Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een verzuimboete. De belanghebbende, houder van een bestelauto, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete die hem was opgelegd na een controle op de inrichtingseisen van de auto. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de auto niet voldeed aan de eisen voor een bestelauto. De rechtbank stelde vast dat er geen tussenschot aanwezig was, wat een vereiste is voor de kwalificatie als bestelauto. De belanghebbende had niet aangetoond dat hij aan de inrichtingseisen voldeed, ondanks zijn bewering dat de auto verhuurd was.
Wat betreft de verzuimboete, oordeelde de rechtbank dat deze in beginsel terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen. De rechtbank overwoog dat de grondslag voor de boete, de verschuldigde belasting, was vastgesteld op basis van een bijzonder berekeningsvoorschrift met een bewijsvermoeden. De rechtbank matigde de verzuimboete met 20%, waardoor het bedrag op € 956 kwam. De rechtbank wees erop dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij alle redelijke zorg had betracht om te voldoen aan de eisen, en verwierp zijn beroep op afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor de naheffingsaanslag, maar gegrond voor de verzuimboete, en gelastte dat de inspecteur het griffierecht vergoedde.