ECLI:NL:RBZWB:2018:7339

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
02-665113-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Thielen
  • A. Hertsig
  • J. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en diefstal van elektriciteit met onrechtmatig binnentreden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2018, stond de verdachte terecht voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De zaak kwam aan het licht na een melding over ijspegels aan de buitenkant van een woning in Breda, waar de verdachte huurde. Bij binnenkomst trof de politie een hennepkwekerij aan met 223 hennepplanten en illegale elektriciteitsafname. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het opzettelijk telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatig binnentreden door de politie, wat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot uitsluiting van het bewijs, omdat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit, maar sprak hem vrij van witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de Audi SQ5, die op naam van de medeverdachte stond, uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, met vervangende hechtenis van 60 dagen, en wees de verbeurdverklaring van de Audi af, omdat deze niet was verkregen uit de baten van de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665113-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 maart 2018, waarbij de officier van justitie, mr. Nanhkoesingh, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] te Breda) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 223 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitswerk heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht.
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
Hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 9 juli 2015 tot en met 27 januari 2017, te Dordrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een Audi, type S Q5 voorzien van kenteken [kenteken] , althans een goed, de herkomst en/of vindplaats en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende, heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of voornoemd goed, voorhanden heeft gehad en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf
art. 420bis/ter/quater van het Wetboek van Strafrecht
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 januari 2017 opzettelijk 223 hennepplanten heeft geteeld en aanwezig gehad op het adres [adres 1] te Breda. Verdachte huurde dit pand en is ook door buren herkend. Ook indien de fotoconfrontatie buiten beschouwing wordt gelaten, bevat het dossier voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring van verdachte dat er sprake zou zijn van onderverhuur, acht de officier van justitie ongeloofwaardig.
Feit 2
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op
27 januari 2017 een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen door een illegale aftakking te maken middels braak/verbreking. De officier van justitie baseert zich hierbij op de aangifte en de in het dossier aanwezige kleurenfoto’s.
Feit 3
De officier acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De Audi SQ5 met kenteken [kenteken] behoort toe aan verdachte en is verkregen via inkomsten die zijn gegenereerd met het plegen van misdrijven. Uit diverse omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte de Audi in gebruik had en, gezien de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, bestaat het vermoeden dat het geld waarmee de Audi is aangeschaft, afkomstig moet zijn geweest uit enig misdrijf. De door verdachte afgelegde verklaring hieromtrent kan als niet concreet en verifieerbaar worden beschouwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voorwaardelijk verzoek
Primair verzoekt de verdediging de rechtbank de vermeende herkenning op basis van de fotoconfrontatie buiten beschouwing te laten. Nu de foto’s ontbreken in het dossier, kan niet worden vastgesteld of er gebreken kleven een deze fotoconfrontatie.
Zo de rechtbank de fotoconfrontatie als bewijs wil gaan bezigen, verzoekt de verdediging de
foto’s die hierbij zijn gebruikt, aan het dossier toe te voegen.
Onrechtmatig binnentreden
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat artikel 3 van de Politiewet in het onderhavige geval geen bevoegdheid geeft tot binnentreden van de woning. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid moet er worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De politie is echter zonder enige noodzaak en/of verdenking de woning binnengetreden. De enkele vaststelling dat er aan de buitenkant van de woning ijspegels hingen, biedt immers geen bevoegdheid tot binnentreden. Niet op grond van artikel 3 van de Politiewet, maar ook niet op grond van artikel 9 van de Opiumwet. Op het moment dat er een hennepkwekerij in de woning werd aangetroffen, werd een machtiging binnentreden op grond van artikel 9 van de Opiumwet afgegeven. Hiermee is getracht het overschrijden van de bevoegdheid te repareren en dat is naar de mening van de verdediging détournement de pouvoir. Nu er sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden, dient alles dat in de woning is aangetroffen te worden uitgesloten van bewijs.
Feit 1
Zo de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van bewijsuitsluiting, is de verdediging tevens van mening dat verdachte dient te worden vrij gesproken nu niet kan worden bewezen er bij verdachte sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte verhuurde het pand onder. Verdachte wist niets van de hennepkwekerij af, hoefde er niks van af te weten en had ook niet de plicht hier onderzoek naar te doen. Naast het ontbreken van opzet, kan tevens niet worden bewezen dat er sprake is van medeplegen en ook niet dat dit in de uitoefening van zijn beroep/bedrijf gebeurde. Uit niets blijkt dat er sprake is geweest van een duurzaam stelselmatig karakter.
