ECLI:NL:RBZWB:2019:5637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
BRE 19_1527
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajonguitkering en herhaalde aanvraag; beoordeling van nieuw gebleken feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajonguitkering. Eiseres had eerder, op 3 december 2014, een aanvraag ingediend die was afgewezen. In haar nieuwe aanvraag van 26 april 2018 stelde zij dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die haar recht op een uitkering zouden onderbouwen. Het UWV had echter geoordeeld dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden en had de aanvraag afgewezen. Eiseres voerde aan dat haar klachten waren verergerd en dat zij niet in staat was om te werken. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvraag konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres correct was en dat zij in de beoordelingsperiode van 3 december 2014 tot 14 mei 2016 niet duurzaam geen arbeidsvermogen had. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de afwijzing van de Wajonguitkering bleef staan. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1527 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 juni 2018 (primaire besluit) heeft het UWV beslist over de aanvraag van eiseres van een Wajonguitkering.
In het besluit van 21 februari 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 september 2019. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar moeder en haar gemachtigde. Het UWV is, na voorafgaand bericht, niet verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
In een besluit van 3 december 2014 heeft het UWV, na medisch en arbeidskundig onderzoek, geweigerd om aan eiseres, geboren op 14 mei 1993, ondersteuning (uitkering) op grond van de Wet Wajong toe te kennen. Eiseres is daarbij per 14 mei 2011, haar 18e verjaardag, beperkt bevonden voor diverse aspecten van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, en voor verschillende dynamische handelingen en statische houdingen. De beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2014. Eiseres wordt in staat geacht om met werk dat past bij haar beperkingen ten minste 75% van het maatmaninkomen te verdienen, zodat zij niet aanmerking komt voor ondersteuning op grond van de Wajong. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Eiseres heeft op 26 april 2018 een aanvraag voor een Wajonguitkering ingediend.
Het UWV heeft in het primaire besluit geweigerd om terug te komen op het besluit van 3 december 2014 omdat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
2.
Standpunt van het UWV
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Volgens het UWV heeft eiseres met de aanvraag beoogd om terug te komen op het besluit van 3 december 2014, om herziening te vragen voor de toekomst (duuraanspraak), en om een beroep te doen op de regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amberregeling).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) heeft in het rapport van 13 februari 2019 terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Daarom is de herhaalde aanvraag om een Wajonguitkering terecht en op juiste gronden afgewezen. Er wordt dus niet terug gekomen op het besluit van 3 december 2014.
Omdat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom het besluit van 3 december 2014 niet juist is, komt zij ook niet in aanmerking voor herziening van dat besluit voor de toekomst (duuraanspraak).
Gelet op wat is bepaald in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong in samenhang met artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong en gelet op de datum waarop de aanvraag is ingediend, wordt het beroep van eiseres op de Amberregeling ook afgewezen.
Het UWV heeft in het verweerschrift de standpunten die in het bestreden besluit zijn ingenomen gehandhaafd.
Wel vindt het UWV, in aanvulling op het bestreden besluit, dat er in bezwaar óók een Amberbeoordeling had moeten worden verricht op grond van artikel 1a:1 van de Wajong dat op 1 januari 2015 in werking is getreden (Wajong 2015). De verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b hebben die beoordeling in beroep alsnog uitgevoerd. Daaruit is geconcludeerd dat er vanaf de afwijzing van 3 december 2014, maar binnen 5 jaar na de 18e verjaardag van eiseres, dus in de periode tussen 3 december 2014 en 14 mei 2016, geen sprake was van een situatie van duurzaam geen arbeidsvermogen.
3.
Beroepsgronden van eiseres
Eiseres voert over de weigering om terug te komen op het besluit van 3 december 2014 aan dat wel sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid, namelijk de verergering van haar klachten vanaf 2014.
Zij voert over de duuraanspraak aan dat haar klachten in verband met scoliose de afgelopen jaren aanzienlijk zijn toegenomen.
