ECLI:NL:RBZWB:2019:1525

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
02-665648-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Weide
  • A. Collombon
  • J. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, veroordeling voor ontucht met een 14-jarige

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dit feit. De verklaringen van de aangeefster, een 14-jarige, waren inconsistent en er ontbraken objectieve bewijsmiddelen die de aangifte ondersteunden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het subsidiair ten laste gelegde feit van ontucht, omdat hij seksuele handelingen had verricht met de destijds 14-jarige aangeefster, waarbij hij op de hoogte was van haar leeftijd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een gelijkwaardige relatie en dat het ontuchtige karakter van de handelingen niet ontbrak. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien hij de taakstraf niet naar behoren verricht, en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665648-17
vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Huizenga, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam 1] (geboren [geboortedag 2] 2002) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina van die [naam 1] geduwd/ gebracht/gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte,
- in/aan/over de borsten en/of billen van die [naam 1] heeft gewreven en/of geknepen en/of
- ( meermalen) (onverhoeds en/of onverwachts) zijn, verdachtes, tong in de mond van die [naam 1] heeft gedaan ((tong)zoenen) en/of
- haar kleding, in elk geval haar broek(je) en/of onderbroek heeft uitgetrokken/uitgedaan en/of
- tussen de benen van die [naam 1] wilde komen en/of haar benen uit elkaar heeft geduwd en/of
- ( meermalen) het hoofd van die [naam 1] heeft weg/opzij geduwd en/of bij/tegen de keel/hals heeft vastgepakt/geduwd en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of (non)verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [naam 1] en/of
- misbruik heeft gemaakt van zijn fysiek overwicht en/of zijn postuur en (aldus) voor die [naam 1] een (psychisch) bedreigende/beangstigende situatie heeft doen ontstaan, waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan die handelingen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 mei 2017 te Roosendaal, in elk geval in Nederland, met [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- het brengen en/of duwen en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam 1] en/of
- het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [naam 1] ((tong)zoenen).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting. Op grond van de verklaringen van [naam 1] (hierna: aangeefster) en verdachte staat vast dat verdachte handelingen heeft gepleegd met aangeefster die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, maar niet kan worden bewezen dat hij daarbij opzettelijk een zodanige psychische druk op haar heeft uitgeoefend of haar in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat zij zich daardoor niet tegen de handelingen van verdachte kon verzetten. De verklaring van aangeefster vindt op dit onderdeel geen steun in overige bewijsmiddelen. De officier van justitie vordert daarom vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen. Vaststaat dat verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd met de destijds veertienjarige aangeefster die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam en dat duidelijk was dat aangeefster dat niet wilde. Verdachte wist ook dat aangeefster toen nog maar veertien jaar oud was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
De raadsman van verdachte bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde verkrachting van aangeefster en stelt daartoe dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte bij het plegen van de seksuele handelingen dwang door middel van geweld of bedreiging van geweld heeft toegepast. De verklaring van aangeefster met betrekking tot de dwang gericht op de seksuele handelingen door verdachte is onbetrouwbaar en wordt op belangrijke onderdelen niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
De raadsman van verdachte bepleit eveneens vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit en stelt daartoe dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier weliswaar vaststaat dat verdachte seksuele handelingen heeft gepleegd met aangeefster die destijds veertien jaar oud was, maar dat het ontuchtige karakter in de gegeven omstandigheden ontbreekt. Tussen verdachte en aangeefster was onder meer sprake van een gering leeftijdsverschil en een gelijkwaardige verhouding en ontwikkeling, zodat verdachte niet had hoeven te weten en ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de seksuele handelingen in strijd waren met het geslachtelijk schaamtegevoel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 juni 2017 heeft aangeefster, geboren op [geboortedag 2] 2002, aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd tussen 27 mei 2017 om 22:30 uur en 28 mei 2017 om 06:00 uur in de slaapkamer van haar woning aan de [adres 2] te Roosendaal. Aangeefster heeft verklaard dat haar broer [naam 2] die zaterdagavond bij hen thuis aan het indrinken was met vrienden, onder wie verdachte. Verdachte komt al drie jaar bij hen over de vloer en hij weet dat aangeefster het jongere zusje is van [naam 2] . Die avond bleef verdachte bij hen slapen. Aangeefster had die avond een flesje Hugo en een glas wijn gedronken en rond 22:30 uur moest aangeefster van [naam 2] naar boven, omdat ze aangeschoten was. Vrienden van [naam 2] , onder wie verdachte, hebben haar naar boven gebracht en een emmer meegenomen, omdat ze ziek was geworden. Aangeefster heeft ook overgegeven. Rond 04:30 uur werd zij ineens wakker doordat verdachte, eenmaal terug van het stappen, haar slaapkamer binnenkwam. Nadat verdachte eerst aan haar kont en borsten had gezeten is hij uiteindelijk met zijn lul in haar vagina gegaan, waarbij hij heen en weer bewoog. [1] Ook heeft verdachte haar gevingerd. