4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 02/800545-18 primair Doodslag
Aantreffen overleden [slachtoffer]
Op zaterdag 29 september 2018 omstreeks 01:13 uur krijgt verbalisant [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van het Operationeel Centrum te Tilburg de opdracht om te gaan naar de [adres 2] in Bergen op Zoom. Op dat adres had zich iets afgespeeld met een vuurwapen en zou geschoten zijn. Ter plaatse aangekomen ziet [naam 1] dat er al een politie-eenheid ter plaatse is. Door de verbalisanten wordt bij de [adres 2] diverse malen aangebeld en op de voordeur geklopt, maar er komt geen enkele reactie vanuit de woning. Besloten wordt om de voordeur van de woning met geweld te openen met een zogenoemde bonk. Op enig moment hoort [naam 1] vanuit de woning het geluid van een huilend kind, dat steeds luider, duidelijker en paniekeriger wordt. Na enige tijd verschijnt er voor de ruit naast de voordeur een jongentje van ongeveer vier jaar oud. Het jongetje probeert nog tevergeefs het slot van de deur te krijgen. [naam 1] hoort het jongentje meerdere keren zeggen dat mama misschien wel dood is. Uiteindelijk lukt het de verbalisanten een gat in het hout van de voordeur te maken en het jongetje via dat gat uit de woning te halen. Bij het betreden van de woonkamer ziet [naam 1] een vrouw in een onnatuurlijke houding op de bank liggen. Ter hoogte van haar hoofd en onder de bank ligt een grote hoeveelheid bloed. De vrouw is lijkbleek en haar oogleden zijn blauw verkleurd. [naam 1] voelt bij haar geen hartslag. Wel voelt [naam 1] dat de arm van de vrouw al een beetje hard is geworden. Een aanwezige ambulancebroeder concludeert dat de vrouw al enige tijd is overleden.
Er vindt een confrontatie plaats met het stoffelijk overschot van de vrouw. Haar moeder [naam 2] en halfbroer [naam 3] bevestigen dat het stoffelijk overschot [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1993 te [geboorteplaats slachtoffer] , betreft.
Letselbeschrijving en doodsoorzaak
Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] teneinde de doodsoorzaak te onderzoeken. Het sectierapport dat door arts en patholoog J. Fronczek op 10 oktober 2018 is opgemaakt, wijst uit dat bij [slachtoffer] onder meer het volgende letsel is geconstateerd:
Schotletsels:er waren aan het hoofd twee huidperforaties (genoemd A en B) passend bij één doorschot.
Letsel A:
links zijwaarts aan het behaarde hoofd, op circa 159 cm van de voetzolen, was een rafelige, deels stervormige huidperforatie van circa 7 x 3 cm
(inschotopening).In relatie met het letsel was er een ronde perforatie van het schedeldak met een diameter van circa 1 cm, waarbij het defect aan de binnenzijde van de schedel groter was dan aan de buitenzijde.
Letsel B:
aan het gelaat, aan de buitenzijde van de rechterwenkbrauw, op circa 157 cm van de voet- zolen, was een onregelmatige huidperforatie van circa 1,6 x 0,7 cm
(uitschotopening).In relatie met het letsel was er een ronde perforatie van het schedeldak met een diameter van circa 1,5 cm, waarbij het defect aan de binnenzijde van de schedel kleiner was dan aan de buitenzijde.
Van A naar B was een naar rechts, voorwaarts en iets voorwaarts verlopend doorschot met perforatie van onder andere het schedeldak, de hersenvliezen en grote hersenen (van links tempo-parietaal naar rechts frontaal). Vanuit de perforaties in het schedeldak verliepen er lijnvormige breuken over het schedeldak links en rechts, en er waren breuken van alle schedelgroeven van de schedelbasis. Er was bloeduitstorting onder het harde en de zachte hersenvliezen (subduraal en subarachnoïdaal), hersenzwelling en er waren uitgebreide bloeduitstortingen in en rond het schotkanaal. In relatie met de breuken in de voorste schedelgroeven was er zwelling en bloeduitstorting in beide oogleden (een zogenaamd brilhematoom). In relatie met de breuk van de linker middelste schedelgroeve was er gestold bloed in de linker gehoorgang.
