ECLI:NL:RBZWB:2018:989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
02-700049-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan doodslag, bewezenverklaring voorhanden hebben van munitie

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan doodslag, alsook van het voorhanden hebben van munitie. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 februari 2018, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en betrof onder andere het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer op 3 maart 2017 in Oostburg, waarbij de verdachte zou hebben samengewerkt met anderen en een vuurwapen ter beschikking zou hebben gesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de doodslag, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd bewezen dat de verdachte op 4 maart 2017 in zijn woning in Groede munitie voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een leerstraf op van 50 uur, met als doel de verdachte te begeleiden in zijn ontwikkeling, en sprak de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700049-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 februari 2018
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres ] ,
raadsman mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 6 februari 2018, waarbij de officier van justitie mr. Y. van Setten en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
feit 1
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven hebben/heeft beroofd, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk, en met voorbedachten rade, van het leven hebben/heeft beroofd, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 maart 2017 te
Oostburg, gemeente Sluis, en/of (elders) in Nederland medeplichtig is geweest door het
opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk
behulpzaam te zijn, welke medeplichtigheid (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte
een vuurwapen en/of munitie ter beschikking heeft gesteld;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven hebben/heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten;
meer meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven hebben/heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meermalen in en/of door en/of op het lichaam van die [slachtoffer] te schieten,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, en/of (elders) in Nederland medeplichtig is geweest door het opzettelijk verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen en/of door opzettelijk behulpzaam te zijn, welke medeplichtigheid (onder meer) hieruit heeft bestaan dat verdachte een vuurwapen en/of munitie ter beschikking heeft gesteld;
feit 2
hij op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, en/of
hij op of omstreeks 04 maart 2017 te Groede, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III, te weten 12 centraalvuur eenheidspatronen (7,65 mm), voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid bij het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) door het ter beschikking stellen van een vuurwapen en munitie. Verdachte heeft door het leveren van een vuurwapen en munitie het voorwaardelijk opzet op de doodslag gehad. Zij acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 3 en 4 maart 2017 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Zij acht het onwaarschijnlijk dat de op 4 maart 2017 bij verdachte in zijn woning aangetroffen munitie door de medeverdachten in zijn woning is neergelegd. Zij vordert vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen dan wel medeplichtigheid aan moord, aangezien er geen wettig en overtuigend bewijs is voor voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (feit 1 in al zijn varianten) bij gebrek aan (overtuigend) bewijs en heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte een vuurwapen in de auto heeft meegenomen, en voorts bevat het dossier, behalve de ongeloofwaardige verklaring van [medeverdachte 1] , geen bewijs voor het gesprek dat in de auto over dit vuurwapen zou hebben plaatsgevonden. Ook het DNA van verdachte dat is aangetroffen op een huls die in het café is gevonden levert zonder ander bewijs onvoldoende bewijskracht op om er uit af te leiden dat verdachte daadwerkelijk de patronen waarmee het slachtoffer is beschoten voorhanden heeft gehad of deze in een vuurwapen heeft gestopt. Verdachte ontkent dat hij op de terugweg met de medeverdachten is meegereden. De in de woning van verdachte aangetroffen hulzen zijn door anderen daar neergelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is in de vonnissen van 20 februari 2018 van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot het oordeel gekomen dat zij zich op 3 maart 2017 schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van doodslag door tezamen en in vereniging het slachtoffer van het leven te beroven door met een vuurwapen meermalen in en door het lichaam van het slachtoffer te schieten. Aangezien zij door de rechtbank zijn vrijgesproken voor het (medeplegen van) moord wordt ook verdachte vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde (medeplegen van) moord en de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid daarvan. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wat de rol van verdachte bij de doodslag is geweest.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van) doodslag nu het dossier hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De rechtbank zal verder gaan met de bespreking van de meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan doodslag.
feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Zij zal deze in chronologische volgorde bespreken, inhoudende drie momenten, te weten de rit naar café [naam café] in Oostburg (hierna: het café), de schietpartij in het café en de vlucht na de schietpartij. Nu de in de tenlastelegging opgenomen medeplichtigheid in de zaak van verdachte feitelijk slechts wordt omschreven door het ter beschikking stellen van een vuurwapen en munitie, en uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 1] het wapen pas in het café van verdachte ter beschikking heeft gekregen, zal de rechtbank niet verder ingaan op de schietpartij in het café.
