ECLI:NL:RBZWB:2019:3146

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
BRE - 18 _ 6092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forensenbelasting en beschikbaarheid van een vakantiewoning voor eigen gebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de heffing van forensenbelasting. De belanghebbende, eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning in de gemeente Schouwen-Duiveland, verhuurt deze woning voor korte periodes via een bemiddelingsbureau. De heffingsambtenaar had een aanslag forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2017, omdat de woning meer dan 90 dagen beschikbaar zou zijn geweest voor de belanghebbende of haar gezin, ondanks dat de woning in dat jaar minder dan 275 dagen verhuurd was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende de woning in 2017 voor 44 dagen zelf heeft gebruikt. De verhuurovereenkomst met het bemiddelingsbureau gaf aan dat de woning volledig beschikbaar was voor verhuur, maar de rechtbank oordeelde dat de feitelijke situatie anders was. De belanghebbende had de woning ook voor eigen gebruik ter beschikking, wat in strijd was met de voorwaarden van de verhuurovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de woning meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor de belanghebbende of haar gezin beschikbaar was gehouden, waardoor de aanslag forensenbelasting terecht was opgelegd.

De rechtbank verwierp ook de argumenten van de belanghebbende over schending van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak van de rechtbank bevestigde dat de heffingsambtenaar de aanslag in overeenstemming met de geldende verordening had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/6092
uitspraak van 12 juli 2019
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van Schouwen-Duiveland,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 20 augustus 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag forensenbelasting over het jaar 2017 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2019 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning, te weten [Adres] , gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de woning). Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar niet haar hoofdverblijf gehad in die gemeente.
2.2.
Belanghebbende verhuurt de woning via [BV 1] (hierna: [BV 1] ). Zij heeft daartoe op 4 maart 2015 een schriftelijke verhuurovereenkomst gesloten met [BV 1] . In de verhuuroverkomst staan drie opties vermeld, te weten (i) maximaal 89 dagen toegestaan voor eigen gebruik, (ii) volledig beschikbaar voor de verhuur en (iii) onbeperkt eigen gebruik mogelijk. Belanghebbende heeft bij het sluiten van de overeenkomst voor optie (ii) gekozen.
2.3.
In artikel 4 van de bij de verhuurovereenkomst bijgesloten “Algemene bepalingen [BV 1] ” staat:
Rechten van de eigenaar
4.1.
Gedurende de periode juli-augustus kan de eigenaar de accommodatie maximaal vier (4) weken voor eigen gebruik reserveren. Indien de eigenaar meer dan vier (4) weken wil reserveren in deze periode, is de eigenaar commissie verschuldigd over de dan geldende huurprijs aan [BV 1] .
4.2.
Indien de woning volledig beschikbaar wordt gegeven voor de verhuur komt artikel 4.1. te vervallen.
4.3.
Voor alle periodes geldt dat de eigenaar bij gewenst eigen gebruik van de accommodatie in het volgende kalenderjaar dit uiterlijk voor 1 juni (01/06 van het als dan lopende kalenderjaar online aan [BV 1] dient mede te delen. Indien de online mededeling niet tijdig door [BV 1] is ontvangen dan is de eigenaar verplicht om reeds gemaakte reserveringen te accepteren.’
2.4.
Belanghebbende maakt zelf ook gebruik van de woning; in 2017 is dat 44 dagen.
2.5.
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in het onderhavige jaar minder dan 275 dagen verhuurd is geweest.
2.6.
Juridisch kader
2.6.1.
In de “Verordening forensenbelasting 2017” van de Gemeente Schouwen-Duiveland (hierna: de Verordening) staat, voor zover van belang:
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
(…)’
2.6.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] moet het volgende worden aangenomen: indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, wordt die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
2.6.3.
Deze rechtspraak houdt ook in dat een woning niet voor meer dan 90 dagen aan de eigenaar ter beschikking staat in een jaar indien het eigen gebruik in een verhuurovereenkomst is gemaximeerd op 90 dagen per jaar en ook feitelijk niet meer dan 90 dagen van de vakantiewoning gebruik is gemaakt in dat jaar. [2]
2.7.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat in de overeenkomst met [BV 1] uitdrukkelijk de keuze is gemaakt dat de woning exclusief beschikbaar is gesteld aan [BV 1] voor de verhuur daarvan. Belanghebbende heeft verder gesteld dat de woning gedurende de periode dat die niet door haar en/of haar gezin werd gebruikt volledig ter beschikking van [BV 1] heeft gestaan om die te gaan verhuren en dus niet door haar en haar gezin kon worden gebruikt. De woning is in 2017 voor 44 dagen door haar en haar gezin gebruikt en gedurende de resterende periode had [BV 1] of een huurder de beschikking over de woning.