De
schotletselszijn als volgt geïnterpreteerd:
Er waren bij sectie aan haar hoofd twee huidperforaties passend bij één doorschot. Dit doorschot is bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch perforerend geweld (schotletsel). Bij het doorschot was er perforatie/verbrijzeling van (een deel van) linker- en rechterhersenhelft (sub B2). Dergelijk letsel leidt tot hersenfunctiestoornissen
en daarmee ook overige orgaanfunctiestoornissen, en verklaart daarmee het overlijden zondermeer.
Het inschot en het uitschot werden bepaald aan de hand van huid- en schedelkenmerken (sub B2). Het aantreffen van deze bevindingen is veel waarschijnlijker onder de hypothese dat letsel A het inschot is en letsel B het uitschot, dan andersom.
Om eventueel meer inzicht te krijgen in de schootsafstand, is materiaal veiliggesteld ten behoeve van eventueel schotrestenonderzoek.
Sporenonderzoek
Door het Team Forensische Opsporing van de politie wordt forensisch onderzoek verricht in de woning aan de [adres 2] in Bergen op Zoom.Op de vloer voor de salontafel ligt een kogelpunt. De kogelpunt is veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AAKY5945NL. Ook wordt op de vloer tussen de linker muur en de bank een huls aangetroffen. In de hulsbodem zit een inslag en op de bodemstempel staat: “9mm LUGUR” en “F.C.”. De huls is veiliggesteld en voorzien van SIN-nummer AAKY5944NL.De linker achterzijde van het hoofd van [slachtoffer] is afgeplakt met schotrestenfolie en voorzien van SIN-nummer AAIZ0760NL.
De kogelpunt [AAKY5945NL] is onderzocht op DNA-sporen en onderzoek wijst uit dat het aanwezige DNA matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans van kleiner dan één op één miljard.
Er is ook onderzoek verricht naar de schootsafstand, hetgeen is bepaald aan de hand van een huiddeel [AALI5479NL] en botdelen [AALI5480NL], behorende bij letsel A van het slacht- offer, en uitgenomen tijdens de voorlopige sectie met nummer 2018-168 op 1 oktober 2018, en de schotrestenfolie [AAIZ0760NL]. In zijn rapport van 4 januari 2019 concludeert A. Knijnenberg het volgende. De bevindingen van het onderzoek aan de huid- [AALI5479NL] en botdelen [AALI5480NL] alsmede de schotrestenfolie [AAIZ0760NL], behorende bij letsel A van het slachtoffer zijn waarschijnlijker indien de schootsafstand gelijk is aan 0 centimeter (opgezet schot), dan indien de schootsafstand groter is dan 0 centimeter.
Op grond van de conclusies uit voormelde rapportages, die de rechtbank overneemt, staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] , 25 jaar oud geworden, in de nacht van 28 op 29 september 2018 te Bergen op Zoom is overleden als gevolg van hersenfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen door één opgezet doorschot door het hoofd.
Betrokkenheid verdachte
Uit de camerabeelden van de entree van het appartementencomplex [naam 4] in Bergen op Zoom blijkt dat verdachte op de avond van 28 september 2019 meerdere malen het complex in en uit gaat.
Voorts is op camerabeelden van het appartementencomplex te zien dat verdachte om 23:33:40 uur die avond de laatste keer door de hoofdingang binnen komt en om 23:36:05 uur die avond de trap af komt en de hoofdentree verlaat.Ter zitting heeft hij bevestigd dat dat de laatste keer is dat hij bij [slachtoffer] op bezoek is gegaan.
Verdachte heeft verder op zitting verklaard dat het dodelijk schot is afgegaan toen hij op zaterdagavond 28 september 2018 voor de laatste keer die avond bij [slachtoffer] op bezoek was gegaan in haar woning. Het schot was afkomstig uit zijn pistool dat hij in zijn broeksband mee de woning in had genomen. Op het moment van het schot was zijn pistool met de loop en doorgeladen tegen de linkerzijkant van het hoofd van [slachtoffer] geplaatst. Verdachte had met zijn rechterhand het pistool vast toen het schot afging.
