4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is in de vonnissen van 20 februari 2018 van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tot het oordeel gekomen dat zij zich op 3 maart 2017 schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van doodslag door tezamen en in vereniging het slachtoffer van het leven te beroven door met een vuurwapen meermalen in en door het lichaam van het slachtoffer te schieten. Aangezien zij door de rechtbank zijn vrijgesproken voor het (medeplegen van) moord wordt ook verdachte vrijgesproken voor het primair ten laste gelegde (medeplegen van) moord en de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid daarvan. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wat de rol van verdachte bij de doodslag is geweest.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde (medeplegen van) doodslag nu het dossier hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De rechtbank zal verder gaan met de bespreking van de meer meer subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan doodslag.
feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de stukken in het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden. Zij zal deze in chronologische volgorde bespreken, inhoudende drie momenten, te weten de rit naar café [naam café] in Oostburg (hierna: het café), de schietpartij in het café en de vlucht na de schietpartij. Nu de in de tenlastelegging opgenomen medeplichtigheid in de zaak van verdachte feitelijk slechts wordt omschreven door het ter beschikking stellen van een vuurwapen en munitie, en uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 1] het wapen pas in het café van verdachte ter beschikking heeft gekregen, zal de rechtbank niet verder ingaan op de schietpartij in het café.
- de autorit naar het café
Op enig moment op 3 maart 2017 hebben [medeverdachte 2] , [naam 1] , [medeverdachte 1]
[meveverdachte 3] en verdachte besloten om met de auto die [meveverdachte 3] bestuurde, een Ford Focus met kenteken [kenteken] , naar het café in Oostburg te gaan. [medeverdachte 1] en verdachte hebben verklaard dat zij vanuit Breskens naar Oostburg zijn gereden, maar dat zij eerst nog bij het huis van verdachte in Boerenhol zijn gestopt. Op grond van deze verklaringen staat vast dat verdachte in Boerenhol uit de auto is gestapt en in zijn woning is geweest. [medeverdachte 1] heeft verder verklaard dat verdachte, nadat hij weer in de auto is gestapt, een vuurwapen uit zijn zak haalde en dat werd gevraagd wie dat vuurwapen bij zich ging houden. Op een gegeven moment zei [medeverdachte 1] dat verdachte het maar aan hem moest geven en dat hij het wel bij zich zou houden. De rechtbank stelt vast dat géén van de overige inzittenden in de auto heeft verklaard over dit gesprek of over de aanwezigheid van een vuurwapen in de auto. Verdachte ontkent dat hij een vuurwapen uit zijn woning heeft gehaald en aan [medeverdachte 1] heeft overhandigd.
- de vlucht na de schietpartij
[meveverdachte 3] heeft verklaard dat hij, nadat hij knallen hoorde, zijn jas heeft gepakt en is weggegaan. Een aantal omstanders heeft vijf personen naar buiten zien vluchten. [meveverdachte 3] was als eerste weer terug bij de auto. De andere jongens, [medeverdachte 2] , [verdachte] , [naam 1] en zijn neef (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) sprongen ook in de auto. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bevestigen dat alle vijf de jongens op de terugweg in de auto zaten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het vuurwapen in de auto weer terug heeft gegeven aan verdachte. De rechtbank stelt vast dat géén van de overige inzittenden in de auto heeft verklaard dat het vuurwapen in de auto is teruggegeven aan verdachte dan wel dat het op de terugweg in de auto aanwezig is geweest. Verdachte ontkent dat hij op de terugweg in de auto heeft gezeten dan wel dat hij het wapen van [medeverdachte 1] heeft aangenomen.
