In deze zaak heeft eiseres, samen met haar minderjarig kind, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar verzoek om naturalisatie op 23 november 2018 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 april 2019 in Breda, waar eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, mr. H. Uzumcu. De staatssecretaris was niet vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij geen paspoort en geboorteakte kan overleggen, waardoor haar beroep op bewijsnood niet slaagt. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt verworpen, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld worden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van eiseres, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers op 28 mei 2019, en is openbaar uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.