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 28 september 2018 in Bergen op Zoom in haar woning om het leven is gekomen door een kogelpatroon uit het vuurwapen van verdachte en dat verdachte zijn rechterhand om het vuurwapen had op het moment dat het dodelijk schot viel tijdens zijn laatste bezoek aan [slachtoffer] . Dit is ook niet in geschil.
Opzet en alternatief scenario verdachte
Verdachte betwist dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft in zijn laatste verklaring bij de politie een uitgebreid alternatief scenario geschetst dat hij op zitting heeft herhaald en bevestigd.
Kort samengevat heeft [slachtoffer] volgens verdachte tijdens zijn laatste bezoek in haar woning twee maal zijn pistool (af)gepakt. De eerste keer pakte zij het uit zijn broeksband en heeft verdachte het afgepakt toen zij tegenover hem stond in de keukenruimte/woonkamer. Hij heeft het toen naast zich op de vensterbank van het keukenraam gelegd. Daar heeft [slachtoffer] het weer gepakt en heeft het doorgeladen om er vervolgens mee op de bank in de woonkamer te gaan liggen en de loop van het pistool tegen de linkerkant van haar hoofd te plaatsen. De eerste keer dat hij het toen wilde afpakken, drukte zij het harder tegen haar hoofd en is hij terug op de bankleuning gaan zitten. Even later is hij toch weer opgestaan en heeft hij het nogmaals proberen af te pakken door met zijn linkerhand haar pols vast te pakken en met zijn rechterhand het handvat van het wapen dat zij ook vasthad, bij welke actie het dodelijk schot is gelost.
Alternatief scenario geloofwaardig?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of dit alternatieve scenario geloofwaardig is. Ten tijde van het schotmoment waren alleen [slachtoffer] en verdachte in de woning aanwezig. Het spreekt voor zich dat [slachtoffer] niet meer kan navertellen wat er is gebeurd. Het forensisch dossier geeft geen uitsluitsel over de precieze toedracht van het schotmoment. Dit betekent dat de lezing van verdachte over de toedracht van het schotmoment resteert en dat de rechtbank die lezing moet toetsen aan de overige feiten en omstandigheden in het dossier. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Andere verklaring tegen vader
Allereerst acht de rechtbank de op 30 september 2018 om 10:35 uur door [naam 5] (hierna: vader) afgelegde verklaring van belang. Vader heeft onder meer verklaard dat verdachte op 28 september 2018 bij hem op bezoek was en vertelde dat hij iets moest regelen, omdat hij wist wie zijn tas uit zijn auto had gestolen. Omstreeks 19:00 uur is verdachte weer bij vader vertrokken. Vader heeft daarnaast verklaard dat verdachte op 29 september 2018 omstreeks 23:00 uur zijn moeder heeft gebeld. Daarna heeft vader verdachte gebeld en is hij hem met de auto gaan ophalen. Volgens de verklaring van vader heeft verdachte toen in de auto het volgende verklaard. De ex-vriend van [slachtoffer] , [naam 5] , had de tas gestolen. Die vrijdagavond zou [naam 5] de tas komen terugbrengen. Verdachte was bij [slachtoffer] aan het wachten op de tas, op [naam 5] dus. Verdachte en [slachtoffer] kregen een discussie, omdat verdachte dacht dat [slachtoffer] het had verzonnen dat [naam 5] de tas zou komen terugbrengen. Toen trok [slachtoffer] het pistool uit de riem/broek van verdachte en laadde het vuurwapen. [slachtoffer] en verdachte kwamen toen in een worsteling en ergens op dat moment zei [slachtoffer] “als ik mezelf afschiet dan denkt iedereen dat jij mij hebt doodgeschoten”. De ruzie ging om [naam 6] . [slachtoffer] wilde verdachte voor zichzelf. Op een gegeven moment zag verdachte bloed uit haar hoofd komen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van vader, mede nu deze anderhalve dag, en dus kort, na het schietincident is afgelegd. Vader vertelt dan wat hem door verdachte een dag na het schietincident is verteld. Overigens verklaart vader anderhalve dag na het schietincident ook dat [naam 6] tegen hem heeft verteld dat verdachte haar op 28 september 2018 om 23.15 uur nog had gebeld en dat ze het toen over de tas hadden. Bij de beoordeling van de vraag of het alternatieve scenario geloofwaardig is, neemt de rechtbank de verklaring van vader dan ook als uitgangspunt.
