4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
[naam 2] (aangeefster) heeft aangiftegedaan van diefstal met geweld en bedreiging. Zij verklaart dat zij op 17 april 2019 werkzaam was bij tankstation [naam 1] in Bergen op Zoom. Een man en een vrouw kwamen binnen. De vrouw legde een flesje drinken op de toonbank en vroeg om zeven sloffen sigaretten. Nadat de goederen door aangeefster op de toonbank waren gelegd, heeft de vrouw die samen met het flesje drinken meegenomen onder de mededeling dat de man, die op dat moment naast haar stond, zou betalen. De man heeft vervolgens met een betaalpas met onvoldoende saldo pinhandelingen uitgevoerd, terwijl de vrouw met de nog niet betaalde goederen naar de auto liep. Nadat de pintransactie was mislukt, is de man naar de auto gelopen om een andere pinpas te halen. Aangeefster is achter de man aangelopen en zag dat hij naar een wit busje liep. Toen zij bij het busje aan kwam zag zij de vrouw in de auto zitten en zij hoorde dat de vrouw vanuit de auto riep: “Snel, snel.” Zij zag toen zij de deur van de auto open heeft getrokken, dat de sigaretten voor verdachte op de grond stonden en dat zij geïrriteerd vroeg of ze even met de man mocht praten waarna ze de deur dicht trok. Aangeefster hoorde dat de vrouw toen weer riep: "snel, snel". Zij zag vervolgens dat ze weg wilden rijden en zij trok weer de deur open aan de passagierskant. Zij zag toen dat de man een pistool pakte uit zijn jas of zijn broek. Zij zag toen dat hij het pistool op haar richtte. Ze reden daarna vol gas weg. Het pistool was een donker en klein pistool. Het was een kleintje vergeleken bij het pistool wat agenten bij zich hebben.
Aangeefster heeft deze verklaring bevestigd toen zij op 31 juli 2019 is gehoord bij de rechter-commissaris.
Verbalisant [naam 7] heeft de camerabeelden van het tankstation bekeken. Hij heeft waargenomen dat de vrouw de zeven sloffen sigaretten van de toonbank heeft gepakt en weg gelopen is. Verder heeft hij waargenomen dat de man een poging doet om te pinnen, met twee pasjes. De man loopt daarna richting de uitgang van de winkel. De kassamedewerkster volgt hem.
Verbalisant [naam 8]heeft ter plaatse de beelden bekeken en herkende de man en de vrouw als zijnde verdachte en medeverdachte [naam 6] .
Verdachteheeft bij de politie verklaard dat medeverdachte [naam 6] met de sigaretten naar buiten is gelopen en dat zij de sigaretten hebben meegenomen zonder te betalen.
Medeverdachte [naam 6] heeft verklaard dat zij met verdachte bij het tankstation was. Wanneer haar wordt voorgehouden dat dit een vooropgezet plan was, heeft zij verklaard dat ze wel dacht dat dat klopt.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte samen en in vereniging met [naam 6] de in de tenlastelegging genoemde goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen. De rechtbank staat vervolgens voor de beantwoording van de vraag of deze diefstal heeft plaatsgevonden onder dreiging van geweld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank overweegt dat aangeefster de verklaring die zij heeft afgelegd bij de politie, bij de rechter-commissaris heeft herhaald. Zij blijft hierbij consistent in haar verklaring en zij ontkent stellig dat het aan haar door verdachte getoonde voorwerp een gasaansteker kan zijn geweest, ook als haar een foto wordt getoond van de bij medeverdachte [naam 6] aangetroffen gasaansteker. Daarnaast geldt dat medeverdachte [naam 6] heeft verklaard dat aangeefster misschien de gasaansteker heeft gezien. Deze verklaring van medeverdachte [naam 6] vormt in zoverre een bevestiging van de aangifte dat er in ieder geval iets aan aangeefster is getoond nadat zij de deur van de auto heeft opengedaan en medeverdachte [naam 6] heeft aangesproken.
Dat de deur van de auto door aangeefster is opengedaan, zoals zij heeft verklaard, wordt bovendien bevestigd door het feit dat ook medeverdachte [naam 6] zegt dat de sigaretten bij haar voeten stonden. Aangeefster zag de sigaretten bij de voeten van medeverdachte [naam 6] staan, en dit kan zij alleen maar gezien hebben als de deur van de auto open is geweest.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verklaring van aangeefster precies en gedetailleerd is en voor zover die door andere bewijsmiddelen kan worden gecontroleerd, wordt bevestigd. Dat blijkt onder andere uit de het proces-verbaal van beschrijving van de camerabeelden.
