Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van forensenbelasting. De belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning in de gemeente Schouwen-Duiveland, verhuurt deze woning voor korte periodes via een bemiddelingsbureau. De heffingsambtenaar had een aanslag forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2017, omdat de woning meer dan 90 dagen beschikbaar zou zijn geweest voor de belanghebbende of haar gezin, ondanks dat de woning in dat jaar minder dan 275 dagen verhuurd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de woning in 2017 voor 44 dagen zelf heeft gebruikt. De verhuurovereenkomst met het bemiddelingsbureau gaf aan dat de woning volledig beschikbaar was voor verhuur, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie anders was. De belanghebbende had de woning ook voor eigen gebruik ter beschikking, wat in strijd was met de voorwaarden van de verhuurovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de woning meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor de belanghebbende of haar gezin beschikbaar was gehouden, waardoor de aanslag forensenbelasting terecht was opgelegd.
De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank bevestigde dat de heffingsambtenaar de aanslag in overeenstemming met de geldende verordening had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.