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste nacht heeft gezoend met aangeefster en dat het zoenen uiteindelijk ertoe heeft geleid dat hij met zijn piemel in de vagina is gegaan. Ook is verdachte met zijn vingers in haar vagina gegaan. Hij wist dat aangeefster veertien jaar oud was. [3]
Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte staat voor de rechtbank vast dat er in de nacht van 27 op 28 mei 2017 in de woning van aangeefster in Roosendaal sprake is geweest van seksuele handelingen tussen aangeefster en verdachte, waarbij verdachte zijn penis en vingers in de vagina van aangeefster heeft gebracht en daarbij heen en weer heeft bewogen. Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele handelingen tussen hen hebben plaatsgevonden tegen haar wil, maar daartegenover staat de verklaring van verdachte dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met wederzijdse toestemming, althans dat de door aangeefster gestelde onvrijwilligheid voor hem niet kenbaar was. De rechtbank ziet zich geconfronteerd met twee lezingen. De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen nu deze op hoofdlijnen consistent zijn.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Vooropgesteld wordt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad de vraag wanneer aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voldaan, niet in algemene zin kan worden beantwoord, maar dat dit een beoordeling van het concrete geval vergt. Een aangifte, die wordt ondersteund door een getuigenverklaring of ander bewijs, kan voldoende wettig bewijs opleveren om tot een veroordeling te komen. Dit bewijs dient te bestaan uit een objectief bewijsmiddel dat de aangifte bevestigt.
De verklaring van aangeefster, dat er ten aanzien van de seksuele handelingen sprake was van dwang, wordt niet dan wel in onvoldoende mate ondersteund door andere, objectieve bewijsmiddelen in het dossier. Evenmin bevat het dossier bewijs dat aangeefster zich niet kon onttrekken aan de handelingen van verdachte.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting van aangeefster. Daarom zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht bij de destijds veertienjarige aangeefster. Verdachte was ook op de hoogte van haar leeftijd. Een seksueel contact met een jeugdig persoon tussen de twaalf en zestien jaar oud maakt het seksueel contact in de regel ontuchtig, omdat jeugdigen in die leeftijdscategorie worden geacht daartoe in het algemeen onvoldoende in staat te zijn.
Het verweer van de raadsman, dat in de gegeven omstandigheden het ontuchtige karakter bij de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster ontbreekt, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan het ontuchtige karakter bij seksueel contact met een minderjarige onder omstandigheden ontbreken, bijvoorbeeld als er sprake is van een zekere gelijkwaardigheid of als het gaat om vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank was er tussen verdachte en aangeefster niet sprake van een slechts gering leeftijdsverschil. Verdachte was destijds immers negentien jaar en aangeefster pas veertien jaar; dat is zeker in die leeftijdsperiode een groot verschil. Van een zekere gelijkwaardigheid of een affectieve relatie tussen hen was geen sprake. Verdachte en aangeefster waren al jaren bekenden van elkaar en er is hooguit sprake geweest van een vriendschappelijke relatie, in die zin dat aangeefster het zusje is van de toenmalige beste vriend van verdachte. Beiden hebben ook verklaard dat zij als een soort broer en zus voor elkaar waren. Die omstandigheid draagt naar het oordeel van de rechtbank juist niet bij aan het wegnemen van het ontuchtige karakter. Dat er die bewuste nacht vrijwillig seksueel contact tussen hen zou hebben plaatsgevonden kan niet uit het dossier worden afgeleid. De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat het initiatief tot het doen van aangifte niet bij aangeefster maar bij haar ouders lag en dat het motief van die aangifte discutabel is. Anders dan de verdediging trekt de rechtbank hieruit niet de conclusie dat het seksueel contact met wederzijds goedvinden of op beiderlei initiatief heeft plaatsgevonden. Daarbij betrekt de rechtbank ook het moment waarop en de omstandigheden waaronder verdachte aangeefster heeft benaderd: diep in de nacht, toen verdachte na het stappen thuiskwam en aangeefster in haar bed in haar slaapkamer, lag te slapen nadat zij eerder die avond ziek was geworden van de drank. Aangeefster was dus op z’n minst kwetsbaar.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster in deze omstandigheden niet aan de algemeen aanvaarde sociaal ethische norm voldoen en daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