- de autorit naar het café
Op enig moment op 3 maart 2017 hebben [medeverdachte 2] , [naam 1] , [medeverdachte 1]
[meveverdachte 3] en verdachte besloten om met de auto die [meveverdachte 3] bestuurde, een Ford Focus met kenteken [kenteken] , naar het café in Oostburg te gaan. [medeverdachte 1] en verdachte hebben verklaard dat zij vanuit Breskens naar Oostburg zijn gereden, maar dat zij eerst nog bij het huis van verdachte in Boerenhol zijn gestopt. Op grond van deze verklaringen staat vast dat verdachte in Boerenhol uit de auto is gestapt en in zijn woning is geweest. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat verdachte, nadat hij weer in de auto is gestapt, een vuurwapen uit zijn zak haalde en dat werd gevraagd wie dat vuurwapen bij zich ging houden. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] dat verdachte het maar aan hem moest geven en dat hij het wel bij zich zou houden. De rechtbank stelt vast dat géén van de overige inzittenden in de auto heeft verklaard over dit gesprek of over de aanwezigheid van een vuurwapen in de auto. Verdachte ontkent dat hij een vuurwapen uit zijn woning heeft gehaald en aan [medeverdachte 1] heeft overhandigd.
- de vlucht na de schietpartij
[meveverdachte 3] heeft verklaard dat hij, nadat hij knallen hoorde, zijn jas heeft gepakt en is weggegaan. Een aantal omstanders heeft vijf personen naar buiten zien vluchten. [meveverdachte 3] was als eerste weer terug bij de auto. De andere jongens, [medeverdachte 2] , [verdachte] , [naam 1] en zijn neef (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) sprongen ook in de auto. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevestigen dat alle vijf de jongens op de terugweg in de auto zaten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het vuurwapen in de auto weer terug heeft gegeven aan verdachte. De rechtbank stelt vast dat géén van de overige inzittenden in de auto heeft verklaard dat het vuurwapen in de auto is teruggegeven aan verdachte dan wel dat het op de terugweg in de auto aanwezig is geweest. Verdachte ontkent dat hij op de terugweg in de auto heeft gezeten dan wel dat hij het wapen van [medeverdachte 1] heeft aangenomen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en bij gebrek aan bewijs dat de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt en de mogelijkheid dat een ander dan verdachte het vuurwapen en de munitie bij zich heeft gehad en na afloop van het schietincident bij zich heeft gehouden, staat voor de rechtbank niet buiten gerede twijfel dat verdachte een vuurwapen uit zijn woning heeft gehaald, dat het gesprek over het vuurwapen in de auto heeft plaatsgehad, dat er op de heenweg naar het café door verdachte een vuurwapen aan [medeverdachte 1] ter beschikking is gesteld en dat hij het op de terugweg weer van [medeverdachte 1] heeft aangenomen. Gelet op die twijfel komt de rechtbank niet tot het overtuigend bewijs dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van de doodslag van het slachtoffer. Het aantreffen van het DNA van verdachte op een verschoten huls die in het café is aangetroffen maakt dit niet anders. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het meer meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Eerste cumulatief/alternatief (feit van 3 maart 2017)
De rechtbank verwijst voor wat betreft de autorit naar het café en de vlucht uit het café naar de hiervoor vermelde bewijsoverwegingen. In het café is sprake geweest van een vuurwapen en munitie. Bij verdachte heeft, gelet op zijn aanwezigheid ten tijde van het schietincident, een bewustheid bestaan ten opzichte van het vuurwapen en de munitie. Het dossier biedt geen basis voor het oordeel dat er een zekere relatie heeft bestaan tussen deze voorwerpen en verdachte in die zin dat er voor verdachte in het café met betrekking tot het geladen wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk is geweest. Er is ook geen bewijs dat verdachte voor wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie met de medeverdachten zo nauw en bewust heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen. Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat de verdachte op 3 maart 2017, al dan niet samen met anderen, een wapen en munitie voorhanden heeft gehad, zodat hij van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Tweede cumulatief/alternatief (feit van 4 maart 2017)
Op 4 maart 2017 omstreeks 21.10 uur is de woning van verdachte aan [adres 1] te Groede (gemeente Sluis) doorzocht. Verbalisanten zagen in een kamer op de begane grond, met daarin onder meer een bed, ter hoogte van het voeteneinde van dit bed, nabij een kussen en een deels weggeslagen dekbed een plastic doosje liggen met daarin patronen. Deze patronen zijn in beslag genomen. [1] De moeder van verdachte, [naam 2] , heeft ter zitting als getuige verklaard dat verdachte in de kamer verbleef waar de patronen zijn geweest. Hij sliep in die kamer, omdat daar de televisie stond. [2] De twaalf centraalvuur eenheidspatronen (7,65 mm) moeten worden gekwalificeerd als munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en is derhalve munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. [3]