Eiseres stelt over de Amberregeling dat zij vanaf 2014 als gevolg van de scoliose toegenomen arbeidsongeschikt is en dat dat niet komt omdat ze meer belast wordt. Zij heeft veel pijn en werken, bijvoorbeeld tijdens stages, kost haar daardoor veel moeite. Zij is niet in staat om een uur te zitten. Dat eiseres tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat zij 5 of 6 uur per dag kan werken, wil niet zeggen dat ze 30 uur per week kan werken. De verzekeringsarts b&b had informatie moeten opvragen bij de huisarts en behandelend fysiotherapeut. Eiseres vraagt de rechtbank om een onderzoek te laten instellen door een deskundige.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een verklaring overgelegd van de fysiotherapeut.
4.
Wijziging van het bestreden besluit in het verweerschrift
De rechtbank stelt vast dat het UWV in het verweerschrift ook een standpunt heeft ingenomen over het recht van eiseres op Wajonguitkering op grond van de Amberregeling van artikel 1a:1 van de Wajong 2015. Het verweerschrift bevat in zoverre een besluit. Het UWV heeft hiermee het bestreden besluit aangevuld.
Dit betekent dat het UWV in het bestreden besluit het primaire besluit niet volledig heeft heroverwogen. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank zal vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
Eiseres heeft tijdens de zitting ermee ingestemd dat de rechtbank ook het besluit over het recht op Wajonguitkering op grond van artikel 1a:1 van de Wajong bij haar beoordeling betrekt.
5.
Beoordeling in het algemeen van een aanvraag om een arbeidsongeschiktheids-uitkering na een eerdere afwijzing of intrekking
Voordat de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk zal bespreken, is het volgende van belang.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB: 2015:1 en ECLI:NL:CRVB:2015:2), moet een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld.
Met een aanvraag kan worden beoogd:
- dat voor het verleden (met ingang van de datum waarover dat besluit ging), wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)),
- dat het eerdere besluit voor de toekomst wordt herzien (duuraanspraak),
- of dat een regeling over toegenomen arbeidsongeschiktheid wordt toegepast (Amberregeling).
Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het UWV en voor de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
6.
Hoe het UWV de aanvraag van 26 april 2018 heeft begrepen
Het UWV heeft de aanvraag van 26 april 2018 begrepen als:
- een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 december 2014 voor het verleden (met ingang van de datum waarover dat besluit ging),
- een verzoek om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 3 december 2014 (duuraanspraak),
- een verzoek om de Amberregeling van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong toe te passen,
- en als een verzoek om de Amberregeling van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 toe te passen.
7.
Onderzoek en beoordeling door het UWV
Het standpunt van het UWV is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b, en als het gaat over de Amberbeoordeling op grond van de Wajong 2015 ook op een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek gerapporteerd dat de klachten als gevolg van de scoliose en het fenomeen van Raynaud zijn meegenomen in de beoordeling van 2014. Er worden geen nieuwe medische feiten aangeleverd ten opzichte van de beoordeling van 2014. Eiseres heeft dezelfde klachten als voorheen. De verklaring van de orthopedisch chirurg [naam chirurg] dat eiseres niet langdurig statisch belast kan worden, werd al gereflecteerd in de FML van 14 november 2014. Daarom is geen sprake van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Er is sprake van arbeidsvermogen en de huidige beperkingen zijn duurzaam te achten.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiseres bestudeerd, eiseres op 29 januari 2019 gezien tijdens de hoorzitting en haar aansluitend onderzocht.
De verzekeringsarts b&b heeft op 13 februari 2019 gerapporteerd dat eiseres geen informatie van de behandelend sector heeft ingebracht en evenmin andere informatie waaruit blijkt dat in 2014 is uitgegaan van onjuiste gegevens of dat te weinig beperkingen aangenomen zouden zijn. Er blijkt niet van andere of ernstiger ziektebeelden. Er is dus niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden.
