ECLI:NL:RBZWB:2019:760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
02-064912-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Collombon
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor belaging, belediging en smaadschrift in het kader van publieke debatten

Op 25 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging, belediging en smaadschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak betrof vlogs waarin een (ex)wethouder, [Slachtoffer 1], werd besproken. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen in de vlogs niet als belaging konden worden gekwalificeerd, omdat deze niet stelselmatig waren en geen inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer 1]. De context van het publieke debat speelde hierbij een belangrijke rol. De rechtbank concludeerde dat de uitlatingen niet beledigend waren, aangezien ze gedaan werden in het kader van politieke en maatschappelijke discussies en niet gericht waren op het privéleven van [Slachtoffer 1].

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van smaadschrift jegens [Slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen rol had gespeeld in het tonen van beledigende beelden en dat de uitlatingen in de context van het publieke debat niet als strafbaar konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf af, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten. De benadeelde partijen, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/064912-17, 02/024321-18 en 20-001487-15 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. R. Kuijer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
parketnummer 02/064912-17
1
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 te Steenbergen
,althans in Nederland, tezamen en
in verenigingmet anderen of een ander, althans alleen,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer 1] ,in elk geval van een ander, met het oogmerk die [Slachtoffer 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader in de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 meerdere malen, althans eenmaal, een (of meerdere) videoboodschap(pen)/vlog(s) geplaatst (in een relatief kort tijdsbestek) (zoals beschreven in de processen-verbaal met nummers 2016269186-8, 2016269186-9, 2016269186-10, 2016269186-11, 2016269186-14, 2016269186-15 en 2016269186-16), waarbij die voornoemde [Slachtoffer 1] (telkens) ter sprake wordt gebracht en/of wordt aangesproken op zijn handelen, (onder andere) -zakelijk weergeven- inhoudende dat:
- de politiek weer een slecht mens minder heeft en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] op de bodem van de [Naam 1] zit en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] zich niet moet gedragen als een kat in het nauw, dat verdachten alles van die [Slachtoffer 1] weten en/of binnen krijgen en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] informatie en/of eten uit de vuilnisbak haalt bij verdachte [Verdachte] en/of
- zij, verdachten, het gezeik van die [Slachtoffer 1] beu zijn en hem we zien vertrekken met zijn knapzak en/of
- zij, verdachten, een vis hebben genaamd [Slachtoffer 1] , welke zij elke dag proberen te vangen met een hengeltje en hem direct eerst gaan bakken en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] in Steenbergen niet meer welkom is, niet veel mensen hem nog mogen en dat hij van zijn voetstuk is gevallen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 te Steenbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer 1] in het openbaar heeft/hebben beledigd en/of zijn eer en goede naam aangerand door meerdere malen, althans eenmaal, een (of meerdere)
videoboodschap(pen)/vlog(s) te plaatsen (in een relatief kort tijdsbestek)(zoals beschreven in de processen-verbaal met nummers 2016269186-8, 2016269186-9, 2016269186-10, 2016269186-11, 2016269186-14, 2016269186- 15 en 2016269186-16), waarbij die voornoemde [Slachtoffer 1] (telkens) ter sprake wordt gebracht en/of wordt aangesproken op zijn handelen, onder andere inhoudende dat:
- de politiek weer een slecht mens minder heeft en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] op de bodem van de [Naam 1] zit en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] zich niet moet gedragen als een kat in het nauw, dat verdachten alles van die [Slachtoffer 1] weten en/of binnen krijgen en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] informatie en/of eten uit de vuilnisbak haalt bij verdachte [Verdachte] en/of
- zij, verdachten, het gezeik van die [Slachtoffer 1] beu zijn en hem wel zien vertrekken met zijn knapzak en/of
- zij, verdachten, een vis hebben genaamd [Slachtoffer 1] , welke zij elke dag proberen te vangen met een hengeltje en hem direct eerst gaan bakken en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] in Steenbergen niet meer welkom is, niet veel mensen hem nog mogen en dat hij van zijn voetstuk is gevallen,
althans woorden en/of beelden en/of fragmenten van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 12 en 13 december 2016 te Steenbergen en/of De Heen, althans in Nederland, tezamen en
in verenigingmet anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en) en /of (een) afbeelding(en),
de eer en/of de goede naam van [Slachtoffer 2] heeft aangeranddoor telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met voormeld doel
(een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en) waarop die [Slachtoffer 2] wordt geassocieerd met de [Naam 2] en/of daarbij de gegevens van die [Slachtoffer 2] getoond en/of verspreid;