Door de verdediging is een alternatief scenario naar voren gebracht, inhoudende dat de patronen op het bed van verdachte daar door andere personen zijn neergelegd. Hiertoe wordt aangevoerd dat de ouders van verdachte ter terechtzitting hebben verklaard dat zij die nacht, voordat zij verdachte hebben opgehaald, nog in de woning aanwezig zijn geweest en geen patronen op het bed hebben zien liggen. Nu verdachte en de ouders de patronen niet hebben opgemerkt, kan het volgens de verdediging niet anders dan dat deze daar later door andere personen zijn neergelegd. De rechtbank overweegt dat een dergelijk alternatief scenario door bewijsmiddelen moet worden ontkracht, indien de alternatieve lezing van het gebeuren aannemelijk, niet ongeloofwaardig en niet in grote mate onwaarschijnlijk is.
De rechtbank stelt vast dat bij de doorzoeking van de woning, een arrestatieteam en een speurhond betrokken waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat door een arrestatieteam dat op zoek is naar een vuurwapengevaarlijke verdachte tijdens het doorzoeken van de woning rücksichtslos wordt opgetreden. Zij zullen in de kamer van verdachte zijn geweest, het bed van verdachte zal overhoop zijn gehaald om te zien of hij in bed lag en goederen zullen in alle haast zijn verplaatst. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld of deze goederen eerder ergens anders op het bed lagen. Het is dus goed mogelijk dat de patronen eerst niet in het zicht lagen, waardoor de ouders van verdachte deze niet hebben gezien. De verklaringen van de ouders dat zij, voordat zij hun in paniek verkerende zoon in Breskens hebben opgehaald, midden in de nacht eerst de honden eten hebben gegeven, het huis hebben opgeruimd en het bed van verdachte hebben strakgetrokken, acht de rechtbank daarnaast ongeloofwaardig. De rechtbank neemt bij de weerlegging van het verweer ook mee dat verdachte zelf heeft verklaard dat er wel wapens en munitie in zijn huis aanwezig zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario van de verdediging onvoldoende aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat op 4 maart 2017 in de woning aan [adres 1] te Groede patronen zijn aangetroffen op het bed in de kamer waar verdachte op dat moment verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. Er is geen bewijs dat sprake is geweest van het medeplegen van het voorhanden hebben van de patronen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2
op of omstreeks 03 maart 2017 te Oostburg, gemeente Sluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, en/of
op
of omstreeks04 maart 2017 te Groede, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,munitie van categorie III, te weten 12 centraalvuur eenheidspatronen (7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 135 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat hij de afspraken rondom de ambulante begeleiding vanuit Prisma of soortgelijk naleeft en zich houdt aan de opdrachten van de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Voorts heeft zij de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een leerstraf van 50 uur, te weten de gedragsinterventie So Cool verlengd en de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde bijzondere voorwaarde gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft er wel op gewezen dat de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde en de leerstraf So Cool verlengd ook binnen de ondertoezichtstelling van verdachte kunnen plaatsvinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte, een toen 16-jarige jongen, heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie, doordat hij een twaalftal kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Het onbevoegd voorhanden hebben van deze munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Het is algemeen bekend dat dergelijke voorwerpen kunnen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en dat deze daarmee een gevaar voor en een bedreiging van de samenleving vormen. De rechtbank merkt daarnaast op dat verdachte deze gevaren kennelijk niet serieus neemt, nu op zijn telefoon meerdere filmpjes en foto’s zijn aangetroffen met daarop vuurwapens, dempers en patroonhouders. Het feit dat verdachte wapens en munitie klaarblijkelijk stoer vindt, baart de rechtbank zorgen.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 27 december 2017 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast wordt rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Ook houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de over verdachte opgemaakte rapportages.