Volgens de verzekeringsarts b&b kan niet geobjectiveerd worden dat sprake is van toegenomen beperkingen. Anamnestisch blijkt dat eiseres meer klachten ervaart, vooral in duurbelastbaarheid, nu er in stages meer eisen aan haar worden gesteld dan op school. In feite is sprake van herhaling van gegevens die bij de beoordeling van de eerdere aanvraag al betrokken zijn. Bij het lichamelijk onderzoek blijkt een evidente scoliose, maar die was ook in 2014 bekend en bij het vaststellen van de belastbaarheid is rekening gehouden met de afwijkingen aan de rug.
Gezien de anamnestische gegevens, de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek en het ontbreken van objectieve onderbouwing is een duuraanspraak evenmin aan de orde. Er is niet onderbouwd waarom de eerdere beslissing niet juist is.
De verzekeringsarts b&b heeft op 26 juni 2019 over de Amberbeoordeling op grond van de Wajong 2015 gerapporteerd dat onvoldoende is geobjectiveerd dat de beperkingen van de rug zijn toegenomen. De informatie van de fysiotherapeut die eiseres in beroep heeft ingeleverd, lijkt te wijzen op een toenemende belasting waardoor overbelasting kan optreden, maar niet blijkt dat de beperkingen veranderd zijn. De onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts in het rapport van 14 november 2014 verschillen niet duidelijk van de onderzoeksbevindingen van 29 januari 2019. Er blijft sprake van een scoliose maar de beweeglijkheid is niet beperkt. Eiseres is zeer lenig. De Raynaud is een aandoening die ook aanwezig blijft. Eiseres houdt dus beperkingen voor rugbelastend werk en voor aanpassing aan fysieke omgevingseisen. In de periode 3 december 2014 en 14 mei 2016 kunnen daarom geen duidelijke wijzigingen in de belastbaarheid worden vastgesteld. Eiseres geeft zelf aan dat zij maximaal 5 tot 6 uur per dag kan werken. Vanuit medisch oogpunt is er geen reden om aan te nemen dat eiseres niet 4 uur per dag belastbaar zou zijn of dat zij niet in staat zou zijn om ten minste een uur aaneengesloten te werken. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er tussen 3 december 2014 en 14 mei 2016 geen sprake is van een situatie van duurzaam geen arbeidsvermogen als bedoeld in de Wajong 2015.
De arbeidsdeskundige b&b heeft op 23 juli 2019 gerapporteerd dat uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 december 2014 blijkt dat eiseres in de periode 3 december 2014 tot 14 mei 2016, maar ook daarvoor, in het kader van haar opleiding diverse stages heeft gelopen gedurende 30 uur per week. Ook heeft zij gedurende haar studietijd betaald werk verricht. Zij is dus in staat om opdrachten van een werkgever te begrijpen, onthouden en uit te voeren en beschikt daarom over basale werknemersvaardigheden. Een taak die past bij haar beperkingen is het ‘invoeren van gegevens’.
8.
Over het verzoek om terug te komen van het besluit van 4 december 2014 voor het verleden (met ingang van de datum waarover dat besluit ging) en de toekomst (duuraanspraak)
8.1
Wettelijk kader
Artikel 4:6, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
8.2
Toetsing door de bestuursrechter in het algemeen
De rechtbank moet bij de toetsing van het bestreden besluit een onderscheid maken tussen het verleden en de toekomst.
De bestuursrechter moet wat betreft het verleden aan de hand van de beroepsgronden en eventueel het door het bestuursorgaan gevoerde beleid toetsen of het bestuursorgaan zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
Als de bestuursrechter heeft geconcludeerd dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter wel aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Wat betreft de periode daarna, de toekomst, is de toetsing door de bestuursrechter minder terughoudend. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
8.3
Wat zijn ‘nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden’ als bedoeld in artikel 4:6 Awb?
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar ook feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd.
Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd.
8.4
Oordeel van de rechtbank in deze zaak
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die gaan over de beoordelingsdatum die in het besluit van 3 december 2014 aan de orde was (verleden).
