In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslag schenkbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De zaak betreft de kwijtschelding van de overbedeling van een woning in het kader van een echtscheiding. Belanghebbende, die in gemeenschap van goederen was gehuwd, heeft na de echtscheiding de woning volledig toegewezen gekregen. De rechtbank moest beoordelen of de schenking van € 112.500, die voortvloeide uit de toedeling van de woning, kon worden aangemerkt als voldoening aan een natuurlijke verbintenis, waardoor vrijstelling van schenkbelasting van toepassing zou zijn.
De rechtbank overwoog dat de man in het echtscheidingsconvenant had aangegeven dat hij meende te voldoen aan een natuurlijke verbintenis, die voortvloeit uit een morele verplichting om zorg te dragen voor de vrouw en de kinderen. Belanghebbende stelde dat zij door omstandigheden niet in staat was om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien en dat de schenking haar hielp om fatsoenlijk gehuisvest te blijven. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden ten tijde van de schenking, waaronder de financiële situatie van belanghebbende, erop wezen dat de man door de schenking aan zijn zorgplicht had voldaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de aanslag schenkbelasting en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van natuurlijke verbintenissen in het belastingrecht, vooral in situaties van echtscheiding en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.