onder parketnummer 02/024321-18:
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Steenbergen en/of De Heen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van [Slachtoffer 2] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met voormeld doel
- in een vlog op Youtube, althans op social media, een of meer videobestanden geplaatst met als inhoud (een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en) (spotprent) waarop de [Naam 2] staat afgebeeld met de kenmerken van een varken (daarmee verwijzend naar die [Slachtoffer 2] ) en/of/althans waarin/waarop die [Slachtoffer 2] wordt geassocieerd met de [Naam 2] en/of daarbij de naam van die [Slachtoffer 2] genoemd en/of de gegevens van die [Slachtoffer 2] getoond en/of verspreid en/of
- waarin die [Slachtoffer 2] wordt beschuldigd van het uitoefenen van terreur (tegenover het [Naam 3] en/of van ruzie met meerdere partijen op De Heen en/of van intimidatie en/of van het bij mensen 'achterop rijden'.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte van [Slachtoffer 1] alleen gericht is tegen medeverdachte [Medeverdachte] . Tevens heeft [Slachtoffer 1] geen klacht ingediend tegen verdachte. Verder geldt op grond van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht dat een klacht binnen drie maanden nadat de tot de klacht gerechtige kennis heeft genomen van het gepleegde feit, moet worden gedaan. De ontvangst van de klacht is van 28 november 2016. Het laatste filmpje dateert van november 2015. De aangifte en klacht zijn dus ruim na de geldende drie maanden-termijn gedaan. De consequentie is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is voor wat betreft het eerste feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging de essentie van een klachtdelict miskent. Het klachtvereiste is ter bescherming van de rechten van een slachtoffer. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:1450), waaruit volgt dat het verstrijken van de termijn geen belemmering voor vervolging oplevert.
De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de stellingen van de verdediging.
De wet stelt niet de eis dat een klacht gericht is tegen een bepaalde persoon. Overigens is in de klacht opgenomen dat [Slachtoffer 1] de vervolging van de daders wenst. Daarnaast blijkt uit de aangifte van [Slachtoffer 1] en het chronologisch overzicht dat [Slachtoffer 1] heeft opgesteld dat hij ook de handelingen van verdachte benoemt en dat hij aangifte wenst te doen tegen [Medeverdachte]
en anderen.
Ten aanzien van de overschrijding van de klachttermijn is de rechtbank van oordeel dat het dossier aanwijzingen bevat dat [Slachtoffer 1] meende al eerder aangifte te hebben gedaan. Op de door [Slachtoffer 1] zelf opgestelde aangifte, gehecht aan het proces-verbaal van aangifte van 26 november 2016, staat als datum 30 november 2015 vermeld. Tevens staat op dit document vermeld dat hij zich bewust is van het feit dat een aangifte een verzoek tot strafvervolging is en dat de aangifte tevens dient als klacht.
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat de jurisprudentie leert dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk is gerelativeerd (zie ter illustratie het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967). De essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen de verdachte. Deze relativering heeft naar het oordeel van de rechtbank ook gevolgen voor de stelling van de verdediging dat overschrijding van de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht genoemde drie maanden-termijn als rechtsgevolg niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet hebben. De rechtbank verwerpt deze stelling. Zoals overwogen volgt de uitdrukkelijke wens van [Slachtoffer 1] om tot vervolging over te gaan uit het dossier. Tot slot behoort een verdachte geen profijt te hebben van een regeling die niet tot zijn bescherming, maar met name tot bescherming van slachtoffers in het leven is geroepen.
De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Belaging en belediging [Slachtoffer 1] (parketnummer 02/064912-17)
De officier van justitie is van mening dat [Verdachte] van belaging en belediging van [Slachtoffer 1] dient te worden vrijgesproken. Op grond van de processen-verbaal kan weliswaar worden vastgesteld dat de uitspraken zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging, daadwerkelijk zijn gedaan, maar gekeken moet worden naar de lading van die berichten. Uit de jurisprudentie volgt dat beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting niet snel is toegestaan voor zover een en ander zich afspeelt in het kader van het publieke debat. Medeverdachte [Medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij met zijn vlogs de democratie in de gemeente Steenbergen probeert te beschermen. Tevens zijn het geen heel grove beledigingen en de uitlatingen zijn ook niet (aantoonbaar) gericht op het privéleven van [Slachtoffer 1] . Dit leidt tot de conclusie dat de filmpjes door [Slachtoffer 1] weliswaar als vervelend konden worden ervaren, maar deze filmpjes en de uitlatingen die daarin worden gedaan de grens van het strafrecht niet overschrijden.
Smaadschrift [Slachtoffer 2] (parketnummer 02058301-17 feit 2)
De officier van justitie is tevens van mening dat [Verdachte] moet worden vrijgesproken van smaad(schrift) jegens [Slachtoffer 2] van 12 en/of 13 december 2016. [Verdachte] heeft geen rol gehad met betrekking tot de spotprent en de privégegevens van [Slachtoffer 2] die in het filmpje worden getoond.