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiseres bestudeerd, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen van 14 november 2014 en 20 juni 2018 en de informatie van de orthopedisch chirurg die eiseres in 2014 heeft ingeleverd. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b eiseres gezien tijdens de hoorzitting en haar aansluitend onderzocht. De rechtbank is niet gebleken dat er medische feiten met betrekking tot het verleden zijn gemist. Het onderzoek was daarom zorgvuldig.
De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk toegelicht dat de scoliose, de ziekte van Raynaud en de klachten die eiseres door die aandoeningen heeft ook al bij de beoordeling in 2014 aan de orde zijn gekomen. De verzekeringsarts beschikte in 2014 over dezelfde informatie van de orthopedisch chirurg als bij de beoordeling van de aanvraag van 26 april 2018. Eiseres heeft bovendien al in 2014 laten weten dat zij nooit een volledige baan of stage zal kunnen accepteren en dat zij vanwege haar klachten stages niet kon afronden. De brief van de fysiotherapeut van 25 maart 2019 kan niet in de beoordeling worden betrokken omdat die pas in beroep is ingeleverd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3701). Dat haar klachten sinds 2014 zijn toegenomen zoals eiseres stelt, is terecht niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid aangemerkt.
De rechtbank concludeert dat het UWV in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 3 december 2014 af te wijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb.
De rechtbank overweegt over de duuraanspraak (toekomst) dat de verzekeringsarts b&b inzichtelijk heeft gemotiveerd dat niet blijkt dat het oorspronkelijke besluit niet juist was. Ook uit de informatie van de fysiotherapeut van 25 maart 2019 blijkt dit niet. Er is daarom geen aanleiding om eiseres te volgen in haar standpunt dat zij vanaf het moment van de aanvraag van 26 april 2018 voor de toekomst recht heeft op een Wajonguitkering.
9.
Over de Amberbeoordeling
9.1
Wettelijk kader voor de Amberbeoordeling op grond van artikel 2:3 van de Wajong
Artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen.
Artikel 2:15, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk (hoofdstuk 2), indien:
a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).
In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
In het vierde lid is bepaald dat recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.
Artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet, dat wordt genoemd in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong, is op 1 januari 2015 in werking getreden.
9.2.1
Wettelijk kader voor Amberbeoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong 2015
Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 bepaalt dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong 2015 heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De nadere regels die worden genoemd in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong 2015 zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit is, voor zover hier van belang, bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
9.2.2
Algemene beoordeling door het UWV van een Amberbeoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong 2015
Uit het wettelijk kader volgt dat het UWV voor het recht op uitkering op grond van de Wajong 2015 dus moet beoordelen of de betrokkene aan (ten minste) een van de vier in het eerste lid van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarden voldoet. Wanneer dat het geval is, dan moet het UWV beoordelen of deze situatie duurzaam is als bedoeld in artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 359), waarbij ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) is aangepast, staat dat de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk is aan het begrip ‘arbeidsvermogen’ (pagina 5 en verder). Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Met ‘economische waarde’ wordt bedoeld dat een werkgever bereid is loon te betalen voor een verrichte taak. Verder blijkt uit de nota van toelichting dat het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.
Het UWV heeft in verband met de inwerkingtreding van de Wajong 2015 per 1 januari 2015 de methode Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld.
9.3
Oordeel van de rechtbank in deze zaak
9.3.1
Amberbeoordeling op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong
Het UWV heeft in het bestreden besluit toegelicht waarom eiseres niet in aanmerking komt voor een Wajonguitkering op grond van de Amberregeling zoals die gold tot 1 januari 2015 (artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong).
Gelet op artikel 2:15, tweede lid en vierde lid, van de Wajong heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat de gestelde toename van arbeidsongeschiktheid niet kan leiden tot toekenning van een recht op arbeidsondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wajong 2015, omdat eiseres de aanvraag op 26 april 2018 heeft ingediend, dus ruim na 1 januari 2015.
