ECLI:NL:RBZWB:2019:2569

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
02-800499-18, 02-688038-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Straatroven en opzetheling scooters met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder straatroof en opzetheling van scooters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, binnen twee dagen schuldig is aan een straatroof en een poging daartoe. Bij de poging tot straatroof is het slachtoffer, een vrouw, ernstig gewond geraakt en heeft langdurig in het ziekenhuis gelegen. De rechtbank heeft de gevolgen van de daden van de verdachte en zijn medeverdachte voor de slachtoffers als zeer ernstig beoordeeld. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de opzetheling van meerdere bromfietsen en scooters, waarbij hij gebruik maakte van gestolen voertuigen. Tijdens de behandeling van de zaak zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging aan bod gekomen. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 207 dagen geëist, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft verzocht om rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte en heeft gepleit voor een minder zware straf. De rechtbank heeft uiteindelijk een jeugddetentie opgelegd, met bijzondere voorwaarden, en heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/800499-18 + 02/688038-19
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2019
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. M. Houweling, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zittingen van 13 mei 2019 en 24 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Het feit wat ten laste is gelegd onder parketnummer 02/688038-19 zal in dit vonnis worden aangeduid als feit 6.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1.
hij op of omstreeks 16 augustus 2018 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meer goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hebbende hij, verdachte, en/of
diens mededader(s):
- die al fietsende [naam 1] van achteren benaderd op een scooter, althans op enig voertuig, en/of
- aan die al fietsende [naam 1] haar kleding en/of fiets en/of tas welke op de fiets bevestigd was dan wel aan/om het
lichaam van die [naam 1] hing getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 augustus 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets/scooter ( [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen bromfiets/scooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed te weten bromfiets/scooter ( [kenteken 1] ) hebben/heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(ten) dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets/scooter ( [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen bromfiets/scooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed te weten bromfiets/scooter ( [naam 5] ) hebben/heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(ten) dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een bromfiets/scooter ( [kenteken 3] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen bromfiets/scooter onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een goed te weten bromfiets/scooter ( [kenteken 3] ) hebben/heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(ten) dan wel redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 17 maart 2019 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een schroevendraaier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [naam 7] (gevestigd aan de [adres 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal in vereniging en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte.
Feit 2
De officier van justitie vindt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal in vereniging en baseert zich daarbij op de aangifte en de getuigenverklaring van [naam 8] . Deze getuige bevestigt dat verdachte en de medeverdachte verantwoordelijk zijn voor de diefstal van de tas. Hij heeft hen diezelfde dag na de diefstal hierover gesproken. Verder komt de locatie die de getuige in zijn verklaring noemt als de locatie waar de spullen zijn gedumpt, overeen met de aangifte. De verdachte en de medeverdachte hebben daarbij aan [naam 8] aangegeven dat ze van plan waren om met de gestolen pinpas te gaan pinnen bij de [naam 9] . Omstreeks 16.45 uur die middag wordt de medeverdachte geregistreerd op de camerabeelden van de [naam 9] , waarbij hij benzine in een fles aan het tanken was. Dat verdachte en zijn medeverdachte verantwoordelijk zijn voor de diefstal past ook in de verklaring van getuige [naam 10] , die verdachte en de medeverdachte kort na de diefstal heeft zien rijden op een scooter in Halsteren, waar een deel van de buit is achtergelaten. Verdachte kan deze bewijsmiddelen niet weerleggen en daarnaast komt de werkwijze sterk overeen met die van feit 1. Daarbij komt dat de telefoon van de medeverdachte is onderzocht door de politie. Hierin zijn foto’s gevonden waaruit blijkt dat verdachte die dag samen met de medeverdachte op pad is geweest op een donkere scooter.
Feit 3
De officier van justitie vindt de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging van de scooter wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de processen-verbaal van bevindingen van de politie. De bromfiets van de aangever wordt diezelfde dag teruggevonden door de politie na een achtervolging van verdachte en medeverdachte door Bergen op Zoom. De twee dienstdoende verbalisanten hebben verdachte en medeverdachte op de scooter herkend. De verbalisanten hebben ook vastgesteld dat de verdachte die ochtend niet thuis was en dat de medeverdachte op het dak van de woning zou zijn geklommen om hem op te halen. Dit wordt bevestigd in de getuigenverklaring van de buurman van verdachte, de heer [naam 11] . Dat verdachte en de medeverdachte die ochtend samen op pad zijn geweest, is ook vastgelegd op de foto door getuige de heer [naam 12] . Verdachte heeft geen verklaring voor het feit dat zij gezien zijn met de scooter kort nadat deze gestolen was en de officier van justitie gaat er dan ook vanuit dat het verdachte en medeverdachte zijn die verantwoordelijk zijn voor de diefstal van die scooter.