Smaadschrift [Slachtoffer 2] (parketnummer 02/024321-18)
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift ten opzichte van aangever [Slachtoffer 2] , door het uiten van beledigingen in de videoboodschap van oktober 2017. In het filmpje van oktober 2017 wordt [Slachtoffer 2] daarbij nog beschuldigd van het uitoefenen van terreur, ruzie maken met meerdere partijen, intimidatie en het bij mensen ‘achterop rijden’. Dit filmpje is op internet geplaatst en door veel mensen bekeken, zodat er ruchtbaarheid aan deze tenlastegelegde feiten is gegeven. [Verdachte] en [Medeverdachte] hebben dit filmpje samen gemaakt, dan wel zijn hier in aanzienlijke mate bij betrokken geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belaging van [Slachtoffer 1] heeft de verdediging opgemerkt dat de filmpjes niet wederrechtelijk zijn. Tevens is er geen sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. [Slachtoffer 1] is een politiek figuur en de filmpjes gingen over zijn functioneren als politicus. Daarnaast is er geen sprake van aanjagen van vrees, er zijn geen bedreigingen geuit. En ook van stelselmatigheid is geen sprake. Tevens is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [Verdachte] en [Medeverdachte] . Van de subsidiair tenlastegelegde belediging van [Slachtoffer 1] dient [Verdachte] tevens te worden vrijgesproken omdat de filmpjes niet beledigend zijn, zeker niet voor een politicus die beoordeeld wordt op zijn werk en handelen als politicus.
Met betrekking tot het smaadschrift jegens [Slachtoffer 2] wordt uit het dossier niet duidelijk wat [Verdachte] hiermee te maken heeft gehad. Hij heeft niets met (het tonen van) de beeltenis en de zender [Kanaalnummer] te maken. Hij figureert slechts in enkele filmpjes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Belaging en belediging [Slachtoffer 1]
Medeverdachte [Medeverdachte] heeft een aantal vlogs op het kanaal [Kanaalnummer] op YouTube geplaatst, waarin [Slachtoffer 1] voorkomt en besproken wordt. De vlogs betreffen videofilmpjes waarin [Medeverdachte] met [Verdachte] gesprekken voert over onder andere politieke en maatschappelijke onderwerpen die spelen in de gemeente Steenbergen. In de periode 6 juli 2015 tot en met 30 november 2015 is [Slachtoffer 1] in zeven video’s besproken. De uitlatingen zoals opgenomen in de tenlastelegging zijn afkomstig uit drie video’s en betreffen zinsneden uit langere fragmenten. [Verdachte] heeft nog opgemerkt dat de uitlatingen niet altijd volledig correct zijn weergegeven in het dossier en dat hij zich alleen laat interviewen en gewoon zijn mening geeft.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belaging stelt de rechtbank voorop dat de aangifte van [Slachtoffer 1] niet alleen ziet op de filmpjes, maar ook op andere incidenten die volgens hem stalking opleveren. Die andere incidenten zijn echter niet ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde filmpjes geen belaging van [Slachtoffer 1] opleveren. Van belaging is kort gezegd sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. De filmpjes zijn gemaakt en op YouTube geplaatst in de periode waarin [Slachtoffer 1] actief was als wethouder in de gemeente Steenbergen, dan wel aftredend wethouder was. In de filmpjes worden politieke en maatschappelijke zaken in de gemeente Steenbergen en diverse wethouders en gemeenteraadsleden besproken. Door het maken en plaatsen van de filmpjes op YouTube wordt geen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer 1] . Tevens wordt niet aan het vereiste van stelselmatigheid voldaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belediging dient allereerst te worden beoordeeld of de uitlatingen op zichzelf beledigend zijn, oftewel of deze al dan niet geschikt zijn om iemands waardigheid die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. In de tweede plaats is het de vraag of de context waarin de uiting is gedaan het beledigend karakter van de uiting wegneemt dan wel of die context aan de uiting die op zichzelf niet beledigend is, dat karakter alsnog verleent. Ten slotte komt de vraag aan de orde of de uiting al dan niet onnodig grievend is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen in de filmpjes relatief mild. Het zijn meer flauwe filmpjes die humoristisch bedoeld zijn, dan daadwerkelijk beledigende filmpjes. Voor zover een deel van de uitlatingen al als beledigend kan worden beschouwd, acht de rechtbank de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, van belang. De uitlatingen zijn gedaan in het kader van het publieke debat: politieke en maatschappelijke gebeurtenissen in de gemeente Steenbergen aan de kaak stellen. Aangever was op dat moment een persoon met een politieke functie: (aftredend) wethouder binnen de gemeente Steenbergen. De filmpjes zijn mogelijk door aangever als zeer vervelend ervaren, maar naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van belediging. De rechtbank zal verdachte ook van de tenlastegelegde belediging vrijspreken.
