heeft geleden.
De verdediging heeft (de hoogte van) de immateriële schade betwist en gesteld dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. De rechtbank zal de omvang van de op 8 juni 2017 geleden immateriële schade op voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schatten op € 10.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen voor aangeefster.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op de hierna te noemen wijze worden opgelegd. De rechtbank ziet in de onderlinge verhoudingen en de rol van de verdachten, geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt van hoofdelijkheid af te wijken, nu daarin immers voor het slachtoffer een mogelijkheid van gemakkelijke inning en een waarborg voor betaling is gelegen. Over de vordering en het op te leggen maatregelbedrag is verdachte ook de wettelijke rente verschuldigd vanaf 8 juni 2017.

8.Het beslag

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, aangezien ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wie redelijkerwijs als rechthebbende(n) kan/kunnen worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe dat op de beslaglijst niet alleen voorwerpen zijn opgenomen die aan verdachte toebehoren, maar ook voorwerpen die kennelijk aan een ander/anderen toebehoren.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf voor de duur van 22 uur, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 18 augustus 2016 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde taakstraf reeds door de kinderrechter bij beslissing van 23 mei 2017 ten uitvoer is gelegd, omdat verdachte de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Blijkens de eindrapportage taakstraf van de Raad voor de Kinderbescherming van 15 november 2017 heeft hij deze ook naar tevredenheid verricht. Gelet op het vorenstaande wijst de rechtbank de vordering af.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77l, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 242, 248 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Samenloop van:
feit 1:Verkrachting, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 2:Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of
beroofd houden;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot 4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden:
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
* zich gedurende een door de stichting Intervence te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
* zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsstoornis;
* gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen dan wel zal meewerken aan georganiseerde dagbesteding;
* gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op 2 februari 1997, en medeverdachten [medeverdachte 2] , geboren op 3 april 1997, en [medeverdachte 1] , geboren op 10 april 1997, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de stichting Intervence, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten TACt (individueel) van 35 (vijfendertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 (zeventien) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 10.366,84 (tienduizend driehonderd zesenzestig euro en vierentachtig eurocent), waarvan € 366,84 (driehonderd zesenzestig euro en vierentachtig eurocent) ter zake van materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 10.366,84 (tienduizend driehonderd zesenzestig euro en vierentachtig eurocent), en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 8 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van alle voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn opgenomen en zijn genummerd 1 tot en met 14;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02/079549-16 af;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Meeuwisse, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G.H. Nomes en mr. M.E. de Boer, plaatsvervangend kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 maart 2018.
Mr. Meeuwisse en De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2017132819 d.d. 21 juli 2017 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, team Zeden, doorgenummerd van 1 tot en met 623.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 17, laatste alinea, en 18, eerste, vijfde, zesde, zevende, achtste en laatste alinea.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 37 en 38.
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 11 juni 2017, pagina 58 tot en met 61.
5.De zogenaamde ‘poppetjesformulier’ gevoegd bij de verklaring onderzoek zedendelicten opgemaakt door J. Vrencken op 8 juni 2017, pagina 439 en 440.
6.De foto’s welke zijn gevoegd als bijlage bij het hiervoor onder 4 genoemde proces-verbaal aangifte, pagina 69 tot en met 72.
7.De processen-verbaal verhoor van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , pagina 82 respectievelijk 84, 100 en 103.
8.Het proces-verbaal verhoor [naam] , pagina 78 , laatste alinea en 79, eerste alinea.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 17, zesde alinea, en 18, laatste alinea.
10.De eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 8 maart 2018.
11.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 450.
12.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] pagina 333, vierde alinea en 334, vierde alinea.
13.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2] pagina 354, zevende en achtste alinea.
14.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , pagina 310, laatste alinea, 311, derde en laatste alinea.
15.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , pagina 310, tweede alinea.
16.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , pagina 311, tweede alinea.