Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij belanghebbende, woonachtig in Duitsland, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over verschillende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2007 tot en met 2011. Belanghebbende had zijn verhuizing naar Duitsland niet tijdig doorgegeven aan de Nederlandse autoriteiten, wat leidde tot onjuiste adressering van de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat het risico van onjuiste adressering bij belanghebbende lag, omdat hij niet zorg had gedragen voor het doorgeven van zijn juiste adres aan de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde de beroepen van belanghebbende ongegrond, omdat de bezwaarschriften tegen de aanslagen niet binnen de daarvoor geldende termijn waren ingediend.
De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint te lopen op de dag na de dagtekening van de aanslag, tenzij de aanslag niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. In dit geval was de bekendmaking van de aanslagen correct, omdat de inspecteur de aanslagen had verzonden naar het oude adres van belanghebbende, dat bij de Belastingdienst bekend was. De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn nieuwe adres tijdig had doorgegeven, en dat de inspecteur de aanslagen op de juiste wijze had bekendgemaakt.
Daarnaast werd ook de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen behandeld. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de beslissingen om ambtshalve vermindering voor de jaren 2007 tot en met 2009 terecht niet-ontvankelijk waren verklaard, omdat tegen deze afwijzingen geen bezwaar en beroep openstond. Voor de jaren 2010 en 2011 waren de verzoeken om ambtshalve vermindering niet tijdig ingediend, waardoor de inspecteur deze ook terecht ongegrond had verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.