Feit 4
De officier van justitie vindt de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van getuige [naam 13] . Die heeft twee jongens gezien bij de scooter, die kort daarna wordt achtergelaten bij de Ligneweg in Halsteren. Getuige [naam 13] vraagt aan getuige [naam 12] om de politie te bellen. Getuige [naam 12] doet dit en heeft vervolgens ook een foto van deze twee jongens gemaakt. Een van de verbalisanten die verdachte en medeverdachte later die ochtend hebben achtervolgd op een andere gestolen scooter, heeft verdachte en de medeverdachte op deze foto herkend. Verdachte en medeverdachte kunnen deze bewijsmiddelen niet weerleggen.
Feit 5
De officier van justitie vindt dat dit ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken.
Feit 6
De officier van justitie vindt de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en de camerabeelden waarop is te zien dat verdachte een schroevendraaier pakt. Verdacht erkent ook deze schroevendraaier te hebben gepakt op verzoek van de medeverdachte. De verklaring dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachte om die schroevendraaier ook daadwerkelijk te stelen vindt de officier van justitie kennelijk ongeloofwaardig, ook omdat verdachte en de medeverdachte samen de winkel hebben verlaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend.
Feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit en dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. De aangeefster geeft een signalement van de jongens op de scooter die haar tas hebben gestolen. De bestuurder zou klein en blond zijn en de passagier, die langer was dan de bestuurder, had bruin haar en een blauw trainingspak. [naam 8] is gehoord als getuige en heeft verklaard dat [verdachte] die dag een zwart trainingspak droeg. Getuige [naam 10] heeft het in haar verklaring weer over een zwarte broek en een zwarte trui. De verdediging constateert dat de signalementen van elkaar afwijken. [naam 8] heeft in zijn verklaring gesuggereerd dat verdachte bij de [naam 9] aanwezig was. Dit blijkt niet uit de beelden en het dossier. Daarnaast merkt de verdediging op dat [naam 8] zich ook met strafbare feiten bezig houdt, zo blijkt uit de verklaring van zijn vriendin [naam 14] . Daarbij komt dat het uiterlijk van [naam 8] gelijkenis vertoont met die van de medeverdachte. De verdediging zet vraagtekens bij de herkenning van de medeverdachte naar aanleiding van het facebookbericht. Het is goed mogelijk dat [naam 8] die dag samen met een ander op de scooter heeft gereden en dat hij de schuld aan het verschuiven is.
Feit 3 en feit 4
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de diefstal van deze scooters. De verdediging refereert zich voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde heling aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 5
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Feit 6
De verdediging realiseert zich dat verdachte de schijn tegen heeft. Hij heeft in de winkel een schroevendraaier uit de verpakking gehaald omdat de medeverdachte dit niet voor elkaar kreeg. Verdachte heeft dit vervolgens aan de medeverdachte gegeven die de schroevendraaier onder zijn jas heeft gestopt. Getuige [naam 15] heeft een verklaring afgelegd waarin zij aangeeft dat zij de medeverdachte “heb schijt” heeft horen zeggen. Dat zou erop kunnen duiden dat verdachte er niet vanaf wist en er niets mee te maken wilde hebben. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte het voordeel van de twijfel te geven en hem van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte d.d. 17 augustus 2018; [1]
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019, alsmede zijn verklaring bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch d.d. 29 november 2018 [2] en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 10 april 2019. [3]
Feit 2