Dat verdachte zijn tong in de mond van aangeefster heeft gebracht en/of geduwd kan niet worden vastgesteld wegens gebrek aan bewijs. Aangeefster heeft hierover immers verklaard dat verdachte dat wel probeerde maar dat zij steeds haar hoofd wegdraaide, waardoor het niet lukte. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op ofomstreeks 27 mei 2017 te Roosendaal,
in elk geval in Nederland, met [naam 1] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit
of mede bestondenuit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam 1] , te weten
- het brengen
en/of duwenen
/ofheen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam 1] en
/of
- het brengen
en/of duwen en/of houdenen
/ofheen en weer bewegen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [naam 1]
en/of
- het brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [naam 1] ((tong)zoenen).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het bewezen geachte feit te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft bij haar eis onder meer acht geslagen op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman subsidiair verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en meer subsidiair te volstaan met het opleggen van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met het veertienjarige zusje van zijn toenmalige beste vriend ontuchtige handelingen gepleegd, (mede) bestaande uit het binnendringen van haar lichaam met zijn penis en vingers, waarbij aangeefster zich ook nog eens in een kwetsbare situatie bevond, omdat zij ziek op bed lag nadat zij alcohol had gedronken.
Verdachte heeft door het plegen van de ontuchtige handelingen de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Kennelijk heeft verdachte hierbij niet stilgestaan en zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 september 2018. Het feit dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde heeft volgens de reclassering ten grondslag gelegen aan het feit dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien. Daarnaast was er sprake van een vertrouwensband, omdat aangeefster het zusje is van de toenmalige beste vriend van verdachte en verdachte als huisvriend werd beschouwd. De reclassering heeft verder geen seksueel deviant gedrag en/of deviante voorkeuren bij verdachte bemerkt. Verdachte lijkt volgens de reclassering zelfs enigszins blue te zijn op seksueel gebied en hij lijkt alleen onder invloed van alcohol enige toenadering tot meisjes te durven zoeken. In het verleden heeft dat echter nooit tot soortgelijke problemen geleid, zodat niet kan worden gesproken over een gedrags- en/of delictpatroon. Volgens de reclassering is er daarom ook sprake van een laag recidiverisico. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Een gevangenisstraf verdient volgens de reclassering echter niet de voorkeur, nu verdachte zijn richting in het leven lijkt te hebben gevonden en een gevangenisstraf een onderbreking van zijn studie zal betekenen, waardoor een zinvolle dagbesteding wegvalt.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte van 26 februari 2019.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 22b, eerste lid, onder a Sr in beginsel geen taakstraf kan worden opgelegd bij een veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Hiervan kan op grond van het derde lid worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd. Het derde lid sluit de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van (zeer) korte duur niet uit (zie HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:202).
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie in de gegeven omstandig- heden zeer hoog is. De eis past eerder bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, waarvan verdachte wordt vrijgesproken. Daar komt bij dat in het kader van het subsidiair bewezen geachte feit evenmin tot dwang kan worden geconcludeerd.
Gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak, waaronder het lange tijdsverloop van de zaak, het verlies van zijn vriendengroep, het feit dat verdachte een first offender is en de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte op het gebied van studie en alcoholgebruik, zal de rechtbank toepassing geven aan het derde lid van artikel 22b Sr en aan verdachte, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een taakstraf opleggen en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, en daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag, voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank acht deze straf dan ook passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 22c, 22d en 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van één dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzitter, mr. Collombon en
mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met het dossiernummer PL2000-2017123389 van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en door- genummerd van 1 tot en met 101.
2.Het proces-verbaal studioverhoor, pagina 9.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, ongenummerd.