Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
2.Gronden
- Het draait hier om de uitleg van de zinsnede ‘
- Het laatstbedoelde bedrag is het zogenoemde maximale bijdrage-inkomen voor de Zvw dat voor het jaar 2016 € 52.763 bedraagt.
- Het bedoelde ‘loon van de verzekeringsplichtige waarover inkomensafhankelijke bijdrage is geheven’ bestaat in dit geval uit het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover het Ministerie iab Zvw aan werkgeversheffing verschuldigd was en het in 2.4 vermelde pensioen van € 48.361 waarover iab Zvw is ingehouden en afgedragen.
- De werkgeversheffing van € 2.078 bestaat uit 6,5% over € 30.778. Anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, heeft het Ministerie niet over een te laag bedrag de iab Zvw afgedragen. Het loon is immers in 7 maanden verdiend en voor de werkgeversheffing van de Zvw-bijdrage wordt per loontijdvak van een maand een bedrag in aanmerking genomen van ten hoogste € 4.396,91 in 2016 (artikel 42, derde lid van de Zwv in verbinding met artikel 5.2, tweede lid, van de Regeling). Anders dan belanghebbende betoogt, moet voor de toepassing van artikel 50 van de Zwv
- Naar de rechtbank begrijpt, betoogt belanghebbende dat sprake is van een door het maandmaximum veroorzaakt ‘heffingstekort’ voor het verschil tussen € 52.005 en € 30.778 en dient dat ‘heffingstekort’ via interpretatie van artikel 50 van de Zvw voor rekening van de wetgever te komen. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Nog ervan afgezien dat de bewoordingen van de wet en de wetsystematiek daarvoor geen ruimte bieden, is geen sprake van een heffingstekort uitgaande van de bedoeling van de wetgever. In de kern heeft de wetgever immers in het volgende systeem voorzien. De verzekeringsplichtige is iab Zvw verschuldigd over zijn bijdrage-inkomen tot een bepaald maximum. Bij de bepaling of dat maximum bijdrage-inkomen wordt bereikt, wordt ook rekening gehouden met de werkgeversheffing. Als de werkgeversheffing wordt gemaximeerd door de maandmaxima, kan dat dus invloed hebben op het bedrag aan iab Zvw dat de verzekeringsplichtige zelf verschuldigd is. Er is geen sprake van een heffingstekort, maar – in zeker opzicht – van communicerende vaten.
- ‘Het loon van de verzekeringsplichtige waarover inkomensafhankelijke bijdrage is geheven’ als bedoeld in artikel 50 van de Zvw is dus in totaal (€ 30.778 plus € 48.361 is) € 79.139.
- Dat betekent dat belanghebbende recht heeft op een teruggaaf iab Zvw berekend over het verschil tussen € 79.139 minus € 52.763, wat neerkomt op € 1.451, namelijk 5,5% over € 26.376.
- Zo belanghebbende al zou hebben betoogd dat de teruggaaf dient te worden berekend rekening houdend met het percentage van 6,75% dat door het Ministerie is toegepast (dan wel dat hij recht heeft op teruggaaf van iab Zvw die het Ministerie heeft afgedragen), is dat betoog onjuist. Uit artikel 50 van de Zwv volgt dat alleen teruggaaf kan volgen van (ten laste van belanghebbende) op het loon ingehouden iab Zvw, en niet van door de werkgever verschuldigde iab Zvw over het loon van belanghebbende. Belanghebbende kan dus alleen teruggaaf krijgen van iab Zvw dat het ABP heeft ingehouden op zijn pensioen; het toepasselijke percentage is 5,5% (artikel 5.4, tweede lid van de Regeling).
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;