Op 16 augustus 2018 heeft [naam 2] aangifte gedaan van diefstal van haar tas op 15 augustus 2018. Zij reed die dag op het einde van de middag op haar fiets en had haar tas in het mandje voorop haar fiets gelegd. Toen zij op het Turfland te Bergen op Zoom moest stoppen voor een auto, hoorde zij van achteren een scooter naderen. De jongen die als passagier op de scooter zat, heeft in het voorbij gaan haar tas uit de fietsmand gepakt. De vader van de aangeefster heeft van dit voorval een bericht op Facebook geplaatst met het verzoek aan eventuele getuigen om zich te melden. Meerdere personen hebben op dit bericht gereageerd, waarvan één persoon een foto (en de naam) heeft meegestuurd van de medeverdachte. Aangeefster heeft die jongen herkend als zijnde de bestuurder van die scooter. [4] De rechtbank stelt vast dat de wijze waarop dit feit is gepleegd overeenkomt met die van feit 1. Daarbij komt dat getuige [naam 10] heeft verklaard dat zij op 15 augustus 2018 omstreeks 17.00 uur, dus kort na de diefstal, in de nabijheid twee jongens op een scooter heeft zien rijden. Zij heeft die jongens aangesproken omdat zij gevaarlijk over de stoep reden. De getuige heeft die twee jongens herkend als [medeverdachte] en [verdachte] , waarvan zij de achternaam niet meer weet. [5] [naam 8] is ook gehoord als getuige en heeft verklaard dat hij met verdachte en medeverdachte op een tijdstip na de diefstal heeft gesproken. In dat gesprek hebben verdachte en de medeverdachte aangegeven dat zij een tas bij de supermarkt [naam 17] (gelegen nabij Turfland te Bergen op Zoom) hebben geroofd van een vrouw. [6] De in de aangifte genoemde ontvreemde spullen worden ook genoemd in de verklaringen van getuige [naam 8] en zijn vriendin, getuige [naam 14] . [7] Daarbij komt dat uit filmpjes die door de politie zijn aangetroffen op de telefoon van de medeverdachte blijkt dat verdachte, en medeverdachte eerder die dag, namelijk omstreeks 11.20 uur, op een donkerkleurige scooter hebben gereden. Op die beelden is ook te zien dat verdachte op dat moment een (licht)blauw trainingsjack droeg en dat hij datzelfde trainingsjack aan had op het filmpje van 18.55 uur, enkele uren na de diefstal . [8] De verdachte en de medeverdachte hebben een ontkennende verklaring afgelegd. In het licht van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vindt de rechtbank die verklaringen kennelijk ongeloofwaardig.
Feit 3
Op 5 augustus 2018 heeft de heer [naam 3] aangifte gedaan van diefstal van zijn scooter met kenteken [kenteken 1] te Bergen op Zoom. Hij is in de nacht van 5 augustus 2018 thuisgekomen en heeft zijn scooter afgesloten door de sleutel uit het contact te halen. Toen hij de daaropvolgende ochtend werd gebeld door de politie zag hij dat zijn scooter niet meer op de plek stond waar hij hem enkele uren daarvoor had neergezet. [9] Omstreeks 8.40 uur diezelfde dag hebben de verbalisanten [naam 18] en [naam 19] twee jongens op die scooter zien rijden. Verbalisant [naam 18] heeft de bestuurder herkend als [medeverdachte] , en [verdachte] als degene die achterop de scooter zat. De verbalisanten zijn achter de jongens aangegaan. Na een korte achtervolging hebben zij de betreffende scooter in de buurt midden op straat aangetroffen. [10] Verbalisant [naam 19] heeft verklaard dat hij de twee jongens heeft herkend van een foto die eerder die dag door een getuige van verdachte en medeverdachte was gemaakt na verdenking van een ander strafbaar feit. [11] De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier geen bewezenverklaring kan volgen van de diefstal (in vereniging) van de scooter. De rechtbank vindt op basis van voornoemde bewijsmiddelen wel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de subsidiair ten laste gelegde opzetheling. Verdachte en de medeverdachte zijn namelijk korte tijd na de diefstal gezien op de scooter, waarvan de aangever op dat moment nog de sleutel in zijn bezit had. Verdachte en de medeverdachte hebben deze scooter zonder sleutel moeten starten. In het korte tijdsbestek na de diefstal is dit een voldoende sterke aanwijzing dat verdachte wist dat deze scooter van diefstal afkomstig was. Dit wordt ook ondersteund door de omstandigheid dat de scooter, normaal gesproken een kostbare aanschaf, op straat werd achtergelaten na achtervolging door de politie.