Over verdachte is op 30 juni 2017 door psychiater H. van der Lugt en op 29 juni 2017 door psycholoog G.L.J. Fiddelers een rapport opgemaakt. Volgens de psychiater is bij verdachte, naast affectieve en pedagogische verwaarlozing, sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een somatische symptoomstoornis en excessief cannabis gebruik. De psycholoog komt tot eenzelfde conclusie. Zij rapporteert voorts dat verdachte meer structuur, toezicht en rust in zijn leven behoeft dan dat hij de afgelopen jaren heeft gekend. Interventies in de opvoedingssituatie zijn noodzakelijk om te zorgen dat pedagogisch handelen wordt afgestemd op de persoon van verdachte. Zolang verdachte zonder toezicht en controle van ouders zijn gang kan gaan en hij zich met alle gemak aan het gezag van ouders kan onttrekken, is de verwachting dat hij – ondanks alle goede voornemens – in de spreekwoordelijke zeven sloten tegelijkertijd loopt. Verdachte is daarnaast sociaal kwetsbaar en onvoldoende weerbaar. Door de deskundigen wordt geadviseerd om verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar en om hem, door oplegging van een training So Cool, te behoeden voor negatieve beïnvloeding. De rechtbank volgt voornoemde conclusies en maakt deze tot de hare.
Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar rapport van 9 september 2017 geadviseerd dat zij grote meerwaarde ziet in de leerstraf So Cool verlengd. Deze leerstraf wordt noodzakelijk geacht om, vanwege zijn sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand waarbij een gebrekkige coping en de verhoogde naïviteit en sociale kwetsbaarheid in het oog springen, de vaardigheden van verdachte te vergroten. Ter terechtzitting is hieraan door de deskundige namens de Raad nog toegevoegd dat de Raad ziet dat de houding van verdachte en zijn ouders is veranderd. Zij werken mee en zien de zin van de begeleiding in.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank slechts een deel van het tweede ten laste gelegde feit bewezen acht en verdachte vrij spreekt van betrokkenheid bij het levensdelict, legt zij een fors lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht het passend en noodzakelijk, zoals geadviseerd door de deskundigen, om aan verdachte een taakstraf, te weten de leerstraf So Cool (verlengd) van 50 uur op te leggen. Gelet op het pedagogische karakter van deze leerstraf zal de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd hierop niet in mindering worden gebracht.

7.De benadeelde partij

De nabestaanden van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] (broer), [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (ouders), hebben via hun raadsvrouw mr. S. van Steenberge een vordering als benadeelde partij ingediend. De broer van het slachtoffer vordert een schadevergoeding van € 29.930,27 en de ouders vorderen een schadevergoeding van € 21.250,04 voor feit 1.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 57, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 en 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2; tweede cumulatief/alternatief:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten So Cool (verlengd) van 50 (vijftig) uur;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 12.00 stuks munitie, G1686203;
* 7.00 stuks munitie, G1686204;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P. Meeuwisse, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G.H. Nomes en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 februari 2018.
Mr. de Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee – tenzij anders vermeld – bedoeld de pagina’s van het procesdossier van de politie Zeeland-West-Brabant, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek Cercedilla, gesloten op 3 november 2017, waarvan de inhoud is opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en geheel is doorgenummerd.
2.De verklaring van getuige [naam 2] , afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2018.
3.Het proces-verbaal categorisering munitie d.d. 29 januari 2018, Regionaal Bureau Wapens en Munitie (los). De rechtbank merkt hierbij voort nog op dat in voornoemd proces-verbaal wordt gesproken over de inbeslagname van de goederen op de plaats delict te Oostburg, maar dat zij dit ziet als een kennelijke verschrijving. Immers, uit het dossier en de gebruikte SIN-nummers blijkt dat bedoeld is te zeggen: ‘deze goederen waren aangetroffen en in beslag genomen in de woning van verdachte aan de [adres 1] te Groede, gemeente Sluis’.