Verdachte heeft ter zitting, anders dan dat hij tegen zijn vader heeft gezegd, expliciet verklaard dat zijn laatste bezoek aan [slachtoffer] niet in verband met de gestolen tas was. Het terughalen van de gestolen tas was volgens verdachte toen al afgeblazen. Dat was zelfs al gebeurd toen verdachte eerder die avond volgens getuige [naam 7] terug was gereden naar het appartementencomplex om [slachtoffer] op te halen om de gestolen tas te gaan halen. Verdachte heeft ter zitting expliciet verklaard dat hij tussen 23:33:40 uur en 23:36:05 uur alleen nog even bij [slachtoffer] op bezoek ging om afscheid van haar te nemen, omdat hij die avond niet bij haar zou blijven slapen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte ten onrechte op zitting de indruk heeft willen wekken dat het laatste bezoek voor hem niet in het teken van de gestolen tas stond. Dit is anders dan hij kort na het gebeuren tegen zijn vader heeft verteld. Dat verklaart voor de rechtbank ook waarom verdachte ter zitting en [naam 6] bij de politie geen echt antwoord hebben willen geven waarover hun laatste telefoongesprek van 28 september 2018 ging. Een telefoongesprek van nota bene ruim vijf minuten, dat volgens de verklaring van vader dus ook over de gestolen tas ging.
Daarnaast en bovendien constateert de rechtbank dat verdachte tegen vader heeft verteld dat [slachtoffer] één keer het wapen van hem heeft afgepakt, dat ze meteen doorlaadde, en dat verdachte daar vervolgens een worsteling aan koppelt waarin blijkbaar het schot valt. Dat betekent dat verdachte ten onrechte op zitting de indruk heeft willen wekken dat [slachtoffer] hem twee keer het wapen heeft afgepakt en dat hij het telkens probeerde terug te pakken, waarvan de eerste keer met succes. Een scenario waarin het naar het oordeel van de rechtbank ook onbegrijpelijk is dat verdachte het wapen na de eerste keer terugpakken van [slachtoffer] niet deugdelijk buiten bereik van [slachtoffer] heeft gebracht door eenvoudigweg de woning te verlaten. Er was in zijn scenario immers al tijd genoeg geweest om even afscheid te nemen, omdat hij niet bij haar bleef slapen.
Tussenconclusie: alternatief scenario ongeloofwaardig
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het alternatieve scenario van verdachte over de toedracht van het schotmoment, zoals ter zitting herhaald en gehandhaafd, ongeloofwaardig. Dat wordt versterkt door het gedrag van verdachte na het fatale schot. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Gedrag na fatale schot en wisselende verklaringen
Het gedrag dat verdachte na het fatale schot heeft vertoond, past naar het oordeel van de rechtbank bij typisch dadergedrag. Dat wil zeggen: gedrag van iemand die zojuist een ander heeft doodgeschoten. Dit gedrag past dus niet bij gedrag van iemand die zojuist een ander heeft proberen te redden van gevaarlijk handelen door die ander zelf, zoals verdachte in zijn alternatieve scenario wil doen voorkomen. Daarbij constateert de rechtbank dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij na het schot uit paniek heeft gehandeld, maar zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte zelf benoemd dat hij ook berekenend te werk is gegaan. De rechtbank constateert in dat verband verder dat verdachte over bepaalde aspecten van zijn gedrag na het fatale schot wisselende verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank zet een en ander hierna op een rij.
In plaats van direct na het schot de hulpdiensten en/of vrienden en/of familie in te schakelen, heeft verdachte de woning verlaten. Het vierjarig zoontje van [slachtoffer] heeft hij daarbij in de woning bij zijn moeder achtergelaten zonder zich om hem te bekommeren. Een jongetje waar hij volgens eigen zeggen veel om gaf en die hij eerder die avond nog had achterna gezeten in de parkeergarage van het appartementencomplex en volgens zijn verklaring ter zitting daarna ook nog in de woning van [slachtoffer] had gezien. Ter zitting is verder gebleken dat zijn politieverklaring dat hij dacht dat het zoontje naar een oppas was gebracht niet was gebaseerd op enige mededeling van [slachtoffer] tijdens een van zijn eerdere bezoeken die avond. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij het “dacht”, maar daar op geen enkel moment met [slachtoffer] over gesproken heeft.