Feit 4
Aangever [naam 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn scooter, een Yamaha Neos met het kenteken [kenteken 2] . Deze scooter is in de nacht van 4 op 5 augustus 2018 te Bergen op Zoom gestolen. [12] Getuige [naam 13] heeft in de vroege ochtend van 5 augustus 2018, omstreeks 07.00 uur twee jongens bij een scooter zien staan. Hij is doorgelopen en kwam kort daarna bij de scooter terug, die op de grond lag. [13] Op zijn verzoek heeft getuige [naam 12] , die op dat moment op de fiets kwam langsrijden, de politie gebeld. Getuige [naam 12] is achter de jongens aangefietst en heeft een foto van hen gemaakt. Hij zag dat de kleinere jongen met blond haar zwartkleurige handen had. Getuige [naam 13] heeft de jongens op de foto herkend als zijnde de jongens die aan de scooter hebben gerommeld. [14] Verbalisanten [naam 18] en [naam 19] zijn in de ochtend van 5 augustus 2018 afgegaan op deze melding. Verbalisant [naam 18] heeft de jongens op de foto van getuige [naam 12] herkend als zijnde [medeverdachte] en [verdachte] . Bij de scooter aangekomen, heeft verbalisant [naam 18] geconstateerd dat deze het kenteken [kenteken 2] had en dat het chassisnummer overeenkwam met de scooter. Beide verbalisanten hebben verdachte en medeverdachte kort na deze melding in de nabijheid zien rijden. [15] De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal in vereniging van de scooter. De rechtbank vindt op basis van voornoemde bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij wist dat de scooter van diefstal afkomstig was, [16] wel voldoende wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier geen bewezenverklaring kan volgen van de diefstal, dan wel heling van de scooter met kenteken [kenteken 3] . Uit het dossier blijkt niet, dan wel onvoldoende dat verdachte en de medeverdachte significante bijdrage hebben geleverd aan de diefstal/heling van die scooter. Uit de aangifte en de verklaring van getuige [naam 21] blijkt dat de jongen die op de scooter van de aangever zou zijn weggereden niet voldoet aan het signalement van verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 6
Op 17 maart 2019 is er namens de [naam 7] te Bergen op Zoom aangifte gedaan van diefstal van een schroevendraaier. De aangeefster verklaart dat zij door de kassamedewerker werd gewaarschuwd dat er twee jongens iets gestolen hadden. De aangeefster heeft de camerabeelden bekeken, waarop te zien is dat een jongen met een witte bies op zijn broek een verpakking opent, er een voorwerpt uit haalt en dit aan de andere jongen geeft. In de winkel is een geopende verpakking gevonden waaruit een schroevendraaier mist. [17] Het verhaal van de aangeefster wordt bevestigd door de verklaring van getuige [naam 22] , die in de winkel twee jongens zag en dat een van die jongens een schroevendraaier onder zijn jas stak. [18] De jongen met de witte strepen op zijn broek wordt door verbalisant [naam 23] herkend als zijnde [verdachte] . [19] Verdachte verklaart dat hij op verzoek van de medeverdachte een schroevendraaier uit de verpakking heeft gehaald en deze vervolgens aan de medeverdachte heeft gegeven, niet wetende dat hij van plan was deze te stelen. De ter plaatse gekomen verbalisant [naam 24] heeft de camerabeelden van de [naam 7] bekeken. Zij ziet verdachte en de medeverdachte samen de [naam 7] binnenlopen, ziet verdachte iets uit een verpakking halen en aan de medeverdachte geven en ziet vervolgens dat beide personen de kassa passeren zonder iets ter betaling aan te bieden. [20] Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze gedragingen van de verdachte en de medeverdachte, in samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, te worden aangemerkt als een wegnemingshandeling met het oogmerk om zich schroevendraaier toe te eigenen. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het medeplegen van de winkeldiefstal te komen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 16 augustus 2018 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om één of meer goed(eren) van hun gading, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [naam 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [naam 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hebbende hij, verdachte, en diens mededader:
- die al fietsende [naam 1] van achteren benaderd op een scooter, en
- aan die al fietsende [naam 1] haar tas welke op de fiets bevestigd was getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 15 augustus 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met inhoud), toebehorende aan [naam 2] ;
Feit 3:
op 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander een goed te weten bromfiets/scooter ( [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 4:
op 05 augustus 2018 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander een goed te weten bromfiets/scooter ( [naam 5] ) heeft voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 6:
op 17 maart 2019 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een schroevendraaier, toebehorende aan winkelbedrijf [naam 7] (gevestigd aan de [adres 2] );
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 207 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Daarbij verzoekt de officier van justitie een proeftijd van twee jaar op te leggen, waarbij verdachte zich, naast de algemene voorwaarden, moet houden aan een aantal bijzondere voorwaarden. Verdachte dient mee te werken aan zijn behandeling bij De Vliethoeve en eventueel aansluitend in een forensische polikliniek. Ook mag verdachte op geen enkele wijze contact hebben met de medeverdachte [medeverdachte] . Mocht de jeugdreclassering het noodzakelijk vinden om het elektronisch toezicht opnieuw aan te sluiten, dan moet verdachte hieraan zijn medewerking verlenen.