2.8.
Ter zitting heeft de rechtbank belanghebbende bevraagd over het in 2.4 vermelde eigen gebruik van de woning. Belanghebbende heeft daarover in de kern het volgende verklaard.
Zij kan als eigenaar op de website van [BV 1] kan inloggen. Indien zij zelf gebruik van de woning wenst te maken, is dat mogelijk om via de website van [BV 1] de dagen voor eigen gebruik te blokkeren. Dat kan alleen bij beschikbaarheid van de woning. Die beschikbaarheid is ook op de website van [BV 1] te zien. Het blokkeren voor eigen gebruik dient minimaal een week van tevoren te gebeuren. Bij een last minute geval voor eigen gebruik, kan telefonisch contact met [BV 1] worden opgenomen. Voor het eigen gebruik is geen vergoeding aan [BV 1] verschuldigd. Wel kan belanghebbende diensten, zoals schoonmaakdiensten, van [BV 1] afnemen.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de bepaling wat belanghebbende en [BV 1] zijn overeengekomen, is niet alleen van belang wat in de schriftelijke overeenkomst staat, maar ook de uitvoering die zij daaraan hebben gegeven. Hier is aan de orde dat op schrift staat de woning volledig beschikbaar is voor de verhuur. Naar normaal spraakgebruik zou dat betekenen dat de woning niet beschikbaar is voor eigen gebruik door belanghebbende. Artikel 4.2 van de verhuurovereenkomst duidt daar ook op; dat artikel 4.1 met de daarin vermelde beperking van het eigen gebruik ‘komt te vervallen’ is logisch indien er sowieso geen sprake is van eigen gebruik. De tekst van de overeenkomst op het punt van de volledige beschikbaarheid voor verhuur geeft hier echter niet weer wat de overeenkomst tussen partijen in werkelijkheid inhoudt. Belanghebbende gebruikt de woning immers wél voor eigen gebruik. Zij heeft dus wel de woning mede voor eigen gebruik ter beschikking. Dit volgt ook uit de in 2.8 vermelde verklaring van belanghebbende ter zitting. Er kan hier niet worden vastgesteld dat overeengekomen is dat het eigen gebruik van de woning in 2017 voor meer dan 275 dagen was uitgesloten. Vast staat ook dat de feitelijke verhuur in 2017 minder dan 275 dagen was (zie 2.5). Dit betekent, gelet op wat in 2.6.2 is overwogen, dat de woning meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor belanghebbende of haar gezin beschikbaar werd gehouden, en dat het belastbaar feit zich voordoet. Dat belanghebbende in 2017 slechts 44 dagen feitelijk van de woning gebruik heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Het feitelijk gebruik is immers niet maatgevend. Dat belanghebbende voor het eigen gebruik een reservering dient te plaatsen op de website van [BV 1] (of dient te bellen) om daadwerkelijk zelf te kunnen beschikken over de woning, doet er niet aan af dat zij de woning tot haar beschikking heeft op dagen waarin de woning niet is verhuurd.
2.10.
De aanslag is daarom in overeenstemming met de Verordening opgelegd.
2.11.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalt. De enkele omstandigheid dat voor het jaar 2016 geen aanslag forensenbelasting is opgelegd, is onvoldoende om met succes een beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen doen. De klacht over schending van het gelijkheidsbeginsel is onvoldoende onderbouwd. Onvoldoende concreet onderbouwd is hoeveel eigenaren met een woning op hetzelfde vakantiepark anders worden behandeld én dat het gaat om gelijke gevallen. Bij dit laatste verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat eigenaren een overeenkomst met [BV 1] hebben gesloten op basis van dezelfde modelovereenkomst, nog niet meebrengt dat sprake is van gelijke gevallen. Van belang is immers ook voor welke van de drie in 2.2 vermelde opties is gekozen en de wijze waarop de overeenkomst wordt uitgevoerd. Tot slot heeft de heffingsambtenaar gemotiveerd betwist dat er beleid is dat meebrengt dat heffing van forensenbelasting achterwege blijft in een geval als dat van belanghebbende.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juli 2019 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 24 juli 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA1657 en Hoge Raad 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4972.
2.Vgl. het geval aan de orde in Hoge Raad 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:223.