In dit verband merkt de rechtbank op dat een vriend van verdachte, [naam 8] , heeft verklaard dat hij verdachte op 29 september 2018 om 23:00 uur telefonisch heeft gesproken en onder andere heeft gevraagd waarom verdachte het kindje achter had gelaten. Verdachte zei toen dat hij in shock was en ook dat hij op dat moment ook zelf helemaal onder het bloed zat. Verdachte heeft bij de politie en op zitting echter verklaard dat er geen bloed op zijn kleding zat. Bovendien was verdachte na het schot juist ook berekenend, wat de rechtbank niet kan rijmen met “in shock zijn”. Het zijn bovendien allebei andere redenen dan zijn verklaring bij de politie dat hij dacht dat het jongetje naar een oppas was.
Verdachte heeft het zoontje van [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank daarom bewust alleen achtergelaten met zijn dode moeder. Bij vertrek heeft hij de voordeur niet enkel achter zich dichtgetrokken, maar slotvast afgesloten. Dat kon eenvoudigweg door de klink omhoog en omlaag te doen, heeft verdachte ter zitting toegelicht.
De rechtbank constateert dat verdachte vervolgens niet heeft aangebeld bij zijn vriendin [naam 6] of bij zijn vriend [naam 9] en diens moeder, die allemaal in hetzelfde appartementencomplex als [slachtoffer] wonen en waarvan hij wist dat ze thuis waren. Verdachte heeft het appartementencomplex juist verlaten met voor de eerste keer die avond zijn capuchon op zijn hoofd.
Opvallend is dat hij over die capuchon bij de politie heeft verklaard dat hij nog was gevallen in de woning van [slachtoffer] en dat zijn capuchon alleen al omhoog gaat bij het voorover buigen. Het was toen volgens hem in ieder geval niet om herkenning te voorkomen. Ter zitting heeft verdachte echter uit zichzelf verteld dat hij zijn capuchon wel had kunnen afdoen, maar dat hij de capuchon uit een reflex nog verder over zijn hoofd heeft getrokken.
Verdachte is vervolgens ook niet naar zijn vader en broer gereden die eveneens in Bergen op Zoom wonen, maar op de vlucht geslagen naar België en heeft zich onderweg ontdaan van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht. Hij heeft verklaard al rijdend het wapen te hebben ontladen en de patroonhouder opnieuw in het wapen te hebben geplaatst en het vervolgens via het geopende raam van het rechter voorportier uit de auto te hebben gegooid. Daargelaten de vraag of al die handelingen rijdend kunnen worden uitgevoerd, constateert de rechtbank dat verdachte zich in ieder geval op zodanige wijze van het wapen heeft ontdaan, dat het -ook op zijn aanwijzen- niet kon worden teruggevonden.
In dit verband constateert de rechtbank verder nog dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het vuurwapen had weggegooid, omdat hij niet wist wat de herkomst daarvan was. Daardoor wist hij ook niet of er mogelijk voor die tijd al iets met het vuurwapen gebeurd was. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat hij het vuurwapen uit de auto heeft gegooid, omdat hij de Belgische grens zou passeren waar vaak controles worden uitgevoerd en hij niet in België aangehouden wilde worden. Naar het oordeel van de rechtbank past het in ieder geval uitstekend in dadergedrag om het wapen waarmee je een ander hebt gedood zodanig weg te maken dat het niet meer teruggevonden kan worden.
Daarnaast heeft verdachte na het schietincident de batterij en de simkaart uit zijn telefoon verwijderd, zodat hij - naar eigen zeggen - niet getraceerd kon worden. De rechtbank constateert dat verdachte zichzelf daardoor in eerste instantie onvindbaar heeft gemaakt en zelf de regie over zijn aanhouding heeft kunnen nemen. Verdachte heeft zichzelf immers gemeld bij de politie en wel pas ruim een dag na het schietincident. Hij heeft de gewonnen tijd bovendien gebruikt om vrij kort na het schietincident niet alleen zichzelf te wassen, maar ook de kleding die hij toen droeg te (laten) wassen.