Verder eist de officier van justitie verdachte op te leggen een werkstraf van 60 uren, bij niet verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij het opleggen van de straf rekening te houden met de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ook heeft verdachte letsel overgehouden aan zijn aanhouding. Hij is hierbij opzettelijk van zijn fiets gereden. De verbalisanten die de aanhouding hebben verricht spreken over “een paar schaafwondjes”. Dit past niet bij wat er is gebeurd, aangezien verdachte ook opgenomen is geweest in het ziekenhuis en zijn fiets waarschijnlijk total-loss is. De verdediging verzoekt de rechtbank ook rekening te houden met de gesloten plaatsing binnen het civiele traject zoals ter zitting verzocht door de gemeente Bergen op Zoom. Verdachte is onderzocht door een psycholoog. Deze heeft geen uitspraak kunnen doen over de toerekenbaarheid van verdachte vanwege zijn proceshouding maar volgens de verdediging kan, gelet op de overige bevindingen van de psycholoog, wel vastgesteld worden dat er sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het plegen van het feit. De verdediging verzoekt de rechtbank ook hier rekening mee te houden bij de bepaling van de op te leggen straf. De verdediging vindt een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft verbleven. Aan het voorwaardelijke deel kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geformuleerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Met betrekking tot het geadviseerde het contactverbod met [medeverdachte] , die op dit moment nog de enige vriend van verdachte is, merkt de verdediging op dat zij de periode van 2 jaar erg lang vindt. Aangezien de verdediging tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, verzoekt hij de rechtbank de werkstraf te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen een korte tijd schuldig gemaakt aan een reeks uiteenlopende delicten, waarbij met name de gebeurtenissen op 15 en 16 augustus 2018 bijzonder ernstig zijn. Verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, binnen twee dagen schuldig gemaakt aan een straatroof en een poging daartoe. Verdachte en de medeverdachte hebben bij beide incidenten hun slachtoffers in het vizier gekregen, met de scooter van achteren genaderd en in beide gevallen de tas van hun slachtoffers (proberen) te pakken. Bij benadeelde partij [naam 2] is dit gelukt, bij benadeelde partij [naam 1] is het bij een poging gebleven. Wel is mevrouw [naam 1] door toedoen van verdachte en de medeverdachte gevallen, waarbij zij bijzonder ernstig letsel heeft opgelopen, onder meer een scheur in de schedel, een scheur in de oogkas, een klaplong, een gebroken vinger en een gekneusde/gebroken rib. Zoals blijkt uit de beelden in het dossier lag mevrouw [naam 1] minutenlang roerloos op de grond. In plaats van haar te helpen, hebben verdachte en de medeverdachte het op een lopen gezet. Als gevolg van de val heeft mevrouw [naam 1] langdurig in het ziekenhuis gelegen en heeft zij in die tijd haar ernstig zieke man, die uiteindelijk in januari van dit jaar is overleden, niet kunnen verzorgen. Al die weken zijn haar afgenomen en deze tijd krijgt zij nooit meer terug. De ingrijpende gevolgen blijken uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en uit de namens haar op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Die gevolgen neemt de rechtbank verdachte en zijn medeverdachte zeer kwalijk. Ook de dochter van aangeefster [naam 1] , die haar moeder roerloos en bloedend op straat zag liggen, heeft professionele hulpverlening nodig gehad om dit voorval te kunnen verwerken. De rooftocht van verdachte en de medeverdachte heeft daarmee ontzettend vervelende gevolgen voor de slachtoffers, een omstandigheid waarmee de rechtbank uitdrukkelijk rekening zal houden bij de straftoemeting.
De verdachte heeft zich, samen met de medeverdachte, ook schuldig gemaakt aan de opzetheling van meerdere bromfietsen/scooters. Door gebruik te maken van gestolen bromfietsen/scooters, heeft de verdachte (en de medeverdachte) deel uitgemaakt van een circuit waarin uit misdrijf afkomstige goederen worden verhandeld en heeft hij aldus indirect het plegen van vermogensmisdrijven bevorderd.