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en bij gebrek aan bewijs dat de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt en de mogelijkheid dat een ander dan verdachte het vuurwapen en de munitie bij zich heeft gehad en na afloop van het schietincident bij zich heeft gehouden, staat voor de rechtbank niet buiten gerede twijfel dat verdachte een vuurwapen uit zijn woning heeft gehaald, dat het gesprek over het vuurwapen in de auto heeft plaatsgehad, dat er op de heenweg naar het café door verdachte een vuurwapen aan [medeverdachte 1] ter beschikking is gesteld en dat hij het op de terugweg weer van [medeverdachte 1] heeft aangenomen. Gelet op die twijfel komt de rechtbank niet tot het overtuigend bewijs dat verdachte medeplichtig is geweest aan het medeplegen van de doodslag van het slachtoffer. Het aantreffen van het DNA van verdachte op een verschoten huls die in het café is aangetroffen maakt dit niet anders. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het meer meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Eerste cumulatief/alternatief (feit van 3 maart 2017)
De rechtbank verwijst voor wat betreft de autorit naar het café en de vlucht uit het café naar de hiervoor vermelde bewijsoverwegingen. In het café is sprake geweest van een vuurwapen en munitie. Bij verdachte heeft, gelet op zijn aanwezigheid ten tijde van het schietincident, een bewustheid bestaan ten opzichte van het vuurwapen en de munitie. Het dossier biedt geen basis voor het oordeel dat er een zekere relatie heeft bestaan tussen deze voorwerpen en verdachte in die zin dat er voor verdachte in het café met betrekking tot het geladen wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk is geweest. Er is ook geen bewijs dat verdachte voor wat betreft het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie met de medeverdachten zo nauw en bewust heeft samengewerkt dat sprake is van het medeplegen. Gelet op het voorgaande is niet bewezen dat de verdachte op 3 maart 2017, al dan niet samen met anderen, een wapen en munitie voorhanden heeft gehad, zodat hij van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Tweede cumulatief/alternatief (feit van 4 maart 2017)
Op 4 maart 2017 omstreeks 21.10 uur is de woning van verdachte aan [adres 1] te Groede (gemeente Sluis) doorzocht. Verbalisanten zagen in een kamer op de begane grond, met daarin onder meer een bed, ter hoogte van het voeteneinde van dit bed, nabij een kussen en een deels weggeslagen dekbed een plastic doosje liggen met daarin patronen. Deze patronen zijn in beslag genomen.De moeder van verdachte, [naam 2] , heeft ter zitting als getuige verklaard dat verdachte in de kamer verbleef waar de patronen zijn geweest. Hij sliep in die kamer, omdat daar de televisie stond.De twaalf centraalvuur eenheidspatronen (7,65 mm) moeten worden gekwalificeerd als munitie die geschikt is voor vuurwapens van de categorie III en is derhalve munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Door de verdediging is een alternatief scenario naar voren gebracht, inhoudende dat de patronen op het bed van verdachte daar door andere personen zijn neergelegd. Hiertoe wordt aangevoerd dat de ouders van verdachte ter terechtzitting hebben verklaard dat zij die nacht, voordat zij verdachte hebben opgehaald, nog in de woning aanwezig zijn geweest en geen patronen op het bed hebben zien liggen. Nu verdachte en de ouders de patronen niet hebben opgemerkt, kan het volgens de verdediging niet anders dan dat deze daar later door andere personen zijn neergelegd. De rechtbank overweegt dat een dergelijk alternatief scenario door bewijsmiddelen moet worden ontkracht, indien de alternatieve lezing van het gebeuren aannemelijk, niet ongeloofwaardig en niet in grote mate onwaarschijnlijk is.
De rechtbank stelt vast dat bij de doorzoeking van de woning, een arrestatieteam en een speurhond betrokken waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat door een arrestatieteam dat op zoek is naar een vuurwapengevaarlijke verdachte tijdens het doorzoeken van de woning rücksichtslos wordt opgetreden. Zij zullen in de kamer van verdachte zijn geweest, het bed van verdachte zal overhoop zijn gehaald om te zien of hij in bed lag en goederen zullen in alle haast zijn verplaatst. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld of deze goederen eerder ergens anders op het bed lagen. Het is dus goed mogelijk dat de patronen eerst niet in het zicht lagen, waardoor de ouders van verdachte deze niet hebben gezien. De verklaringen van de ouders dat zij, voordat zij hun in paniek verkerende zoon in Breskens hebben opgehaald, midden in de nacht eerst de honden eten hebben gegeven, het huis hebben opgeruimd en het bed van verdachte hebben strakgetrokken, acht de rechtbank daarnaast ongeloofwaardig. De rechtbank neemt bij de weerlegging van het verweer ook mee dat verdachte zelf heeft verklaard dat er wel wapens en munitie in zijn huis aanwezig zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario van de verdediging onvoldoende aannemelijk is geworden en verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat op 4 maart 2017 in de woning aan [adres 1] te Groede patronen zijn aangetroffen op het bed in de kamer waar verdachte op dat moment verbleef. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. Er is geen bewijs dat sprake is geweest van het medeplegen van het voorhanden hebben van de patronen.