Feit 2
Ook ten aanzien van dit feit is de verdediging van mening dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Verdachte wist er niets van en behoefde dit ook niet te weten. Het opzet ontbreekt, ook in voorwaardelijke zin zodat ook dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3
Ook het witwassen kan naar de mening van de verdediging niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben een auto gekocht en daar beiden hun steentje aan bijgedragen door ieder een auto in te ruilen. Verdachte heeft het resterende bedrag betaald middels opbrengsten uit een bonafide onderneming. Dat de auto op naam van zijn vriendin is gezet, kan niet als een verhullende handeling worden gezien. Het openbaar ministerie heeft geen nader onderzoek verricht waaruit anders zou blijken. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Onrechtmatig binnentreden
De rechtbank ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag of er sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden en zo ja, of dit dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs.
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet heeft een politieambtenaar een bevoegdheid tot binnentreden ter hulpverlening dan wel handhaving van de rechtsorde. Ingevolge artikel 9 van de Opiumwet bestaat de bevoegdheid tot binnentreden van een woning indien er sprake is van een verdenking in de zin van de Opiumwet.
Kijkend naar hetgeen de verbalisanten die ter plaatse waren, in hun verslaglegging hebben vastgelegd, stelt de rechtbank vast dat op het moment van binnentreden van de woning aan de [adres 1] te Breda, enkel sprake was van ijspegels aan de buitenkant van het pand aan het raam bij de keuken. Het enkele feit dat er ijspegels aan de buitenkant van het pand waren te zien, biedt onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verbalisanten ter hulpverlening genoodzaakt waren de woning binnen te treden. Temeer daar niet uit de verslaglegging blijkt dat verbalisanten eerst minder vergaande maatregelen hebben genomen, zoals het telefonisch benaderen van de bewoners en/of de Woningstichting. De rechtbank merkt daarbij op dat ook bij de woning op de eerste verdieping ijspegels aan de vensterbank van het keukenraam hingen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de verbalisanten naar die woning onderzoek hebben ingesteld. Pas nadat de verbalisanten de woning waren binnen getreden en de hennepkwekerij zagen, werd een machtiging binnentreden op grond van artikel 9 van de Opiumwet afgegeven. Bij het binnentreden bestond echter nog geen verdenking van een strafbaar feit ingevolge deze wet. De rechtbank heeft dit in ieder geval, op basis van hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal, niet vast kunnen stellen. Gelet op dit een en ander kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat er sprake is geweest van onrechtmatig binnentreden.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of dit vormverzuim ingevolge artikel 359a Sv dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
In dit verband verdient bijzondere aandacht – zoals de officier van justitie ook heeft aangegeven – of voldaan is aan het zogenaamde Schutznorm-vereiste. Daaruit volgt dat de verdachte in beginsel geen beroep toekomt op schending van normen voor zover die normen jegens een ander dan de verdachte zijn geschonden en de verdachte door die schending niet in zijn belangen is geschaad. Door het onrechtmatig binnentreden van de woning is het recht op wonen geschonden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij al geruime tijd niet meer woonachtig was op het adres [adres 1] te Breda omdat hij de woning onderverhuurde. Verdachte is door de niet-naleving van het voorschrift aldus niet getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Gelet daarop zal de rechtbank geen rechtsgevolg verbinden aan het vormverzuim.
Feiten 1 en 2
Op vrijdag 27 januari 2017 kwam een melding binnen bij de politie dat er op het adres [adres 1] te Breda aan de buitenkant bij het keukenraam ijspegels hingen. De politie ging ter plaatse en zag dat op het naambordje naast de deur de naam “ [verdachte] ” stond. [1] Bij binnentreden zagen zij dat er in de badkamer een kweekruimte stond opgesteld. In de slaapkamer aan het einde van de gang was een hennepkwekerij in werking. In de ruimte werden in totaal 223 planten aangetroffen. [2] Ook werden diverse goederen aangetroffen, waaronder transformatoren, koolstoffilters, flessen groeimiddel en een groot aantal kweekpotjes. Een aantal hennepplanten werd veilig gesteld voor een representatieve monstering. Deze monsters werden getest met behulp van een cannabistest. Deze test gaf een positieve reactie, indicatief voor hennep en THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. Door verbalisant [verbalisant] werd telefonisch contact opgenomen met [naam 1] , verhuurder van de woning. Daarbij werd aangegeven dat de huurder van [adres 1] te Breda [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] , betrof. [3] Op 2 februari 2017 werd er door [benadeelde partij] [4] aangifte gedaan van diefstal van stroom. Door de fraude-inspecteur werd geconstateerd dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. De stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij werd hierdoor illegaal afgenomen. [5]
De rechtbank is gelet op bovenstaande overweging van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt en diefstal van stroom. Er is een hennepkwekerij aangetroffen in de woning die verdachte huurde. Dit is voldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring van verdachte dat hij de woning onderverhuurde acht de rechtbank ongeloofwaardig. Nu verdachte over het onderverhuren verder niets heeft willen verklaren is zijn verklaring niet voldoende concreet en op geen enkele manier verifieerbaar gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging hennep teelde en ook niet dat dit is gebeurd in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het dossier bevat hiertoe onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij acht de rechtbank tevens niet bewezen dat de diefstal van stroom heeft plaatsgevonden middels verbreking. Uit het dossier kan worden vastgesteld dat de meter is verzwaard door het plaatsen van zekeringen met een waarde van 3 x 25 A in plaats van 1 x 25 A. Deze handeling kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gekwalificeerd als verbreking. Nu uit de aangifte noch anderszins duidelijk wordt waaruit de verbreking bestaat, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de fotoconfrontatie buiten beschouwing gelaten waardoor het voorwaardelijk verzoek van de verdediging geen bespreking behoeft.
Feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194).
Bij de beoordeling van het verwijt jegens [verdachte] gaat de rechtbank ervan uit dat er geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is. Dit is ook niet betoogd door de officier van justitie of de verdediging en volgt evenmin uit het dossier. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader gebruikt worden als uitgangspunt bij de beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de beschikking heeft gehad over een Audi S Q5, met het kenteken [kenteken] . De factuur die op deze auto betrekking heeft is 9 juli 2015 opgemaakt door [naam 2] en is op naam gesteld van verdachte. De overeengekomen verkoopprijs bedroeg € 68.950,00. Hierop is één auto van verdachte en één auto van zijn partner, medeverdachte [medeverdachte] ingeruild voor een totaalbedrag van € 33.000,00. Door verdachte is ter plaatse € 14.950,00 contant betaald. Hij heeft over dit contante bedrag tegenover de verkoper verklaard dat hij eigenaar is van een autopoetsbedrijf uit welk bedrijf hij veel contant geld ontvangt. Overeengekomen is dat het restantbedrag van € 20.000,00 zou worden voldaan in maandelijkse termijnen van € 1.000,00. Deze maandbedragen zijn vervolgens contant (door verdachte) betaald. Op 31 juli 2015 is de auto op naam van medeverdachte [medeverdachte] gezet. Op de dag van de zitting zijn er door de verdediging stukken overgelegd met betrekking tot de jaarcijfers van het autopoetsbedrijf van verdachte over de jaren 2013, 2014 en 2015, alsmede aangiftes inkomstenbelasting over die periode.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdediging over de aanschaf van de auto niet als hoogst onwaarschijnlijk kan worden gekenschetst. Deze verklaring, in combinatie met de door de verdediging overgelegde stukken, is van dien aard dat op grond daarvan niet kan worden uitgesloten dat de Audi een legale herkomst heeft. Door de officier van justitie is geen onderzoek gedaan naar deze concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdediging. Dergelijk onderzoek had wel van de officier van justitie mogen worden verwacht. Temeer daar die verklaring al bij de aankoop van de auto aan de autoverkoper is gegeven. Het enkele feit dat de auto aanvankelijk door verdachte is aangekocht en korte tijd later op naam van medeverdachte [medeverdachte] is gezet, maakt niet dat er sprake is van het verhullen van de werkelijke eigenaar van het voertuig en dat verdachte de auto heeft witgewassen. Verdachte en [medeverdachte] hebben immers een relatie, wonen samen en hebben drie kinderen. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat de Audi onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks27 januari 2017 te Breda
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] te Breda
)een hoeveelheid van
(in totaal
) ongeveer223 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hijop
of omstreeks27 januari 2017 te Breda
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een elektriciteitswerk heeft weggenomen een
(grote)hoeveelheid elektriciteit
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij]
., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en daarnaast verbeurdverklaring van de Audi SQ5 met kenteken [kenteken] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair is zij van mening dat oplegging van een voorwaardelijke taakstraf recht doet aan de situatie. Daarbij is er naar de mening van de verdediging geen reden voor verbeurdverklaring van de Audi.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan hennepteelt en diefstal van stroom.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waarvan hier sprake is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een woning was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij de geldende oriëntatiepunten voor hennepteelt en diefstal van stroom en de straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een taakstraf passend en geboden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 120 dagen subsidiair 60 dagen hechtenis in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
Voor verbeurdverklaring van de Audi ziet de rechtbank geen aanleiding. Het gaat hierbij niet om een voorwerp waarvan vaststaat dat het is verkregen uit de baten van de strafbare feiten. Verdachte wordt immers vrijgesproken van feit 3, het witwassen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 91 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13 en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 2:Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 maart 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een pagina uit het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017020713 van politie Midden- en West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 223.
2.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, opgenomen op pagina 48
3.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 54, en de huurovereenkomst, opgenomen op pagina’s 204 en 205
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2017, pagina’s 98 en 99
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 48