Daarnaast heeft verdachte zich, nota bene tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis van voornoemde feiten, ook nog schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal in vereniging. Hij was dus, meer dan anderen, gewaarschuwd om geen strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft zich van die waarschuwing niets aangetrokken en heeft samen met de medeverdachte een schroevendraaier bij de [naam 7] gestolen. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de [naam 7] die door deze diefstal schade en hinder heeft ondervonden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de
ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zoals hiervoor omschreven, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de zitting. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met het over verdachte opgemaakte adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 mei 2019 en het gewijzigde advies van 20 mei 2019, de rapportage van drs. K.T.E. Zászlós, GZ-psycholoog van 21 december 2018 en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 20 februari 2019.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 20 mei 2019 geadviseerd om verdachte een jeugddetentie op te leggen, gelijk aan de duur van zijn voorarrest en een (deels voorwaardelijke) werkstraf, met daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaar met, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden de verplichting om mee te werken aan zijn behandeling binnen een forensische polikliniek (te bepalen door de jeugdreclassering). Verder mag verdachte gedurende de proeftijd geen contact opnemen met de medeverdachte [medeverdachte] . De Raad heeft ter zitting het advies aangepast, in die zin dat de bijzondere voorwaarde dat verdachte dient mee te werken met zijn behandeling bij De Vliethoeve (waar verdachte binnen het civiele traject zal gaan verblijven) zal worden toegevoegd. Binnen dat kader kan er ook forensische hulpverlening zoals bijvoorbeeld EMDR-therapie worden ingezet.
De jeugdreclassering heeft ter zitting het advies van de Raad onderschreven. De jeugdreclassering gaat uit van de situatie dat verdachte, conform het verzoek zoals ter zitting besproken, gesloten zal worden geplaatst. De noodzakelijke forensische hulpverlening kan ook op de Vliethoeve plaatsvinden. Mocht verdachte een werkstraf opgelegd krijgen, dan kan verdachte die straf uitvoeren bij De Vliethoeve.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportage van psycholoog K.T.E. Zászlós van 21 december 2018. Daaruit komt onder meer naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een oppositioneel opstandige gedragsstoornis met daarbij samenhangend een recalcitrante, verongelijkte en wantrouwende houding. Verdachte heeft moeite met regels en gezag. Op cognitief gebied is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Verder is er sprake van gedragsschommelingen en emotieregulatieproblemen. Verdachte redeneert sterk vanuit zijn eigen egocentrisch perspectief, waarbij hij weinig rekening houdt met zijn omgeving. Verdachte is daarbij geneigd de verantwoordelijkheid voor zijn problemen buiten zichzelf te leggen. De ouders, die de afgelopen jaren overbelast zijn door hun eigen problemen, zijn de grip op het functioneren van verdachte op meerdere levensgebieden kwijtgeraakt. De psycholoog ziet ook een angstige jongen die zijn onzekerheden overschreeuwt met stoer gedrag. Zijn copingvaardigheden imponeren als beperkt.
Omdat verdachte ten tijde van het opmaken van het rapport gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht, heeft de psycholoog niets kunnen zeggen over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de feiten. Gezien de aard van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens kan de psycholoog in zijn algemeenheid aangeven dat deze, gezien het voorgaande, bij een bewezenverklaring van de feiten, ook aanwezig waren in de ten laste gelegde periode.
De psycholoog heeft, door de zwijgende houding van verdachte destijds, slechts in algemene zin de kans op delictgedrag beoordeeld aan de hand van de SAVRY. De psycholoog schat de kans op delinquent gedrag in als hoog indien verdachte geen adequate begeleiding/behandeling krijgt.
Indien er een bewezenverklaring volgt, dient er een delictanalyse plaats te vinden zodat verdachte inzicht krijgt in de factoren die een rol hebben gespeeld in zijn handelswijze, verantwoordelijkheid leert nemen en gedragsalternatieven leert ontwikkelen in soortgelijke situaties. De psycholoog acht het van belang dat verdachte een individueel traject wordt aangeboden binnen een forensische polikliniek zoals De Waag (of een soortgelijke instelling). Belangrijke aandachtspunten bij zijn begeleiding door de jeugdreclassering zijn de emotieregulatieproblemen, zelfbepalende houding, vriendenkeuze en de onrijpe gewetensontwikkeling van verdachte. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte de traumatische ervaringen uit zijn verleden verwerkt, mogelijk door inzet van EMDR-therapie. Als strafrechtelijke afdoening adviseert de psycholoog een (deels) voorwaardelijke straf bij als bijzondere voorwaarde dat verdachte meewerkt aan een behandeltraject bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling.
Blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 februari 2019 is verdachte niet eerder (onherroepelijk) veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Alles afwegend komt de rechtbank, hoewel zij ten aanzien van de feiten 3 en 4 tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. Dit betekent dat de rechtbank aan verdachte op zal leggen een jeugddetentie van 207 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Deze straf komt er op neer dat verdachte niet meer terug moet naar de jeugdgevangenis. Ten aanzien van de op te leggen bijzondere voorwaarden merkt de rechtbank op dat ter zitting het verzoek tot gesloten plaatsing van [verdachte] (bij de Vliethoeve) is toegewezen. Gelet op de kaders vanuit het civiel traject, ziet de rechtbank geen meerwaarde om ook in dit vonnis verdachte de verplichting op te leggen om zijn medewerking aan die plaatsing en behandeling te laten verlenen. De rechtbank ziet daarbij ook onvoldoende aanleiding om reeds op dit moment een (ongeclausuleerde) voorwaarde op te nemen die ziet op de vervolgbehandeling binnen een forensische polikliniek of het elektronisch toezicht van verdachte, aangezien deze voorwaarden op dit moment nog weinig concreet zijn. Het ligt op de weg van de jeugdreclassering en het Openbaar Ministerie om een wijziging van de bijzondere voorwaarde te verzoeken op het moment dat er zicht komt op een concrete vervolgbehandeling. De rechtbank zal wel overgaan tot het opleggen van de voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze contact mag hebben met de medeverdachte [medeverdachte] . Het is van belang dat verdachte (en de medeverdachte) zich kunnen richten op hun eigen ontwikkeling en toekomst, zonder elkaar hierbij negatief te beïnvloeden. De rechtbank ziet tevens aanleiding om aan verdachte de meldplicht op te leggen, waarbij het de bedoeling is dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering op het moment dat zij dat noodzakelijk acht. Tevens legt de rechtbank verdachte op een werkstraf van 60 uur.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal in vereniging, vergezeld van geweld tegen een persoon.
Gelet op de ernst van de feit 1 en 2 en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en/of het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

Feit 1:
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 7.686,83, bestaande uit € 2.686,83 materiële schade (uitlezen camerabeelden, schade deur, gederfde inkomsten), € 5000,- immateriële schade (smartengeld), voornoemd (totaal)bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 3:
De benadeelde partij [naam 3] vordert een schadevergoeding van € 834,34, ter zake van materiële schade, voornoemd (totaal)bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Feit 4
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 1.078,16, ter zake van materiële schade, voornoemd (totaal)bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 3] voldoende zijn onderbouwd. Hij verzoekt de rechtbank deze vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie vindt de vordering van benadeelde partij [naam 4] voor een bedrag van
€ 828,16 voldoende onderbouwd en toewijsbaar. De overige aangevoerde posten zijn naar mening van de officier van justitie onvoldoende onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de vordering van benadeelde partij [naam 1] ten aanzien van de materiele schade en de immateriële schade te matigen.
Met betrekking tot de materiële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat de reparatie aan de fiets ziet op het terugbrengen in nieuwstaat. Ook de bril is nieuw aangeschaft, zonder dat er door een expertiserapport is vastgesteld wat nu exact de schade is. De verdediging verzoekt het bedrag van deze schadeposten te matigen. Voor de schade aan de kleiding en het horloge ontbreekt een onderbouwing. Het is ook niet duidelijk of de benadeelde partij dit horloge om had ten tijde van het feit. De verdediging verzoekt de benadeelde partij voor deze schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging refereert zich voor wat betreft de telefoonkosten en het eigen risico van de zorgverzekering aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de immateriële schade erkent de verdediging dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen en het feit grote gevolgen voor haar heeft gehad. De verdediging verzoekt het gevorderde bedrag te matigen. De reden hiervoor is dat de medische eindsituatie van de benadeelde partij op dit moment niet bekend is en de immateriële schade, gelet op die omstandigheid, nog niet vastgesteld kan worden.
De benadeelde partijen [naam 3] en [naam 4] moeten volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte van de feiten, waardoor de schade is ontstaan, moet worden vrijgesproken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1, mevrouw [naam 1]
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de reparatie van de fiets. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen geheel nieuwe fiets heeft gekocht en deze wel moest laten repareren om er weer gebruik van te kunnen maken. Deze post zal dan ook worden toegewezen. Datzelfde geldt voor de bril. Uit de aangifte blijkt dat deze verwrongen was als gevolg van de val. Het is dan ook aannemelijk dat deze niet meer te maken was en er dus een nieuwe aangeschaft moest worden. De rechtbank vindt het verder aannemelijk dat de kleding en het horloge, die zij blijkens de aangifte om had ten tijde van het incident, kapot zijn geraakt door de val. Het bedrag wat de benadeelde partij daarvoor vraagt vindt de rechtbank alleszins redelijk. Datzelfde geldt voor het gevorderde bedrag aan immateriële schade, dit gebaseerd op de gevolgen van de val. Bij de benadeelde partij was sprake van fors letsel en ook een behoorlijk nare nasleep waarbij zij haar doodzieke man niet meer heeft kunnen verzorgen. Dit maakt dat de gehele vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, aangezien verdachte en zijn medeverdachte verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waardoor de schade aan de benadeelde partij door de staat wordt uitgekeerd. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 augustus 2018.