In verband met het wassen van de kleding merkt de rechtbank nog op dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat zijn kleding tussen het moment dat hij is vertrokken bijhet appartementencomplex van [slachtoffer] en zijn aanhouding is gewassen bij [naam 10] . Volgens verdachte stonk hij helemaal, ook naar zweet, en heeft de vriendin van [naam 10] toen gezegd dat hij kon douchen. Die vriendin zou toen ook zijn kleding hebben gewassen. Ter zitting heeft hij zijn verklaring op dit punt gewijzigd en verklaard dat zijn broek gewassen moest worden, omdat deze vies was. Onderweg naar [naam 10] zou hij naar het toilet hebben gemoeten, maar hij was te laat. Hoewel het de rechtbank onduidelijk is gebleven of het hierbij zou gaan om urine of ontlasting, heeft [naam 10] noch [naam 11] hierover verklaard, terwijl dat dan toch zou moeten zijn opgevallen. Na het schietincident is verdachte immers naar hen gevlucht. Het wassen van zichzelf en zijn kleding past naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval wederom in dadergedrag, te weten om sporen op je kleding en lijf te verwijderen.
De rechtbank haalt tot slot de verklaring van de vader van verdachte aan dat het vaak ook niet klopte wat verdachte zei en dat verdachte soms de boel verzon.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank het alternatief scenario van verdachte, waarin [slachtoffer] zelf het doorgeladen wapen van verdachte met de loop tegen haar hoofd heeft geplaatst, als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. In combinatie met zijn hiervoor aangehaalde gedrag en wisselende verklaringen leidt dat tot het oordeel dat het verdachte zelf is geweest die op 28 september 2018 zijn doorgeladen pistool tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geplaatst en de trekker heeft overgehaald. Verdachte heeft [slachtoffer] die nacht bewust en dus opzettelijk doodgeschoten. Dat wellicht nooit duidelijk zal worden hoe het precies is gegaan die avond, doet daar niet aan af.
De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verdacht het opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Vast staat immers dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door een enkel schot, waarbij het wapen op het (achter)hoofd van [slachtoffer] is geplaatst. Bovendien is geconstateerd dat dit enkele schot zodanige verwondingen heeft veroorzaakt dat [slachtoffer] is overleden. De handeling waarbij het pistool op het hoofd van [slachtoffer] is gezet en de trekker is overgehaald, is van zodanige aard dat deze gericht was op de dood. De rechtbank is van oordeel dat reeds hieruit volgt dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] en dat in juridische zin geen ruimte bestaat voor opzet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] .
Ten aanzien van parketnummer 02/665109-19 Verboden wapen- en munitiebezit
Het bij het schietincident betrokken vuurwapen van verdachte is weliswaar niet gevonden, maar anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het vuurwapen en de munitie behoren tot categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft immers verklaard dat het gaat om een 9mm CZ 75 SP01 Shadow. Dit wordt ook ondersteund door de historische internetgegevens van de inbeslaggenomen telefoon van [naam 6] . Hieruit is immers naar voren gekomen dat er vanaf 24 september 2018 zoekopdrachten zijn ingegeven in Google met soortgelijke vuurwapensen ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij waarschijnlijk degene is geweest die dat heeft opgezocht, omdat hij toen geen smartphone had.Verdachte heeft verklaard dat hij het pistool op die bewuste dag, 28 september 2018, bij zich droeg, toen hij in de woning van [slachtoffer] was.
Onderzoek naar de op de vloer in de woning van [slachtoffer] aangetroffen huls en kogel heeft ook uitgewezen dat die huls en kogel vermoedelijk zijn verschoten met een (semi-)automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Parabellum. Ook is vastgesteld dat de aangetroffen patroonhuls [AAKY5944NL] een huls betreft in het kaliber 9mm van het merk Federal. De patroonhuls is een onderdeel van munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie.Volgens verdachte zaten er die avond 17 of 18 patronen in het magazijn.
Gelet hierop acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde verboden wapen- en munitiebezit.