9.3.2
Amberbeoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong 2015
Het gaat hierbij om de vraag of bij eiseres tussen 3 december 2014 en 14 mei 2016 (beoordelingsperiode) sprake was van een situatie van het duurzaam niet beschikken over arbeidsvermogen.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiseres bestudeerd, waaronder de rapporten van de verzekeringsartsen van 14 november 2014 en 20 juni 2018, en de informatie van de orthopedisch chirurg die eiseres in 2014 heeft ingeleverd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eiseres gezien tijdens de hoorzitting en haar aansluitend onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft bovendien in het rapport van 26 juni 2019 gereageerd op de informatie van de fysiotherapeut van 25 maart 2019 die eiseres in beroep heeft ingeleverd. De rechtbank is niet gebleken dat er medische feiten met betrekking tot de beoordelingsperiode zijn gemist. De rechtbank is daarom van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaats gevonden. De rechtbank ziet niet in waarom de verzekeringsarts b&b de huisarts of behandelend fysiotherapeut had moeten raadplegen. Er is immers met betrekking tot de beoordelingsperiode niet gebleken van een situatie waarin een behandeling in gang is gezet die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiseres tot het verrichten van arbeid. Eiseres heeft bovendien niet gesteld dat de huisarts of fysiotherapeut een beredeneerd afwijkend standpunt hebben over haar beperkingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b in het rapport van 26 juni 2019 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat eiseres belastbaar is voor vier uur per dag en één uur aaneengesloten. De rechtbank overweegt dat alleen de objectief vast te stellen beperkingen van belang zijn voor de beoordeling van het arbeidsvermogen van eiseres. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving van eiseres van haar klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. De verzekeringsarts b&b was op de hoogte van de klachten van eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b kan onvoldoende geobjectiveerd worden dat de beperkingen van de rug sinds 2014 zijn toegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanwijzing dat de verzekeringsarts b&b de ernst van de klachten van eiseres heeft onderschat.
De verzekeringsarts b&b heeft inzichtelijk en voldoende gemotiveerd toegelicht waarom de brief van de fysiotherapeut, die eiseres in beroep heeft ingediend, geen reden is voor een ander standpunt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Dat eiseres meent dat zij niet in staat is om alle dagen 5 of 6 uur te werken, betekent niet dat zij niet in staat is om gedurende 4 uur per dag een uur aaneengesloten een taak te vervullen die past bij haar beperkingen.
Uit het voorgaande volgt dat de verzekeringsarts b&b zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de FML van 14 november 2014, die aan het besluit van 3 december 2014 ten grondslag lag, ook van toepassing is als het gaat om de beoordelingsperiode.
De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts b&b terecht heeft kunnen concluderen dat eiseres in de beoordelingsperiode, met haar beperkingen, een uur aaneengesloten en 4 uur per dag belastbaar was.
Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts b&b, ziet zij geen reden om een deskundige aan te stellen. Het verzoek van eiseres daarover wordt daarom afgewezen.
De arbeidsdeskundige b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank in het rapport van 23 juli 2019 inzichtelijk en voldoende toegelicht waarom eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
De rechtbank ziet vervolgens geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde taak ‘invoeren van gegevens’ in medisch opzicht niet passend is. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 23 juli 2019. Daarin is inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze taak. Haar standpunt dat zij niet in staat is deze taak te verrichten omdat ze niet in staat is om een uur te zitten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij eiseres in de periode tussen 3 december 2014 en 14 mei 2016 geen sprake was van een situatie van het duurzaam niet beschikken over arbeidsvermogen.
Dit betekent dat eiseres gedurende de beoordelingsperiode niet als jonggehandicapte als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong 2015 kan worden aangemerkt en dat het UWV de Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.
10.
Conclusie
De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten, omdat het UWV naar aanleiding van de aanvraag van 26 april 2018 terecht heeft besloten dat eiseres geen recht heeft op een Wajonguitkering. Dit betekent dat de uitkomst van de zaak hetzelfde blijft.
11. G
riffierecht
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
12.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).
Het UWV hoeft de overige door eiseres genoemde kosten, namelijk de kosten van rechtsbijstand in bezwaar, niet te vergoeden omdat het primaire besluit niet wordt herroepen. De weigering van een Wajonguitkering blijft immers in stand.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.