Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het verloop van het geding
2.Het geschil
3.De beoordeling
- [eiser] is op 11 oktober 1999 in dienst getreden van [gedaagde] . Laatstelijk was [eiser] werkzaam als productiemedewerker tegen een loon van € 2.430,00 per maand exclusief ploegentoeslag van € 486,00 bruto per maand en emolumenten.
- In januari 2018 is [eiser] een verkeersongeval overkomen waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt.
- [eiser] is in de periode vanaf 9 februari 2018 meermaals bij de bedrijfsarts geweest.
- In de spreekuurverslagen van de bedrijfsarts van 15 juni 2018 en 7 september 2018 staat respectievelijk:
- De klokkaart van [eiser] van september 2018 vermeldt dat hij die maand op 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 25, 26, 27 en 28 september niet heeft in- en uitgeklokt.
- In het spreekuurverslag van de bedrijfsarts van 5 oktober 2018 staat: ‘
- De klokkaart van [eiser] van oktober 2018 vermeldt dat hij die maand alle dagen heeft in- en uitgeklokt.
- Het loon voor de maand oktober 2018 is niet volledig betaald.
- De klokkaart van [eiser] van november 2018 vermeldt dat hij op 14, 15 en 16 november niet heeft in- en uitgeklokt.
- Het loon voor de maand november 2018 is niet volledig betaald.
- [naam 1] , managementassistente bij [gedaagde] , schrijft in haar verklaring van 3 mei 2019: ‘
- De klokkaart van [eiser] van december 2018 vermeldt dat hij op 14, 24, 27 en 28 december niet heeft in- en uitgeklokt.
- [eiser] heeft [gedaagde] op 24 december 2018 per mail verzocht om een second opinion door een andere bedrijfsarts.
- [gedaagde] schrijft daarop op 27 december 2018 aan [eiser] : ‘
- Het loon voor de maand december 2018 is door [gedaagde] betaald.
- [gedaagde] schrijft op 4 januari 2019 aan [eiser] : ‘
- In het spreekuurverslag van de bedrijfsarts van 17 januari 2019 staat: ‘
- De klokkaart van [eiser] van januari 2019 vermeldt dat hij die maand niet heeft in- en uitgeklokt.
- In de terugkoppeling spreekuur bedrijfsarts van 31 januari 2019 staat: ‘
- [gedaagde] heeft het loon voor de maand januari 2019 niet aan [eiser] betaald.
- Vanaf 4 februari 2019 verricht [eiser] 4 uur per dag aangepaste werkzaamheden.
- [eiser] heeft op 31 januari 2019 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. De onderzoeksvraag luidde: ‘
- [gedaagde] heeft het loon voor de maand februari 2019 niet volledig aan [eiser] betaald.
- Het loon wordt sinds 1 maart 2019 volledig aan [eiser] betaald.
- Per 13 mei 2019 wordt [eiser] volledig hersteld geacht.
(...) Ondanks dat ik meermaals heb aangegeven dat ik door mijn revalidatietraject beperkt in staat ben om mijn werkzaamheden uit te voeren, adviseert de bedrijfsarts hier niet over of neemt dit niet mee in zijn beoordelen. (...)’. Hieruit valt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen nieuwe ziekmelding af te leiden en ook niet dat [eiser] in zijn geheel niet in staat is de aangepaste werkzaamheden gedurende 6 uur per dag uit te voeren. Hoewel [gedaagde] aan het verzoek van [eiser] om een second opinion geen gehoor heeft gegeven, maar heeft uitgelegd dat [eiser] een deskundigenoordeel bij het UWV zelf moet aanvragen, is gesteld noch gebleken dat [eiser] op de e-mail van 27 december 2018 van [gedaagde] heeft gereageerd door zich bijvoorbeeld ziek te melden of zijn verzoek te herhalen. In plaats daarvan is hij heel de maand januari 2019 niet op de werkvloer verschenen. Dit valt [eiser] aan te rekenen. [eiser] heeft bovendien eerst op 31 januari 2019 een deskundigenoordeel aangevraagd. De vraag die door [eiser] is voorgelegd, ‘
Doe ik voldoende om weer aan het werk te komen? (...) Hij werkt momenteel 5 x 4 uur in aangepaste werkzaamheden. Werknemer is van mening dat 5 x 4 uur werken maximaal haalbaar is.’, ziet op het verrichten van aangepaste werkzaamheden gedurende 4 uur per dag en vast staat dat [eiser] in januari 2019 in het geheel niet heeft gewerkt. Dat [eiser] in januari 2019 niet kon werken blijkt echter niet uit het deskundigenoordeel. Dit betekent dat het oordeel van de bedrijfsarts blijft staan en dat [eiser] niet heeft gewerkt hoewel hij daartoe wel in staat werd geacht. Daarmee doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 onder c BW en [eiser] komt dan ook voor deze maand geen recht op loon toe (HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1341). [gedaagde] heeft [eiser] in haar e-mail van 27 december 2018 gewaarschuwd dat de loonbetaling zou worden gestaakt wanneer hij niet op het werk zou verschijnen en op 4 januari 2018 heeft [gedaagde] [eiser] bericht dat de betaling van het loon wordt opgeschort omdat hij inderdaad niet is verschenen. In dit verband komt aan het gebruik van de term ‘opschorten’ door [gedaagde] niet de betekenis toe die [eiser] daaraan thans wenst te verbinden. Slordig taalgebruik verdient slechts afstraffing indien de ontvanger van de boodschap daardoor in verwarring is gebracht, maar dat is hier niet gebleken. Daarmee is ook voldaan aan het ingevolge artikel 7:629 lid 7 BW vereiste van de onverwijlde mededeling. (Hof Amsterdam, 22 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1076). Het voorgaande leidt ertoe dat ook het loon voor de maand januari 2019 naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet toewijsbaar is.