4.3.2
Smaadschrift [Slachtoffer 2]
In december 2016 is op het kanaal [Kanaalnummer] op YouTube een video geplaatst met de titel: [Video-naam] [Kanaalnummer] ’. In deze video zijn [Medeverdachte] en [Verdachte] te zien en te horen. In het filmpje worden screenshots met het privé-mailadres en met het privé-woonadres en telefoonnummer van [Slachtoffer 2] getoond. Daarnaast wordt een spotprent getoond van de [Naam 2] met een varkensneus en varkensoren. [Verdachte] heeft verklaard dat hij met de spotprent en het tonen van de privégegevens niets te maken heeft. Dit is tenlastegelegd als smaadschrift onder feit 2 van parketnummer 02/064912-17.
In oktober 2017 is wederom een soortgelijke video geplaatst op YouTube [Kanaalnummer] . In deze video wordt [Slachtoffer 2] ook beschuldigd van het uitoefenen van terreur, het maken van ruzie met meerdere partijen, intimidatie en het bij mensen achterop rijden. Dit is tenlastegelegd als smaadschrift onder parketnummer 02/024321-18. [Verdachte] heeft verklaard dat de video’s zijn gemaakt om [Naam 3] te helpen en dat hij zijn mening geeft. Hij had begrepen dat [Slachtoffer 2] zich voordeed als voorzitter en op deze titel met verschillende partijen communiceerde. Getuigen [Naam 4] en [Naam 5] hebben verklaard dat het klopt dat zij [Medeverdachte] hebben benaderd met de vraag of hij hen kon helpen bij het aan de kaak stellen van de misstanden binnen de [Naam 3] in De Heen (hierna: [Naam 3] .
Smaad(schrift) is een specifieke vorm van belediging. Het betreft de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit. Het feit moet geschikt zijn om iemands integriteit aan te tasten, zodat het in de regel gaat om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Of iets als smaad(schrift) kan worden aangemerkt hangt in belangrijke mate af van de op dat moment in de maatschappij geldende maatschappelijke normen. Daarnaast kan de context waarin de smadelijke uiting is gedaan, dit karakter wegnemen.
Met betrekking tot de video van 12 en/of 13 december 2016 is niet gebleken dat [Verdachte] een rol heeft gehad bij het tonen van de spotprent en de privégegevens van [Slachtoffer 2] . Dat [Verdachte] voorkomt in de video waarin ook de spotprent en de privégegevens worden getoond, maakt nog niet dat hij in dit onderdeel een rol heeft gehad of wist dat deze zaken in de video gemonteerd zouden worden. De rechtbank zal [Verdachte] dan ook van dit feit vrijspreken.
Voor de rechtbank staat vast dat de filmpjes zijn gemaakt om misstanden binnen [Naam 3] aan de kaak te stellen. Getuigen [Naam 4] (destijds voorzitter van [Naam 3] ) en [Naam 5] hebben verklaard dat [Slachtoffer 2] zich ten onrechte voordeed als voorzitter van [Naam 3] en op deze wijze communiceerde. Zij hebben [Medeverdachte] gevraagd hen te helpen. Naar mening van verdachten en de [Naam 3] gedroeg [Slachtoffer 2] zich als een dictator. Hoewel [Slachtoffer 2] geen politieke functie heeft, is de discussie tussen het bestuur van [Naam 3] , dat als [Naam 3] een belangrijke functie in De Heen heeft, en [Slachtoffer 2] vergelijkbaar met een publiek debat. Binnen deze context leveren uitlatingen minder snel smaad(schrift) op.
De beschuldigingen zoals opgenomen in de video van 7 oktober 2016 hebben verdachten vernomen via het bestuur van [Naam 3] . Het benoemen van deze beschuldigingen in de video, in een ‘gesprek’ tussen [Medeverdachte] en [Verdachte] waarin de gang van zaken rond [Naam 3] wordt besproken, past binnen het (publieke) debat tussen het bestuur van [Naam 3] en [Slachtoffer 2] en kan in die context bezien niet worden aangemerkt als een strafbare vorm van belediging of smaad. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging levert geen smaad(schrift) op.
De rechtbank zal verdachte dan ook van beide feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

5.1
[Slachtoffer 1]
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.808,08 voor feit 1 onder parketnummer 02/064912-17.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
5.2
[Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-- voor feit 2 (parketnummer 02/064912-17) en het feit onder parketnummer 02/024321-18.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 30 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 24 november 2016, ten uitvoer zal worden gelegd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken, dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- verklaart de
benadeelde partij [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de
benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2019.