De rechtbank ziet gelet op het vorenstaande dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de in de aangifte beschreven bedreiging met geweld. Zij is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan aangeefster.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2
Aangeefster [naam 4] verklaart dat zij op 18 april 2019werd aangesproken door een vrouw, die zij later herkende als medeverdachte [naam 6]met de vraag of zij geld kon wisselen. Nadat zij een tien-eurobiljet uit haar portemonnee had gepakt, werd dat door [naam 6] met kracht uit haar handen gerukt. [naam 6] heeft vervolgens naar een man die aangeefster later herkende als verdachtegewezen die aan de overkant van de straat stond en tegen [naam 4] gezegd dat zij het geld van die man terug zou krijgen omdat het in zijn auto lag. Verdachte heeft zich toen bij [naam 6] en aangeefster gevoegd. Nadat ze een aantal auto’s voorbij waren gelopen, deelde verdachte mee dat hij niet meer wist waar zijn auto stond. [naam 4] heeft verklaard dat ze constant vroeg om het geld terug te geven maar dat zij door verdachte en [naam 6] aan het lijntje werd gehouden.
Die gang van zaken wordt bevestigd door [naam 9], een vriendin die bij [naam 4] was en die verklaart dat verdachte hen als het ware meenam door te blijven praten, terwijl de vrouw terugliep. [naam 9] verklaart dat verdachte op een gegeven moment zei dat hij dacht dat de auto in de buurt van de kerk stond om vervolgens naar een andere richting dan die van de kerk te lopen.
Medeverdachte [naam 6] heeft bekend de diefstal te hebben gepleegd. Zij heeft verklaard dat ze aangeefster heeft aangesproken om te vragen of ze kon wisselen en dat verdachte erbij stond. Zij heeft verder verklaard dat zij het geld uit de hand van aangeefster pakte.
Verdachte zou hebben gezegd dat het geld in de auto lag, maar hij kon zijn auto niet vinden, aldus medeverdachte [naam 6] . Zij verklaarde verder dat verdachte heeft gezegd dat mensen haar sneller zouden geloven omdat zij een meisje is, dat hij zou meelopen, maar dat zij de mensen moest aanspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 april 2019 tussen 15.45 uur en 16.00 uur in Bergen op Zoom was en dat medeverdachte [naam 6] mensen aansprak.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken is geweest bij de in vereniging gepleegde diefstal met geweld. Deze vraag moet bevestigend worden beantwoord. Uit de verklaringen leidt de rechtbank af dat er bij verdachte en medeverdachte [naam 6] sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de diefstal. Verdachte stond erbij toen medeverdachte [naam 6] aangeefster aansprak. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer en haar vriendin bezig gehouden en op een dwaalspoor heeft gezet, terwijl medeverdachte [naam 6] met het geld is weggelopen. Verder heeft medeverdachte [naam 6] verklaard dat verdachte tegen haar had gezegd dat mensen haar sneller zouden geloven omdat zij een meisje is. Hij had verder gezegd dat hij zou meelopen, maar dat zij het moest vragen. Uit deze werkwijze blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 6] gericht op de uitvoering van de diefstal met geweld, waarbij het geweld bestond uit het uit de handen trekken van het geld.
Dat er bij verdachte tevens (voorwaardelijk) opzet was op het door [naam 6] gebruikte geweld blijkt uit de aanwezigheid bij de diefstal met geweld op 13 april 2019 (feit 3). Verdachte stond toen bij [naam 6] toen zij op vergelijkbare wijze na het vragen om geld te wisselen een bankbiljet uit de handen van aangeefster [naam 5] trok en heeft gezien dat [naam 5] boos was. Hij kon derhalve verwachten dat dit weer zou gebeuren.
De rechtbank is daarom van mening dat het tenlastegelegde feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3
Verdachte ontkent zijn betrokkenheid en de officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd omdat er onvoldoende duidelijkheid is over de rol van verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat behalve de aanwezigheid van verdachte in de buurt van [naam 6] , het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat die wijzen op zijn betrokkenheid bij het plegen van dit feit. Verdachte zal daarom van het tenlastegelegde feit 3 worden vrijgesproken.