Feit 3, de heer [naam 3]
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de schade grotendeels een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde opzetheling. De rechtbank overweegt daarbij dat de verbalisanten verdachte en de medeverdachte zijn achtervolgd op de scooter van de benadeelde partij, hen uit het oog zijn verloren en de scooter kort daarna op de straat hebben zien liggen. Het is aannemelijk dat de scooter daardoor (verder) beschadigd is geraakt. De rechtbank is van oordeel dat de schade tot het bedrag van
€ 785,34 ter zake van materiële schade (reiskosten en de schade aan de scooter, met uitzondering van de opgevoerde schadepost voor herstel van het contactslot) een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, en dat verdachte en de medeverdachte aansprakelijk zijn voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende onderbouwd zodat de vordering tot dat bedrag hoofdelijk toewijsbaar is. Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij tevens de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen, waardoor de schade aan de benadeelde partij door de staat wordt uitgekeerd. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 5 augustus 2018. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Feit 4, de heer [naam 4]
Verdachte is vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal van de bromfiets/scooter. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier waaruit volgt de schade door toedoen van verdachte zou zijn ontstaan.
De benadeelde partij zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310, 311, 312 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 primair en 4 primair en 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 3 subsidiair: medeplegen van opzetheling;
Feit 4 subsidiair: medeplegen van opzetheling;
Feit 6: diefstal door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 207 (tweehonderdenzeven) dagen, waarvan 100 (honderd) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- verstaat dat verdachte deze straf reeds heeft ondergaan, nu de opgelegde jeugddetentie gelijk is aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* dat verdachte zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering noodzakelijk acht;
* op geen enkele wijze direct of indirect contact zal hebben of opnemen met de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 2004;
Omdat bijzondere voorwaarden zijn opgelegd, gelden van rechtswege daarbij de algemene voorwaarden:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
* beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
Benadeelde partijen
Feit 1: [naam 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van
€ 7.686,83, waarvan € 2.686,83 ter zake van materiële schade en € 5000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 7.686,83 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 3: [naam 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 3] van € 785,34, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , € 785,34 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 5 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 4: [naam 4]
- verklaart de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.J.C. van Spronssen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. B.J. Duinhof en mr. J. de Graaf, rechters, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2019.
De griffier en mr. Van Spronssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018192862 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, District de Markiezaten, DAP de Markiezaten, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 528.
2.Het verhoor van verdachte bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, pagina 349-350 van voornoemd eind-proces-verbaal.
3.Het verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris, d.d. 10 april 2019.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , pagina 20-21 van voornoemd eind-proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 10] , pagina 40-41 van voornoemd eind-proces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] , pagina 33-34 van voornoemd eind-proces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 14] , pagina 43 van voornoemd eind-proces-verbaal.
8.Aanvullend proces-verbaal d.d. 11 mei 2019, nummer 51, proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 20] , pagina 4-5 van dit aanvullend proces-verbaal.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , pagina 460 van voornoemd eind-proces-verbaal.
10.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 18] , pagina 472-473 van voornoemd eind-proces-verbaal.
11.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 19] , pagina 476 van voornoemd eind-proces-verbaal.
12.Proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , pagina 481 van voornoemd eind-proces-verbaal.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 13] , pagina 485 van voornoemd eind-proces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 12] , pagina 487 van voornoemd eind-proces-verbaal.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 18] , pagina 472-473 van voornoemd eind-proces-verbaal.
16.De verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris van 10 april 2019, pagina 4
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019062270 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, District de Markiezaten, Basisteam Bergen op Zoom, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 51.
18.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 22] , pagina 21 van voornoemd eind-proces-verbaal.
19.Het proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar van [naam 23] , pagina 11 van voornoemd eind-proces-verbaal.
20.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 24] , pagina 9 van voornoemd eind-proces-verbaal.